Zaak-/rolnummer: 346216 / HA ZA 10-114
VONNIS van de enkelvoudige kamer
1. [eiser sub 1],
2. [eiser sub 2],
beide wonende te [adres],
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. P.D. van der Kooi,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DENC NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Bussum,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. B.W.G. Orth,
2. [gedaagde sub 2],
gevestigd te Vorstenbosch,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. K.E.H. de Klerk,
3. [gedaagde sub 3],
wonende te Vorstenbosch,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. K.E.H. de Klerk,
4. [gedaagde sub 4],
wonende te Vorstenbosch,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. K.E.H. de Klerk,
5. de naamloze vennootschap LWK BETONWERKEN N.V.,
gevestigd te Hamont Achel, België,
gedaagde in de hoofdzaak,
niet verschenen,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid INSTALLATIEBEDRIJF FRANS GOVERS B.V.,
gevestigd te Heeswijk-Dinther, gemeente Bernheze,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. M.N.J.H. Dijkstra.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiser sub 1]”, “[eiser sub 2]”, “Denc”, “[gedaagde sub 2]”, “[gedaagde sub 3]”, “[gedaagde sub 4]”, “LWK” respectievelijk “Govers”. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] worden gezamenlijk aangeduid als “[eisers]”.
1 Het verloop van het geding
1.1 De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- de dagvaarding d.d. 30 november 2009 en de dagvaardingen d.d. 1 december 2009, met producties;
- de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid ex artikel 1022 Rv zijdens [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4];
- de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid ex artikel 1022 Rv zijdens Govers;
- de conclusie van antwoord in het incident zijdens [eisers].;
- de conclusie van antwoord zijdens Denc.
1.2 Tegen LWK is verstek verleend.
1.3 Vervolgens is vonnis in incident bepaald.
2 Het geschil in de hoofdzaak
2.1 [eisers]. vorderen – verkort weergegeven – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Denc, [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4], LWK en Govers te veroordelen tot betaling van verschillende bedragen, vermeerderd met rente en kosten. Aan hun vordering hebben [eisers]. ten grondslag gelegd dat zij allen tekort zijn geschoten in de uitvoering van overeenkomsten ter zake het ontwerpen en het bouwen van een woonhuis.
2.2 Enkel Denc heeft een conclusie van antwoord genomen. Hierop zal in dit vonnis in incident niet nader worden ingegaan.
3 Het geschil in het incident
3.1 [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4] en Govers (hierna: [gedaagde sub 2] c.s.) vorderen in incident dat de rechtbank zich onbevoegd dient te verklaren om van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen. [gedaagde sub 2] c.s. hebben hieraan ten grondslag gelegd dat in de van toepassing zijnde algemene voorwaarden bij de overeenkomsten tussen hen en [eisers]. een arbitrageclausule is opgenomen.
3.2 Het verweer van [eisers]. strekt tot afwijzing van de incidentele vordering van [gedaagde sub 2] c.s. [eisers]. hebben daartoe aangevoerd dat toepassing van de arbitrageclausules naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4 De beoordeling in incident
4.1 Tussen partijen is niet in geschil dat tussen [eisers]. en [gedaagde sub 2] c.s. de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van Werken 1989 (hierna: UAV) en de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van Technische Installatiewerkzaamheden 1992 (UAVTI) van toepassing zijn. In paragraaf 49 van zowel de UAV als de UAVTI is de Raad voor Arbitrage voor de Bouwbedrijven Nederland bevoegd verklaard om van geschillen kennis te nemen (hierna: het arbitragebeding).
4.2 Met dit arbitragebeding hebben partijen gebruik gemaakt van de aan hen toekomende bevoegdheid om de Raad voor Arbitrage voor de Bouwbedrijven Nederland aan te wijzen voor de kennisneming van geschillen die ontstaan naar aanleiding van de overeenkomst.
4.3 [eisers]. en Denc zijn een overeenkomst aangegaan, waarin geen arbitrageclausule is opgenomen. Geschillen ter zake deze overeenkomst dienen dus te worden voorgelegd aan de Nederlandse rechter.
4.4 [eisers]. stellen zich op het standpunt dat toepassing van het arbitragebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Door toepassing zou het geschil tussen [eisers]. en Denc door de bevoegde rechter dienen te worden beoordeeld, terwijl de geschillen tussen [eisers]. en [gedaagde sub 2] c.s. door de Raad voor Arbitrage voor de Bouwbedrijven Nederland worden beoordeeld. Afzonderlijke procedures kunnen volgens [eisers]. tot andere uitkomsten leiden. Daarnaast zal, naar alle waarschijnlijkheid, niet op hetzelfde moment uitspraak worden gedaan. [eisers]. geven voorts aan dat twee procedures onnodig veel geld en tijd kosten.
4.5 Het arbitragebeding is van toepassing tussen [eisers]. en [gedaagde sub 2] c.s. De rechtbank is dus in beginsel niet bevoegd. Slechts indien de toepassing van het arbitragebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, kan dit anders zijn. De rechtbank overweegt dat tussen [eisers]. en de gedaagden Denc, [gedaagde sub 2] en Govers afzonderlijke overeenkomsten zijn gesloten. Alhoewel deze overeenkomsten alle betrekking hebben op het ontwerp en de bouw van een woonhuis van [eisers]., zien zij kennelijk niet op dezelfde werkzaamheden (en tekortkomingen). Op grond hiervan valt in beginsel niet in te zien dat afzonderlijke behandeling in ernstige mate bezwaarlijk zou zijn. De stelling van [eisers]. dat onbevoegdverklaring van de rechtbank ertoe zou leiden dat eenzelfde geschil aan twee verschillende instanties zou worden voorgelegd wat uit proceseconomisch oogpunt onwenselijk is, brengt de rechtbank in dit incident niet tot een andere conclusie. Zij tekent hierbij aan dat redenen van proceseconomie op zichzelf onvoldoende reden vormen om een arbitragebeding te doorbreken, in die zin dat daarmee nog niet voldaan is aan het vereiste dat toepassing van een dergelijk beding onaanvaardbaar is. In dit verband is ook van belang dat – zoals [gedaagde sub 2] c.s. onbetwist hebben gesteld – Van Kampen bijzondere deskundigheid heeft op het gebied van arbitragebedingen, zodat aangenomen moet worden dat hij goed op de hoogte was van de mogelijke consequenties van het in het ene geval wél en in het andere geval niet opnemen van een arbitrageclausule in de overeenkomsten. Ten slotte acht de rechtbank van belang dat [eisers]. niet betwist hebben de stelling van [gedaagde sub 2] c.s. dat de redenen voor het – bewust – opnemen van een arbitragebeding juist gelegen zijn in de bijzondere deskundigheid van de Raad voor Arbitrage voor de Bouwbedrijven Nederland inzake geschillen als de onderhavige.
4.6 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank zich onbevoegd om van het geschil tussen [eisers]. en [gedaagde sub 2] c.s. kennis te nemen.
4.7 Ten behoeve van beraad of een comparitie van antwoord zal worden gelast, wordt iedere beslissing in de hoofdzaak tussen [eisers]. en Denc aangehouden. In de hoofdzaak tussen [eisers]. en LWK zal eveneens iedere beslissing worden aangehouden.
4.8 [eisers]. zullen, als in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten.
verklaart zich onbevoegd om van het geschil tussen [eisers]. en [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4] en Govers kennis te nemen;
veroordeelt [eisers]. hoofdelijk, des dat de één betalend de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] op € 4.938,- aan vast recht en € 452,- aan salaris voor de advocaat;
veroordeelt [eisers]. hoofdelijk, des dat de één betalend de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Govers bepaald op € 4.938,- aan vast recht en € 452,- aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere beslissing in de procedure tussen [eisers]. en Denc en in de procedure tussen [eisers]. en LWK aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling.
Uitgesproken in het openbaar.
2057/1980