Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres,
gemachtigde mr. E.M. van der Molen, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand te Tilburg,
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde mr. C.E.B. Haazen.
1 Ontstaan en loop van de procedure
1.1 Bij besluit van 9 april 2009 heeft verweerder eiseres een boete van € 2000,00 opgelegd wegens overtreding van bij of krachtens de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: de Wgb) gestelde voorschriften. Tegen dit besluit heeft eiseres op 19 mei 2009 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 5 augustus 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2 Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres op 15 september 2009 beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2010. Eiseres was aanwezig. De gemachtigde van eiseres is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig de heer M.L. Polfliet, door eiseres meegebracht als deskundige en werkzaam bij Fruitconsult, een adviesbureau voor de fruitteelt.
Omdat de rechtbank na sluiting van het onderzoek van oordeel was dat het onderzoek niet volledig is geweest, heeft zij het onderzoek heropend. Nadat partijen toestemming hebben gegeven een nadere zitting achterwege te laten, is het onderzoek op 12 juli 2010 gesloten.
2 Overwegingen
2.1 Ten aanzien van de vraag of het bestreden besluit door het bevoegde bestuursorgaan is genomen, overweegt de rechtbank als volgt.
2.1.1 Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wgb wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder Onze Minister, wat betreft gewasbeschermingsmiddelen, met uitzondering van gewasbeschermingsmiddelen bestemd voor plantaardige producten die slechts een eenvoudige bewerking hebben ondergaan, verstaan: Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Ingevolge artikel 90, eerste lid, van de Wgb, voor zover van belang, kan Onze Minister een overtreder een bestuurlijke boete opleggen.
2.1.2 Uit het bestreden besluit, dat is genomen door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de Minister van LNV), blijkt niet dat dit in overeenstemming is gebeurd met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister van VROM), zoals artikel 1, eerste lid, van de Wgb vereist. Reeds hierom dient het beroep gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit te worden vernietigd. Na heropening van het onderzoek is verweerder bij brief van 2 juni 2010 in de gelegenheid gesteld om, zoals ter zitting door verweerder is aangeboden, een brief van de Minister van VROM te overleggen waaruit blijkt dat het bestreden besluit in overeenstemming met hem is genomen. Op 21 juni 2010 heeft verweerder een brief van de Minister van VROM aan de rechtbank doen toekomen, waarin hij verklaard dat het bestreden besluit in overeenstemming met hem is genomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding om te bezien of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen worden gelaten.
2.2 Met betrekking tot de opgelegde boete overweegt de rechtbank als volgt.
2.2.1 Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wgb wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder werkzame stof verstaan een stof of micro-organisme, met inbegrip van een virus of fungus met een algemene of specifieke werking op of tegen schadelijke organismen.
Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Wgb wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder ‘gebruiken’ mede verstaan de aanwezigheid van een werkzame stof, al dan niet in een gewasbeschermingsmiddel of biocide, op of in gebouwen, plaatsen, voorwerpen, de grond dan wel op of in planten of plantaardige producten, met uitzondering van binnen Nederland gebracht uitgangsmateriaal waaronder stekken en zaaizaad, voor zover de werkzame stof in het land van herkomst op het uitgangsmateriaal is toegepast in overeenstemming met de wetgeving van dat land.
Ingevolge artikel 22, eerste lid, van de Wgb, voor zover hier van belang, is het verboden te handelen in strijd met de voorschriften die krachtens artikel 29 bij de toelating worden vastgesteld (de zogenaamde gebruiksvoorschriften).
Ingevolge artikel 90, eerste lid, van de Wgb, voor zover hier van belang, kan een bestuurlijke boete worden opgelegd ter zake van overtreding van voornoemd artikel van de Wgb.
Ingevolge artikel 9.6, eerste lid, van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: de Rgb) wordt de hoogte van de bestuurlijke boete die overeenkomstig artikel 90, eerste lid, van de Wgb kan worden opgelegd, vastgesteld overeenkomstig het bedrag dat in bijlage XIII voor de desbetreffende overtreding is vermeld. Ingevolge het tweede lid kan in voorkomend geval een ander boetebedrag worden opgelegd dan vermeld in bijlage XIII, indien de omstandigheden van het geval of de ernst van de overtreding daartoe aanleiding geven.
Volgens bijlage XIII van de Rgb, getiteld “beleidsregels bestuurlijke boete gewasbeschermingsmiddelen en biociden”, voor zover hier van belang, hanteert verweerder voor overtreding van een door het College bij de toelating van een gewasbeschermingsmiddel gesteld voorschrift als bedoeld in artikel 29, eerste en tweede lid, van de Wgb een standaardboete van € 2.000,00.
2.2.2 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op 1 juli 2008 heeft de Algemene Inspectiedienst (hierna: de AID) van het Ministerie van LNV op het adres [straat] te [woonplaats], gemeente [naam gemeente], een controle uitgevoerd in het kader van het controleplan “Nalevingsmeting Fruitteelt 2008”. Hiertoe is een bladmonster genomen van appelbomen op het perceel van eiseres, gelegen naast het huisperceel. Het bladmonster is verdeeld over twee plastic monsterzakken. Uit onderzoek door Rikilt, Institute of Food Safety te Wageningen, van 3 september 2008 is gebleken dat in het bladmonster onder andere de werkzame stof chlorothalonil á 0.33 mg/kg is aangetroffen. Met de uitslag van deze analyse is eiseres op 2 oktober 2008 geconfronteerd. Vervolgens is door de AID op 2 oktober 2008 onderzoek verricht in de directe omgeving van het bedrijf van eiseres. Nadat eiseres op 23 oktober 2009 van de bevindingen van dit onderzoek op de hoogte was gesteld, heeft zij verzocht om het contra-monster te laten onderzoeken. Uit onderzoek door TNO-Bigg AgriQ B.V. te Wageningen van 24 oktober 2008 is gebleken dat in het contra-monster onder andere de werkzame stof chlorothalonil à 0.08 mg/kg is aangetroffen. Dit is neergelegd in een verslag van 29 oktober 2008, dat op 1 november 2008 door de boeterapporteur is ontvangen. Op 9 december 2008 is één van de maten van de maatschap verhoord. Van deze bevindingen heeft de AID op 14 januari 2009 een boeterapport opgesteld. Bij besluit van 9 april 2009 heeft verweerder eiseres voor gebruik van de werkzame stof chlorothalonil in de teelt van appels, wegens overtreding van artikel 22, eerste lid, van de Wgb, een boete van € 2000,00 opgelegd.
2.2.3 Eiseres stelt dat zij het middel niet zelf gespoten heeft of heeft laten spuiten en dat de stof moet zijn komen inwaaien van een ander perceel. Als eiseres zelf zou hebben gespoten, zouden er hogere percentages moeten zijn aangetroffen, evenals een gelijkmatigere verdeling van de stof. Bovendien werd op de naastgelegen akker gerst geteeld, en het middel chloorthalonil is wel toegelaten in de akkerbouw. Bij de door eiseres geraadpleegde deskundigen zijn genoeg situaties bekend waarbij er inwaai is vanuit een akker die door een haag gescheiden is van een fruitperceel. Volgens deze deskundigen laat de AID bij gevallen waar de bron buiten het perceel kan liggen een berekening uitvoeren om na te gaan of deze route aannemelijk is. In het kader van een zorgvuldige voorbereiding was het aangewezen bij het naastgelegen perceel een monster te nemen, nu eiseres heeft gesteld het middel niet zelf te hebben gebruikt. Nu dit niet is gebeurd, is eiseres ernstig in haar verdediging geschaad. Eiseres vindt het vreemd dat er uit het monster en het contra-monster zulke verschillende waarden zijn gekomen. Eiseres is van mening dat de monstername niet goed is uitgevoerd. Eiseres stelt voorts zeer benadeeld te zijn door het feit dat de analyseresultaten van de monsters pas drie maanden later aan haar zijn medegedeeld. Het monster dat eiseres daarna zelf heeft laten nemen door een voormalige medewerker van de Plantenziektenkundige Dienst en waarin de stof chloorthalonil niet werd aangetroffen, kon daarom niet meer als tegenbewijs dienen. Verweerder had volgens eiseres niet om dergelijk tegenbewijs heen gekund als de uitslag, zoals gebruikelijk, na één tot twee weken na de monstername aan eiseres was medegedeeld.
2.2.4 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de uitslag van de monsteranalyse niet onredelijk laat aan eiseres is medegedeeld. Zodra de uitslag van de monsteranalyse bij de AID is binnengekomen, is deze binnen een maand aan eiseres medegedeeld. Voor verweerder staat vast dat er op de door de AID bemonsterde plaats chloorthalonil aanwezig was en dat deze stof in het geheel niet mag worden gebruikt in de teelt van appels. Verweerder stelt voorts dat de vaststelling van de aanwezigheid van de stof in het monster voldoende is om gebruik aan te nemen.
2.2.5 Het zorgvuldigheidsbeginsel, zoals dat is neergelegd in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), brengt met zich mee dat eiseres zo spoedig mogelijk in kennis dient te worden gesteld van de resultaten van de analyse van het monster, om bijvoorbeeld op tijd een eigen deskundige in te schakelen om de juistheid en betrouwbaarheid van het onderzoek te kunnen betwisten. De rechtbank is van oordeel dat de voorbereiding van het boetebesluit onzorgvuldig is geweest, nu het resultaat van de analyse van het monster, dat is genomen op 1 juli 2008, eerst op 2 oktober 2008, zijnde drie maanden na het nemen van het monster, aan eiseres bekend is gemaakt. Door eiseres en de door haar naar de zitting meegebrachte deskundige is verklaard dat de resultaten van een analyse van een bladmonster normaal gesproken na één tot twee weken bekend zijn. Verweerder heeft dit niet betwist. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd aangegeven niet te weten wat de reden is dat het resultaat van de analyse van het monster zo lang op zich heeft laten wachten. De rechtbank is van oordeel dat de lange tijdsduur voor rekening en risico komt van verweerder. Door het tijdsverloop is eiseres de mogelijkheid ontnomen om tegenbewijs te leveren. Zo had eiseres bijvoorbeeld zowel bij zichzelf als bij het naastgelegen perceel tijdig een monster kunnen laten nemen, om haar stelling met betrekking tot het inwaaien nader te kunnen onderbouwen, hetgeen nu niet meer mogelijk was. Hierdoor is eiseres in haar verdediging geschaad.
2.3 Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. De overige beroepsgronden behoeven gelet hierop geen afzonderlijke bespreking. De rechtbank ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb het besluit van 9 april 2009 te herroepen.
2.4 De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 322,00 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3 Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
herroept het primaire besluit,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 322,00,
bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 297,00 vergoedt.
Aldus gedaan door mr.drs. H. van den Heuvel, voorzitter, mr. E.A. Poppe-Gielesen en
mr. J. de Gans, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Snel-van den Hout, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 12 augustus 2010.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.