Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/2758 BESLU-T1
Uitspraak in het geding tussen
[naam], wonende te Dordrecht, eiser,
gemachtigde: mr. M.E. Pennings, advocaat te Rotterdam,
de korpsbeheerder van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij brief van 2 april 2008 heeft eiser verweerder verzocht de over hem opgeslagen (persoons)gegevens uit de registers van de politie Rotterdam-Rijnmond te verwijderen voor zover deze registraties onjuist zijn.
Bij besluit van 27 mei 2008 heeft verweerder het verzoek van eiser gehonoreerd ten aanzien van een vermelding in het Herkenningsdienstsysteem (hierna: HKS). Ten aanzien van een drietal vermeldingen in het bedrijfsprocessensysteem Xpol (hierna: Xpol) heeft verweerder besloten dat deze niet worden verwijderd.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 7 juli 2008 beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 5 augustus 2008.
Bij brief van 17 september 2008 heeft verweerder de rechtbank meegedeeld dat uitsluitend zij kennis zal mogen nemen van de op de zaak betrekking hebbende stukken en heeft verweerder de rechtbank verzocht met toepassing van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te beslissen dat de beperkte kennisneming gerechtvaardigd is.
Bij beslissing van 27 februari 2009 heeft de rechter-commissaris de beperkte kennisneming gerechtvaardigd geacht ten aanzien van een aangepaste versie van de Xpol mutaties, waarin verweerder de gegevens van personen die bij de aangifte of de opsporing van de in de Xpol mutaties gerelateerde strafbare feiten betrokken zijn geweest, alsmede gegevens die tot betrokken personen zijn te herleiden, heeft doorgehaald. Eiser heeft toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb verleend, zodat de rechtbank mede op de grondslag van de desbetreffende stukken uitspraak kan doen.
Bij brief van 7 september 2009 heeft eiser de gronden van het beroep verder aangevuld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2009. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is met kennisgeving niet verschenen.
De rechtbank heeft op 22 september 2009 het onderzoek heropend en een aantal vragen aan verweerder voorgelegd.
Verweerder heeft bij brief van 15 februari 2010 geantwoord op de door de rechtbank gestelde vragen. Eiser heeft bij brief van 23 april 2010 op het stuk van verweerder gereageerd.
Partijen hebben toestemming gegeven als bedoeld in artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb om een nadere zitting achterwege te laten.
Per 1 januari 2008 is de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) in werking getreden.
Ingevolge artikel 1 van de Wpg - voor zover hier van belang - wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
a. politiegegeven: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon dat in het kader van de uitoefening van de politietaak wordt verwerkt;
b. politietaak: de taken, bedoeld in de artikelen 2 en 6, eerste lid, van de Politiewet 1993;
c. verwerken van politiegegevens: elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot politiegegevens, waaronder in ieder geval het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, vergelijken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enige andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van politiegegevens.
(…)
f. verantwoordelijke: dit is bij:
1°. een regionaal politiekorps: de korpsbeheerder, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Politiewet 1993 (…).
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wpg is deze wet van toepassing op de verwerking van politiegegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn daarin te worden opgenomen.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wpg worden politiegegevens slechts verwerkt voor zover dit noodzakelijk is voor de bij of krachtens deze wet geformuleerde doeleinden.
Het tweede lid bepaalt dat politiegegevens slechts worden verwerkt voor zover zij rechtmatig zijn verkregen en, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, toereikend, terzake dienend en niet bovenmatig zijn.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wpg treft de verantwoordelijke de nodige maatregelen opdat politiegegevens, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, juist en nauwkeurig zijn. Hij verbetert of vernietigt politiegegevens of vult deze aan indien hem blijkt dat deze onjuist of onvolledig zijn.
Het tweede lid bepaalt dat de verantwoordelijke de nodige maatregelen treft opdat politie-gegevens worden verwijderd of vernietigd zodra zij niet langer noodzakelijk zijn voor het doel waarvoor ze zijn verwerkt of dit door enige wettelijke bepaling wordt vereist.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Wpg kunnen politiegegevens worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak gedurende een periode van één jaar na de datum van de eerste verwerking.
Het zesde lid - voor zover hier van belang - bepaalt dat de politiegegevens, die zijn verwerkt op grond van het eerste lid, worden vernietigd zodra zij niet langer noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de dagelijkse politietaak en in ieder geval uiterlijk vijf jaar na de datum van eerste verwerking worden verwijderd.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Wpg - voor zover hier van belang - kunnen ten behoeve van de ondersteuning van de politietaak de politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig artikel 8, 9 en 10, verder worden verwerkt voor zover zij relevant zijn voor:
a. het vaststellen van eerdere verwerkingen ten aanzien van eenzelfde persoon of zaak, onder meer ter bepaling van eerdere betrokkenheid bij strafbare feiten;
b. het ophelderen van strafbare feiten die nog niet herleid konden worden tot een verdachte;
c. identificatie van personen of zaken;
d. het onder de aandacht brengen van personen of zaken met het oog op het uitvoeren van een gevraagde handeling danwel met het oog op een juiste bejegening van personen;
e. het uitvoeren van taken ten dienste van de justitie.
Het vierde lid bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over hetgeen met het oog op de in het eerste (…) lid bedoelde verwerkingen tevoren schriftelijk wordt vastgelegd en ter inzage gelegd. In ieder geval worden regels gesteld over de schriftelijke vastlegging van:
(…)
c. de gevallen waarin of de termijnen waarbinnen het verder verwerken van de betreffende gegevens wordt beëindigd.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Wpg kan degene aan wie overeenkomstig artikel 25 kennis is gegeven van hem betreffende politiegegevens, de verantwoordelijke schriftelijk verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen, indien deze feitelijk onjuist, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet terzake dienend zijn dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
Het tweede lid bepaalt dat de verantwoordelijke de verzoeker binnen vier weken na ontvangst van het verzoek schriftelijk bericht of, dan wel in hoeverre, hij daaraan voldoet. Artikel 37, eerste lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens is van overeenkomstige toepassing. Een weigering is met redenen omkleed.
Het derde lid bepaalt dat de verantwoordelijke zorg draagt dat een beslissing tot verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming zo spoedig mogelijk wordt uitgevoerd.
Ingevolge artikel 32, eerste lid, van de Wpg - voor zover hier van belang - draagt de verantwoordelijke zorg voor de schriftelijke vastlegging van:
(…)
b. de gegevens die op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 13, vierde lid, worden vastgelegd.
Krachtens onder meer artikel 13, vierde lid, van de Wpg is het Besluit politiegegevens (hierna: Bpg) vastgesteld, dat eveneens op 1 januari 2008 in werking is getreden.
Ingevolge artikel 6:2, eerste lid, van het Bpg - voor zover hier van belang - wordt over de verwerkingen bedoeld in artikel 13, eerste, (…) lid van de wet, tevoren schriftelijk vastgelegd:
(…)
c. de termijn waarbinnen dan wel de gevallen waarin het verder verwerken van de betreffende gegevens wordt beëindigd.
Ingevolge artikel 2 van de Politiewet 1993 heeft de politie tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.
Op 1 april 2008 heeft eiser op zijn verzoek inzage gekregen in de registers van de politie Rotterdam-Rijnmond. Eiser heeft toen gezien dat in het HKS de volgende vermelding was opgenomen: 2000: voorhanden hebben vuurwapen + twee maal bedreiging met zeven delicten + twee maal afpersing (c.q. poging) + twee maal doodslag (c.q. poging). Voor deze feiten is een persoon met de naam van eiser veroordeeld en heeft daarvoor een gevangenis-straf uitgezeten. Verder is gebleken dat ten aanzien van eiser vermeldingen voorkomen in Xpol, te weten: 2002: aandachtsvestiging wegens verkoop van methadon (registratienummer …). 2004: verlaten plaats na ongeval (registratienummer …). 2005: bedreiging met de dood (registratienummer …). 2007: aangifte ter zake van vermissing Marokkaans paspoort (proces-verbaalnummer …), een melding van eiser dat iemand zich voor hem uitgeeft (registratienummer …) en een aangifte ter zake overige fraude (proces-verbaalnummer …). Eiser heeft naar aanleiding van zijn bevindingen verweerder bij brief van 2 april 2008 verzocht de vermeldingen uit 2000, 2002, 2004 en 2005 te verwijderen. Eiser heeft daartoe verklaard dat hij niet betrokken is geweest bij de onder deze vermeldingen geregistreerde feiten en dat een ander persoon zijn identiteit vals heeft gebruikt. Verweerder heeft hierop een nader onderzoek ingesteld. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat het dactyloscopisch signalement van de persoon die werd aangehouden en veroordeeld voor de in het HKS vermelde feiten niet overeenkomt met het dactyloscopisch signalement van eiser. Hieruit volgt dat eiser niet de persoon kan zijn die in 2000 is veroordeeld in verband met (poging tot) doodslag en (poging tot) afpersing. In een intern e-mailbericht van 26 mei 2008 heeft de privacyfunctionaris van de politie verklaard het aannemelijk te achten dat het ook bij de vermeldingen in Xpol om een ander persoon dan eiser gaat, maar dit niet zeker te weten.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder eiser meegedeeld dat zijn verzoek tot verwijdering van de vermelding in HKS uit 2000 wordt gehonoreerd. De reden hiervoor is dat het dactyloscopisch onderzoek uit april 2008 heeft aangetoond dat eiser niet de persoon is die in 2000 is veroordeeld ter zake poging tot doodslag en poging tot afpersing. Ten aanzien van de vermeldingen in Xpol heeft verweerder besloten dat deze - in verband met de noodzaak van de politietaak conform artikel 2 van de Politiewet - niet worden verwijderd. Wel zal bij elk van deze registraties worden vermeld dat waarschijnlijk sprake is geweest van het gebruik van een valse identiteit.
Eiser voert aan dat hij nimmer met politie en justitie in aanraking is geweest en dus met de desbetreffende registraties niets van doen heeft. Dit wordt ook impliciet door verweerder erkend. De vermelding dat “waarschijnlijk sprake is geweest van het gebruik van een valse identiteit”, acht eiser niet voldoende. Hij kan slechts van alle blaam worden gezuiverd middels het doorhalen van alle onjuiste registraties.
Voorts stelt eiser dat de verwijzing naar “de politietaak” zoals bedoeld in artikel 2 van de Politiewet, te algemeen is. Bovendien is niet duidelijk wat de waarde is van een onjuiste registratie voor deze politietaak. Eiser is van mening dat verweerder geen gerechtvaardigd belang heeft bij handhaving van de registraties, terwijl hij juist een zwaarwegend belang heeft bij verwijdering daarvan. Het ligt op de weg van verweerder om aan te tonen dat de vermeldingen terecht aan hem zijn toegeschreven. Nu verweerder dit niet kan bewijzen, dienen alle registraties te worden doorgehaald, aldus eiser.
Ter zitting heeft eiser verklaard dat het in deze procedure nog gaat over de registraties uit 2002 en 2005. De registratie uit 2004 is juist. Dit betreft eisers eigen aangifte van krassen op zijn auto.
In reactie op de door de rechtbank gestelde vragen heeft verweerder - kort weergegeven en voor zover hier van belang - toegelicht dat het HKS een op de persoon georiënteerd systeem is, waarin (uitsluitend) tegen de desbetreffende persoon opgemaakte processen-verbaal ter zake van misdrijven worden geregistreerd. Het X-pol systeem daarentegen is incident georiënteerd en omvat mutaties van diverse aard, van verkeersongevallen tot burenruzies en van aangiften tot de processen-verbaal van het onderzoek. In X-pol worden veel voorkomende incidenten vastgelegd, vooral uit het oogpunt van verantwoording van het politieoptreden. De reden dat de gegevens van eiser wel uit HKS zijn verwijderd en niet uit X-pol heeft met dit onderscheid te maken. Uit het dactyloscopisch onderzoek werd duidelijk dat de in HKS opgenomen persoonsgegevens niet de gegevens van eiser konden zijn. Anderzijds is er op zichzelf beschouwd geen reden om te twijfelen aan de in X-pol vermelde incidenten. Zeker is dat die incidenten hebben plaatsgevonden. Onduidelijk is echter wie de persoon is die zich bij die gelegenheden voor eiser heeft uitgegeven. Een vergelijking van de gegevens van deze persoon met de gegevens van eiser, zoals bij eerder genoemd dactyloscopisch onderzoek, wordt bemoeilijkt doordat voor de in X-pol geregistreerde incidenten - anders dan in het geval van een HKS-registratie - niet altijd foto’s en vinger-afdrukken mogen worden gemaakt. Dit is alleen mogelijk bij feiten waarvoor verdachten in verzekering kunnen worden gesteld. In X-pol worden ook incidenten opgenomen waarvoor geen in verzekeringstelling nodig is en dus geen foto of vingerafdrukken mogen worden gemaakt. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de X-pol registraties, ook al gaat het om een ander persoon. Veelal vermeldt de registratie ook dat het ging om een persoon “die opgaf te zijn…”. Het belang bij handhaving van de registraties is echter gelegen in de mogelijkheid om de identiteit van de werkelijke dader alsnog vast te stellen, te meer nu het een geweldpleger betreft.
Met betrekking tot de registratie uit 2002 merkt verweerder op dat deze al verwijderd had moeten zijn. Het incident (aandachtsvestiging wegens verkoop van methadon) betreft een zogenaamde “artikel 8 verwerking”. Ingevolge het zesde lid geldt dat deze gegevens uiterlijk vijf jaar na de datum van eerste verwerking worden verwijderd.
Verweerder heeft het voorstel gedaan om de registraties in X-pol af te schermen, in die zin dat alleen de systeembeheerder en een zeer beperkt aantal RIO-medewerkers deze kunnen inzien. X-pol en HKS krijgen een registratie/aandachtsvestiging op naam van eiser, inhoudende dat al verschillende malen van deze personalia misbruik is gemaakt en dat bij het aantreffen van iemand die deze gegevens opgeeft een extra nauwkeurige identiteits-controle nodig is. Daartoe dienen foto’s en vingerafdrukken van eiser en van de andere persoon beschikbaar te zijn. De registratie kan nog worden aangevuld met de nummers van identiteitsbewijzen waarvan onomstotelijk vaststaat dat alleen eiser daarover beschikt.
Eiser dient dan wel bereid te zijn om zijn vingerafdrukken en foto hiervoor beschikbaar te stellen, aldus verweerder.
Eiser handhaaft zijn standpunt dat de registraties uit 2002 en 2005 evident onjuist zijn. Bovendien is in deze registraties niet vermeld dat het zou gaan om een persoon “die opgaf te zijn…”. Met betrekking tot verweerders voorstel merkt eiser op dat dit onvoldoende aan zijn belang tegemoet komt. De omstandigheid dat het aantal personen dat van de registraties kennis kan nemen wordt beperkt, betekent niet dat hij wordt gevrijwaard van enig nadeel. Daarbij heeft eiser - mede in aanmerking genomen dat de aandachtsvestiging uit 2002 al lang verwijderd had moeten zijn - er geen vertrouwen in dat de registraties daadwerkelijk zullen worden afgeschermd en acht hij het voorstel in de praktijk onwerkbaar. Voor de uitvoering is immers noodzakelijk dat van degene die zich voor eiser uitgeeft foto’s en vingerafdrukken worden gemaakt. Uit het antwoord van verweerder op de vragen van de rechtbank blijkt echter dat dit slechts kan bij feiten waarvoor in verzekeringstelling mogelijk is. Het voorstel zou dus in bepaalde gevallen in strijd met de wet kunnen zijn.
De rechtbank overweegt als volgt.
In de onderhavige zaak heeft verweerder ter motivering van het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de weigering om de vermeldingen in Xpol te verwijderen, volstaan met een verwijzing naar de noodzaak van de politietaak conform artikel 2 van de Politiewet.
Met deze verwijzing is naar het oordeel van de rechtbank niet voorzien in een zodanig deugdelijke toelichting of motivering dat op grond daarvan voldoende inzicht wordt geboden in verweerders beweegredenen om de desbetreffende registraties te handhaven.
Nu dit motiveringsgebrek eerst is ondervangen bij verweerders brief van 15 februari 2010, waarmee hij heeft geantwoord op de door de rechtbank gestelde vragen, dient het bestreden besluit wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
Vervolgens ligt de vraag voor of er aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
De rechtbank stelt daartoe allereerst vast dat, nu eiser heeft verklaard dat de registratie uit 2004 juist is en verweerder heeft aangegeven dat de registratie uit 2002 al verwijderd had moeten zijn vanwege het verstrijken van de termijn van vijf jaar als bedoeld in artikel 8, zesde lid, van de Wpg, het geschil zich toespitst op verweerders weigering om de registratie uit 2005 uit het X-pol systeem te verwijderen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de oorspronkelijke verwerking van het incident in het X-pol systeem rechtmatig worden geacht. Het feit dat nadien is gebleken dat een ander persoon dan eiser daarbij betrokken is geweest, maakt niet dat de registratie van het incident op zich alsnog als onrechtmatig moet worden aangemerkt. Evenmin vloeit hieruit zonder meer voort dat de gegevens van eiser moeten worden verwijderd. Het vorenstaande laat echter onverlet dat voldaan moet zijn aan de voorwaarde dat de verdere bewaring van de gegevens van eiser ter zake dienend moet zijn voor het doel van de verwerking, bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Wpg.
Verweerder heeft in dit verband gesteld dat het belang in het verder bewaren van eisers gegevens is gelegen in de mogelijkheid om alsnog de identiteit vast te stellen van degene die zich voor eiser heeft uitgegeven.
De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Niet aannemelijk is dat verweerder een gedegen onderzoek naar de identiteit van deze persoon en een vergelijking van diens gegevens met de gegevens van eiser kan verrichten wanneer het - zoals verweerder heeft verklaard - niet altijd is toegestaan om voor alle in X-pol geregistreerde incidenten foto’s en vingerafdrukken te maken. De rechtbank acht het verder bewaren van de (feitelijk onjuiste) gegevens van eiser ten behoeve van het door verweerder gestelde doel dan ook niet gerechtvaardigd. Aan de voorwaarde dat de verdere bewaring van de gegevens ter zake dienend moet zijn voor het doel van de bewerking in de zin van artikel 28, eerste lid, van de Wpg is derhalve niet voldaan.
Tevens is de rechtbank van oordeel dat aan het voorstel, waarmee verweerder aan de bezwaren van eiser tegemoet wil komen, zowel praktische als principiële bezwaren kleven.
De voorgestelde aanpassingen aan het (gebruik van het) systeem zijn onvoldoende met waarborgen omkleed. In dit verband wijst de rechtbank op de opmerking van verweerder dat de politie vooralsnog niet beschikt over een verwijderingstool die correct de te verwijderen gegevens kan onderscheiden van niet te verwijderen gegevens en dat het ondoenlijk is dit handmatig bij te houden, als gevolg waarvan registraties (zoals de registratie uit 2002) ten onrechte niet uit het systeem worden verwijderd. Gelet hierop kan de rechtbank eiser volgen in zijn twijfels over de wijze waarop met zijn gegevens wordt omgegaan en sluit zij niet uit dat de beperkingen van het systeem ook met zich kunnen meebrengen dat de afgeschermde gegevens van eiser op zeker moment onbedoeld weer beschikbaar komen voor anderen dan de door verweerder genoemde personen. Daarnaast acht de rechtbank het te ver strekken om van eiser te vergen dat hij zijn medewerking aan de in HKS en X-pol op te nemen registratie/aandachtsvestiging verleent door hiervoor zijn vingerafdrukken en foto hiervoor beschikbaar te stellen, te meer nu ook verweerder heeft erkend dat eiser niets van doen heeft met het in geding zijnde incident.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand kunnen blijven. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en draagt verweerder, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorziend, op om binnen twee weken na verzending van deze uitspraak de registratie uit 2005 (bedreiging met de dood) - en voor zover dit nog niet gebeurd is de registratie uit 2002 (aandachtsvestiging wegens verkoop van methadon) - uit het X-pol systeem te verwijderen. De rechtbank bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Het vorenstaande geeft tevens aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs in verband met de behandeling van zijn beroep heeft moeten maken. Onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn deze kosten begroot op € 644,00.
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
draagt verweerder op om binnen twee weken na verzending van deze uitspraak de registratie uit 2005 - en voor zover nodig de registratie uit 2002 - uit het X-pol systeem te verwijderen,
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit,
bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 145,00 vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 644,00.
Aldus gedaan door mr. P. Vrolijk, voorzitter, mr. M.K. Bulterman en mr. J.D.M. Nouwen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Joseph, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2010
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.