ECLI:NL:RBROT:2010:BN2836

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/661101-10
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Frankruijter
  • mr. Reinds
  • mr. De Doelder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van seksuele handelingen met een persoon met een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 juli 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het plegen van seksuele handelingen met een persoon die een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens had. Het onderzoek op de terechtzitting vond plaats op 21 juli 2010. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van de tenlastelegging en een gevangenisstraf van twintig maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de tenlastelegging niet wettig en overtuigend bewezen was. De rechtbank overwoog dat de aangeefster, hoewel zij een laag IQ had en op het niveau van een zesjarige acteerde, niet automatisch niet in staat was om haar wil te bepalen of weerstand te bieden tegen seksuele contacten. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de aangeefster psychisch weerloos was op het moment van de handelingen. Het verzoek van de officier van justitie om het onderzoek ter terechtzitting te heropenen werd afgewezen, omdat het in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke strafrechtspleging. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten en hefte het bevel tot voorlopige hechtenis op, met onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de oudste en jongste rechter buiten staat waren om het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/661101-10
Datum uitspraak: 29 juli 2010
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Suriname),
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Rotterdam, locatie De Schie, te Rotterdam,
raadsman: mr. W.H. Klein Meuleman, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 21 juli 2010.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie, mr. Boender, heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden met aftrek van voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt dat de verdachte behandeling dient te ondergaan bij Het Dok of een vergelijkbare instelling.
MOTIVERING VRIJSPRAAK
Het primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt.
Ten laste is gelegd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – primair het seksueel binnendringen van iemand met een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, subsidiair een poging daartoe en meer subsidiair het plegen van ontuchtige handelingen met iemand met een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
De artikelen 243 en 247 van het Wetboek van Strafrecht beogen mede bescherming te bieden aan gevallen van psychische weerloosheid. Bepalend voor een bewezenverklaring van deze artikelen in bovenbedoelde zin is dat bij het slachtoffer sprake is van een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens dat hij niet of onvolkomen in staat is zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden.
Het onderzoek ter terechtzitting en het dossier bieden onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat hiervan sprake is geweest bij de aangeefster in de onderhavige zaak.
Uit het dossier kan volgen dat het IQ van de aangeefster zich bevindt tussen 35 en 50 en dat zij acteert op het niveau van een zesjarige. Dit betekent echter niet zonder meer dat zij niet in staat kan worden geacht omtrent seksuele contacten haar wil te bepalen of weerstand te bieden. Hierbij heeft de rechtbank betrokken dat de aangeefster een relatie met een man onderhoudt, door haar begeleiders als een zelfstandig persoon wordt gekenmerkt en seksuele voorlichting van haar ouders heeft gehad.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de rechtbank nog verzocht om na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting dit te heropenen, indien de rechtbank in raadkamer tot het voorlopig oordeel zou komen dat onvoldoende is komen vast te staan dat er bij de aangeefster sprake zou zijn van psychische weerloosheid.
Dit verzoek wordt afgewezen.
Een heropening van het onderzoek ter terechtzitting zou in een zaak als de onderhavige in de rede kunnen liggen indien de rechtbank na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting
– bijvoorbeeld naar aanleiding van een door de verdediging gevoerd verweer – een (nader) onderzoek naar de geestesgesteldheid van de aangeefster noodzakelijk acht.
Het is echter in strijd met het de beginselen van een behoorlijke strafrechtspleging om in het onderhavige geval – waarin de officier van justitie het op voorhand kennelijk niet noodzakelijk achtte afdoende onderzoek te laten doen naar de geestesgesteldheid van de aangeefster – op verzoek van de officier van justitie een dergelijk onderzoek alsnog in te stellen.
Het is immers de taak van de officier van justitie om een dossier samen te stellen dat tot de door de officier van justitie beoogde uitspraak kan leiden. Hiermee is onverenigbaar dat de rechtbank op verzoek van de officier van justitie een (nader) onderzoek zou dienen te gelasten teneinde alsnog tot de door de officier van justitie beoogde uitspraak te kunnen komen.
Ten aanzien van het meest subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt.
Ten laste is gelegd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – het dwingen van de aangeefster tot het ondergaan van ontuchtige handelingen.
Voldoende is komen vast te staan dat er daadwerkelijk sprake is geweest van seksuele handelingen tussen de verdachte en de aangeefster. Daarnaast is voldoende aannemelijk dat de verdachte een geestelijk overwicht had op het slachtoffer. Het enkele gegeven van geestelijk overwicht kan echter de conclusie dat er sprake is geweest van een dermate dreigende situatie waardoor het slachtoffer zich gedwongen voelt ontuchtige handelingen te dulden, niet zelfstandig dragen.
Nu de overige in de tenlastelegging genoemde feitelijkheden zelfstandig en in onderlinge samenhang bezien niet tot de voor een bewezenverklaring benodigde dwang aanleiding kunnen hebben gegeven, zal de verdachte ook van het meest subsidiaire ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden en beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Frankruijter, voorzitter,
en mrs. Reinds en De Doelder, rechters,
in tegenwoordigheid van Meulendijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 juli 2010.
De oudste en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bij vonnis van 29 juli 2010.
TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 23 januari 2010, althans in of omstreeks de periode van 20
januari 2010 tot 1 februari 2010 te Rotterdam, met iemand, te weten [aangeefster],
van wie hij, verdachte, wist dat die [aangeefster] aan een zodanige gebrekkige
ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat die [aangeefster]
niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te
maken of daartegen weerstand te bieden,
een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede
bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster],
namelijk het
- brengen en/of houden en/of heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis
in de vagina van die [aangeefster] en/of
- knijpen in en/of betasten van de borsten van die [aangeefster] en/of
- geven van een tongzoen aan die [aangeefster] en/of het zoenen op de mond van die
[aangeefster] en/of
- met zijn, verdachtes, penis aanraken van en/of duwen tegen de vagina van die
[aangeefster] en/of
- aanraken en/of wrijven met zijn, verdachtes, penis over/tegen/tussen de
benen van die [aangeefster];
(artikel 243 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 januari 2010, althans in of omstreeks de periode van 20
januari 2010 tot 1 februari 2010 te Rotterdam, ter uitvoering van het door hem
voorgenomen misdrijf om met iemand, te weten [aangeefster], van wie hij, verdachte,
wist dat die [aangeefster] aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke
stoornis van haar geestvermogens leed dat die [aangeefster] niet of onvolkomen in
staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen
weerstand te bieden,
een of meer handeling(en) te plegen, die bestond(en) uit of mede bestond(en)
uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster],
meermalen, althans éénmaal,
- in de borsten van die [aangeefster] heeft geknepen en/of die borsten heeft betast
en/of
- die [aangeefster] een tongzoen heeft gegeven en/of op de mond gezoend en/of
- met zijn verdachtes, penis de vagina van die [aangeefster] heeft aangeraakt en/of
tegen de vagina van die [aangeefster] heeft geduwd en/of
- met zijn verdachtes penis over/tegen/tussen de benen van die [aangeefster] heeft
aangeraakt/gewreven,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 243 jo. 45 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 januari 2010, althans in of omstreeks de periode 20
januari 2010 tot en met 1 februari 2010 te Rotterdam, met [aangeefster], van wie
hij, verdachte, wist dat die [aangeefster] aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of
ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat die [aangeefster] niet of
onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of
daartegen weerstand te bieden,
een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, namelijk het meermalen,
althans éénmaal,
- betasten van/knijpen in de borsten en/of
- geven van een tongzoen en/of zoenen op de mond en/of
- aanraken van/duwen tegen de vagina van die [aangeefster] met zijn verdachtes, penis
en/of
- aanraken van/wrijven over/tegen/tussen de benen van die [aangeefster] met zijn
verdachtes penis;
(artikel 247 Wetboek van Strafrecht)
meest subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 januari 2010, althans in of omstreeks de periode van 20
januari 2010 tot 1 februari 2010 te Rotterdam door geweld en/of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of door bedreiging met
(een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [aangeefster], heeft gedwongen
tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), namelijk
het meermalen, althans éénmaal,
- betasten van/knijpen in de borsten en/of
- geven van een tongzoen en/of zoenen op de mond en/of
- aanraken van/duwen tegen de vagina van die [aangeefster] met zijn verdachtes, penis
en/of
- aanraken van/wrijven over/tegen/tussen de benen van die [aangeefster] met zijn
verdachtes penis,
en welk geweld en/of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met
geweld en/of de bedreiging met andere feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan
uit het
- meenemen van die [aangeefster] naar zijn verdachtes woning en/of
- op slot draaien van de voordeur van de woning en/of aldus die [aangeefster]
beletten de woning te verlaten en/of
- uitkleden van die [aangeefster] en/of
- zeggen tegen die [aangeefster] "nee, nee, ik ga nog even door en haal hem er zo uit,
althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- het gebruik/misbruik maken van het uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht (van verdachte) op die [aangeefster] (te weten dat bij die [aangeefster] sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens) en/of
- (aldus) doen ontstaan van een bedreigende situatie voor die [aangeefster] waaraan die [aangeefster] geen weerstand kon bieden;
(artikel 246 Wetboek van Strafrecht)