ECLI:NL:RBROT:2010:BN0901

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
339582 / HA ZA 09-2734
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid assurantietussenpersoon en ongerechtvaardigde verrijking in relatie tot brandverzekering

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen Nassau Verzekeringmaatschappij N.V., Nationale-Nederlanden Schadeverzekeringsmaatschappij N.V. en Leanda B.V. De kern van het geschil betreft de aansprakelijkheid van de assurantietussenpersoon IFA Assurantiën B.V. en de vraag of Nationale-Nederlanden zich kan beroepen op verzwijging door Leanda bij de aanvraag van een brandverzekering. Leanda exploiteert horecagelegenheden, waaronder het Grand Café Cinéma, en heeft via IFA een brandverzekering afgesloten bij Nationale-Nederlanden. Na een verwoestende brand in augustus 2006 heeft Nationale-Nederlanden geweigerd uit te keren op basis van een vermeende verzwijging door Leanda over het strafrechtelijk verleden van haar directeur. Leanda heeft IFA aansprakelijk gesteld voor de schade die zij lijdt door de dekkingsweigering. De rechtbank oordeelt dat IFA tekort is geschoten in haar zorgplicht jegens Leanda door het aanvraagformulier onzorgvuldig in te vullen en in te dienen. De rechtbank concludeert dat er een causaal verband bestaat tussen het tekortschieten van IFA en de schade van Leanda, en dat Nationale-Nederlanden zich niet kan beroepen op verzwijging. De vorderingen van Nassau tegen zowel Nationale-Nederlanden als Leanda worden afgewezen, en Nassau wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 339582 / HA ZA 09-2734
Vonnis van 28 april 2010
in de zaak van
de naamloze vennootschap
NASSAU VERZEKENING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. W.A.M. Rupert,
tegen
1. de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. H.J. Arnold,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LEANDA B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. M.A.D. Bol.
Partijen zullen hierna Nassau, Nationale-Nederlanden en Leanda genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen van 21 en 25 augustus 2009;
- de akte houdende producties van 7 oktober 2009 van Nassau;
- de conclusie van antwoord van 18 november 2009 van Nationale-Nederlanden, met producties;
- de conclusie van antwoord van 18 november 2009 van Leanda, met producties;
- de conclusie van repliek van 13 januari 2010
- de conclusie van dupliek van 24 februari 2010 van Nationale-Nederlanden, met producties;
- de conclusie van dupliek van 3 februari 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Tussen partijen staan onder meer de volgende feiten vast:
2.1. Leanda exploiteert horecagelegenheden. De statutair directeur van Leanda is [a ] (hierna: [a ]). Eén van de door Leanda geëxploiteerde horecagelegenheden is het restaurant Grand Café Cinéma in het centrum van Rotterdam aan het Rodezand 36. Grand Café Cinéma is op 28 september 2005 geopend.
2.2. Via haar verzekeringstussenpersoon IFA Assurantiën B.V. (hierna: IFA) is op naam van Leanda met betrekking tot onder meer de inventaris, goederen en het huurderbelang van Grand Café Cinéma een zogenaamde Pakketverzekering met Nationale Nederlanden gesloten (hierna: de brandverzekering). De polisbladen van 6 oktober 2005 en 17 oktober 2005 en de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden zijn overgelegd als producties 1, 2 en 3 bij akte van 7 oktober 2009.
2.3. In de nacht van 30 op 31 augustus 2006 is Grand Café Cinéma vrijwel geheel door brand verwoest. Leanda heeft jegens Nationale Nederlanden een beroep gedaan op de brandverzekering. Nationale-Nederlanden heeft op 20 december 2006 aan Leanda laten weten dat zij een beroep doet op artikel 251 Wetboek van Koophandel (verzwijging) en dat zij niet tot enige schade-uitkering zou overgaan.
2.4. De verzwijging van de zijde van Leanda waarop Nationale-Nederlanden zich beroept bestaat erin dat Leanda ter zake van de brandverzekering door tussenkomst van IFA een aanvraagformulier heeft ingediend waarop de vraag of er sprake was geweest van aanraking met politie/justitie ter zake van (verdenking van) het plegen van een misdrijf door [a ] ontkennend was beantwoord, terwijl Nationale-Nederlanden na de brand is gebleken dat [a ] wel in aanraking is geweest met politie/justitie.
2.5. Nadat door Nationale-Nederlanden een beroep op verzwijging was gedaan, heeft Leanda IFA aansprakelijk gesteld voor de schade die zij stelde te lijden door de dekkingsweigering door Nationale-Nederlanden. Grondslag voor die aansprakelijkstelling was dat Leanda niet zou hebben gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam assurantietussenpersoon had mogen worden verwacht.
2.6. Leanda verweet IFA dat zij onzorgvuldig had gehandeld ter zake van het invullen, het doen ondertekenen en het indienen van het aanvraagformulier voor de brandverzekering. IFA had het aanvraagformulier zelf ingevuld en het - bij afwezigheid van [a ] - door diens vader, [b ] (hierna [b ]), laten ondertekenen, waarna zij het aan Nationale-Nederlanden had toegezonden.
2.7. Nassau is de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van IFA. Nassau heeft aansprakelijkheid van IFA jegens Leanda van de hand gewezen.
2.8. Op 7 februari 2007 heeft Leanda IFA in kort geding gedagvaard. Daarbij heeft Leanda de voorzieningenrechter in deze rechtbank verzocht om IFA te veroordelen om aan Leanda bij wege van voorschot te betalen een bedrag van EUR 950.000,00. IFA (Nassau) heeft tegen die vordering verweer gevoerd. Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 1 mei 2007 heeft de voorzieningenrechter IFA veroordeeld om bij wege van voorschot aan Leanda te betalen een bedrag van EUR 750.000,00. Dat bedrag heeft Nassau aan Leanda voldaan.
2.9. IFA (Nassau) heeft tegen voornoemd vonnis in kort geding hoger beroep aangetekend. Bij arrest van 30 september 2008 van het gerechtshof te 's-Gravenhage is het vonnis bekrachtigd.
3. Het geschil
3.1. Nassau vordert - samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, primair Nationale-Nederlanden te veroordelen tot betaling van EUR 753.268,85 kosten en subsidiair Leanda te veroordelen tot betaling van EUR 751.268,85, beide vermeerderd met rente en kosten.
3.2. Nationale-Nederlanden en Leanda voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen van Nassau, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van Nassau in de kosten van het geding. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Nassau tegen Nationale-Nederlanden
4.1. Nassau grondt haar vordering jegens Nationale-Nederlanden op ongerechtvaardigde verrijking (artikel 6:212 BW). Zij stelt daartoe - kort weergegeven - het volgende. Nassau is voor een bedrag van (ruim) EUR 750.000,00 verarmd doordat zij een betaling van die omvang aan Leanda heeft moeten doen. Nationale-Nederlanden is daardoor met datzelfde bedrag verrijkt, in de zin dat voor haar een nadeel is afgewend. Immers, Leanda heeft jegens Nationale-Nederlanden een gave aanspraak op de polis. Nationale-Nederlanden kan zich jegens Leanda rechtens niet op verzwijging beroepen. Niettemin zal en kan Leanda het bedrag van EUR 750.000,00 niet meer vorderen van Nationale-Nederlanden. Deze verrijking van Nationale-Nederlanden is ongerechtvaardigd, nu daarvoor geen redelijke grond aanwezig is. Nationale-Nederlanden dient derhalve de schade die Nassau heeft geleden te vergoeden tot het bedrag van de verrijking, zijnde meergenoemd bedrag van EUR 750.000,00. Nassau heeft via haar raadsman buiten rechte tevergeefs getracht Nationale-Nederlanden daartoe te bewegen. Nassau heeft in dat verband voor een bedrag van EUR 2.000,00 aan kosten gemaakt in de zin van artikel 6:96 lid 2 sub c BW. Nationale-Nederlanden dient ook die kosten aan Nassau te vergoeden.
4.2. De rechtbank is van oordeel dat de stellingen van Nassau haar vordering jegens Nationale-Nederlanden op de daartoe gestelde grondslag niet kunnen dragen.
4.3. Nassau miskent naar het oordeel van de rechtbank het karakter van de door haar aan Leanda verrichte betaling. Dat betreft een in kort geding toegewezen voorschot. De stelling van Nassau dat Leanda het bedrag van EUR 750.000,00 niet meer kan vorderen van Nationale-Nederlanden is in strijd met haar stelling dat Leanda een gaaf beroep toekomt op de door Nationale-Nederlanden afgegeven polis. Als Leanda zich kan beroepen op de brandverzekering dient Nationale-Nederlanden de verzekerde schade te vergoeden, inclusief het bedrag van het door Nassau aan Leanda betaalde voorschot. Immers, indien Nationale-Nederlanden toch dient uit te keren, staat daarmee vast dat in zoverre de gestelde beroepsfout van IFA niet tot schade heeft geleid. Het door IFA (Nassau) op grond van de veroordeling in kort geding aan Leanda betaalde voorschot zal Leanda dan dienen terug te betalen. Nationale-Nederlanden is derhalve niet verrijkt doordat Nassau een voorschot aan Leanda heeft betaald.
4.4. Nassau miskent naar het oordeel van de rechtbank voorts dat de verrijkingsactie op de redelijkheid gebaseerd dient te zijn. Immers, hij die ongerechtvaardigd is verijkt ten koste van een ander is verplicht, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van de verrijking.
4.5. Vast staat dat Nationale-Nederlanden als gevolg van een administratieve fout een definitieve polis ter zake van de brandverzekering heeft afgegeven voordat het (onjuist ingevulde) aanvraagformulier haar had bereikt. De door Nationale-Nederlanden gemaakte administratieve fout heeft tot gevolg dat Leanda zich op het standpunt zou kunnen stellen dat Nationale-Nederlanden rechtens geen beroep op verzwijging kan doen. Verrijking van Nationale-Nederlanden treedt - uitgaande van de visie van Nassau - op doordat Leanda er - vooralsnog - niet voor heeft gekozen om een poging te ondernemen om te profiteren van de door Nationale-Nederlanden gemaakte administratieve fout. In plaats daarvan heeft Nassau een voorschot gevorderd van IFA op de schadevergoeding die IFA aan Leanda verschuldigd is ter zake van haar tekortschieten. Samenhang tussen de eventuele vordering van Leanda jegens Nationale-Nederlanden en de vordering van Leanda jegens IFA is in zoverre aanwezig dat de omvang van de schade als gevolg van de beroepsfout van IFA in belangrijke mate bepaald wordt doordat Nationale-Nederlanden heeft geweigerd uit te keren onder de brandverzekering.
4.6. De rechtbank is van oordeel dat Leanda een begrijpelijke keuze heeft gemaakt door niet Nationale-Nederlanden maar IFA in rechte te betrekken. Dat IFA jegens Leanda is tekortgeschoten, acht de rechtbank evident. De rechtbank komt daar hierna op terug bij de bespreking van de verhouding tussen Nassau en Leanda. Dat Leanda heeft besloten om IFA in rechte te betrekken en niet Nationale-Nederlanden, levert naar het oordeel van de rechtbank voor Nassau geen vordering uit ongerechtvaardigde verrijking op jegens Nationale-Nederlanden. Dat Nationale-Nederlanden als gevolg van de premature afgifte van de polis geen beroep op verzwijging toekomt, acht de rechtbank minder evident dan Nassau. Belangrijker is echter dat niet is in te zien waarom het redelijk zou zijn dat IFA (Nassau) de uit haar tekortschieten voortvloeiende schade gedeeltelijk zou kunnen verhalen op Nationale-Nederlanden, nu de laatste slechts door een administratieve fout ten onrechte een polis aan Leanda heeft afgegeven. Hierbij verdient opmerking dat aangenomen mag worden dat Nationale-Nederlanden de verzekeringsovereenkomst met Leanda niet zou zijn aangegaan indien aan haar zijde geen administratieve fout zijn gemaakt en indien zij juist zou zijn geïnformeerd omtrent het strafrechtelijk verleden van [a ] Nu kan het weliswaar zo zijn dat in de verhouding tussen een verzekeraar en haar verzekerde de verzekeraar in bepaalde gevallen de schade zal dienen te dragen die voortvloeit uit een aan haar zijde gemaakte administratieve fout, maar dat brengt niet mee dat IFA en/of Nassau behoren te kunnen profiteren van het feit dat Nationale-Nederlanden door een administratieve fout een polis aan Leanda heeft afgegeven.
4.7. De slotsom in de verhouding tussen Nassau en Nationale-Nederlanden is dat de vordering van Nassau zal worden afgewezen.
4.8. Nassau zal als de in de verhouding tot Nationale-Nederlanden in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de aan de zijde van Nationale-Nederlanden gevallen kosten van het geding.
4.9. De kosten aan de zijde van Nationale-Nederlanden worden begroot op:
- vast recht EUR 4.938,00
- salaris advocaat 5.160,00 (2,0 punt × tarief EUR 2.580,00)
Totaal EUR 10.098,00
4.10. Nu de primaire vordering van Nassau (tegen Nationale-Nederlanden) wordt afgewezen, komt de rechtbank toe aan beoordeling van de subsidiaire vordering van Nassau (tegen Leanda).
Nassau tegen Leanda
4.11. Nassau grondt haar vordering jegens Leanda op onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW). Nassau stelt daartoe - kort weergegeven - het volgende. De voorzieningen¬rechter heeft de vordering in kort geding van Leanda ten onrechte toegewezen. In deze bodemprocedure dient de rechtbank dat recht te zetten. Partijen dienen vervolgens te worden hersteld in de toestand waarin zij verkeerden voordat het vonnis in kort geding werd gewezen. Dat brengt mee dat Nassau onverschuldigd heeft betaald en dat Leanda aan Nassau (die in de rechten van IFA is gesubrogeerd) het ontvangen voorschot dient terug te betalen. Dat de voorzieningenrechter de vordering van Leanda heeft toegewezen, is onterecht omdat IFA jegens Leanda niet toerekenbaar is tekortgeschoten, terwijl voorts het causale verband ontbreekt tussen de vermeende fout van IFA en de schade van Leanda.
4.12. De rechtbank zal eerst beoordelen of IFA jegens Leanda is tekortgeschoten. De rechtbank is met Leanda van oordeel dat dit wel degelijk het geval is. Van tekortschieten van IFA is sprake indien zij niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam verzekeringstussenpersoon in vergelijkbare omstandigheden mocht worden verwacht.
4.13. Leanda verwijt IFA - kort weergegeven - het volgende. IFA heeft het aanvraagformulier voor de brandverzekering zonder daarover overleg te voeren met de rechtgeldige vertegenwoordiger van Leanda, [a ], zelf ingevuld. Vervolgens heeft zij het door haar ingevulde formulier aan de niet tot vertegenwoordiging van Leanda bevoegde vader van [a ], [b ], ter ondertekening voorgelegd. Nadat deze op verzoek van IFA zijn handtekening had geplaatst, heeft IFA het formulier ingediend bij Nationale-Nederlanden.
4.14. Deze door IFA gestelde gang van zaken is door Leanda niet betwist. Zij vindt bovendien volledige bevestiging in de verklaringen van de destijds hierbij betrokken personen die inmiddels in het kader van een voorlopig getuigenverhoor tussen IFA en Leanda zijn gehoord.
4.15. [d ], destijds minderheidsaandeelhouder en directeur bij IFA, assurantieadviseur van beroep, heeft verklaard dat hij het aanvraagformulier voor de brandverzekering zelf - zonder overleg met Leanda - heeft ingevuld en dat hij zijn secretaresse heeft gevraagd om dat bij Leanda te laten ondertekenen. [d ] ging er zonder meer van uit dat [a ] nimmer met justitie in aanraking was geweest.
[c ], destijds als verzekeringsassistent bij IFA werkzaam voor [d ], heeft verklaard dat [d ] haar heeft verzocht om het door hem ingevulde formulier door [a ] te laten tekenen. Omdat [a ] op dat moment niet op het kantoor van Leanda aanwezig was maar wel diens vader, [b ], is [c ] terug naar kantoor gegaan en heeft zij [d ] gevraagd of [b ] mocht tekenen. [d ] zei dat dat geen enkel probleem was omdat het slechts een formaliteit betrof. [c ] is vervolgens opnieuw naar Leanda gegaan en heeft [b ] medegedeeld dat haar baas had gezegd dat het goed was als hij tekende. [b ] heeft het ingevulde vragenformulier vervolgens ongezien getekend.
4.17. [b ] heeft een verklaring afgelegd die volledig in lijn is met de verklaring van [c ].
4.18. Dat een redelijk handelend en redelijk bekwaam verzekeringstussenpersoon met een aanvraagformulier voor een brandverzekering niet omgaat zoals IFA in dit geval heeft gedaan, acht de rechtbank evident. Immers, het onjuist beantwoorden van vragen op een dergelijk aanvraagformulier, kan voor de verzekerde zeer ingrijpende negatieve gevolgen hebben.
4.19. Nassau heeft nog aangevoerd dat [b ] zich heeft opgeworpen als gevolmachtigde van [a ] en dat IFA in de onderhavige situatie mocht vertrouwen op een aan [b ] verleende volmacht, alsmede dat de eventueel onbevoegd door [b ] verrichte rechtshandeling impliciet door Leanda zou zijn bekrachtigd. Die stellingen van Nassau vinden echter geen steun in de overgelegde getuigenverklaringen en ze missen bovendien relevantie.
4.20. Uit de verklaringen van [d ], [c ] en [b ], in onderling verband beschouwd, blijkt dat [b ] door IFA (door [c ] op instructie van [d ]) is verzocht om zijn handtekening op het door IFA ingevulde aanvraagformulier voor de brandverzekering te plaatsen. Voor IFA bestond er op dat moment geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat aan [b ] een volmacht was verleend. Noch de familieband tussen [b ] en [a ], noch het aandeelhouderschap van [b ], noch de (vroegere) betrokkenheid van [b ] bij Leanda, noch de goede verhouding tussen Leanda en IFA, konden rechtvaardigen dat IFA erop vertrouwde dat aan [b ] een volmacht was verleend. Uit de getuigenverklaringen van de aan de zijde van IFA betrokken personen kan ook niet worden afgeleid dat zij er feitelijk op vertrouwden dat aan [b ] een volmacht was verleend, noch dat zij, althans [d ], enigerlei moeite hebben gedaan om te verifiëren of [b ] bevoegd was het aanvraagformulier te tekenen. Nassau heeft ook geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat na de ondertekening van het aanvraagformulier, maar voor de brand, de aandacht van Leanda is gevestigd op het formulier en de wijze waarop dat is ingevuld en dat Leanda vervolgens iets heeft gedaan of nagelaten dat de conclusie zou kunnen rechtvaardigen dat Leanda instemde met de wijze waarop het formulier - door [d ] - was ingevuld en - door [b ] op verzoek van [d ] - getekend.
4.21. De rechtbank acht het voorts niet zinvol nader in te gaan op de problematiek van de vermeende impliciete volmachtverlening en/of opgewekte schijn van vertegenwoordigings¬bevoegdheid en/of vermeende bekrachtiging. Immers, zelfs indien er sprake zou zijn geweest van een (impliciet) aan [b ] verleende volmacht - of van vertegenwoordigingsbevoegdheid van [b ] of van bekrachtiging - dan nog staat vast dat IFA jegens Leanda is tekortgeschoten. Immers, IFA had er niet mee mogen volstaan [b ] te verzoeken het zonder overleg met Leanda door IFA ingevulde stuk te tekenen. IFA behoorde als redelijk handelend en redelijk bekwaam verzekeringstussenpersoon Leanda adequaat voor te lichten. Zij had de op het aanvraagformulier opgenomen vragen en de relevantie daarvan moeten doornemen met Leanda. Reeds door dat achterwege te laten, is IFA jegens Leanda tekortgeschoten. Dat IFA er niet zonder meer van uit mocht gaan dat [b ] de inhoud van het aanvraagformulier op zijn juistheid zou beoordelen, alvorens dit te ondertekenen, acht de rechtbank evident. Dat IFA er feitelijk ook niet van is uitgegaan dat [b ] de inhoud van het aanvraagformulier had gecontroleerd, voordat hij zijn handtekening plaatste, blijkt uit de getuigenverklaringen van [d ] en [c ].
4.22. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat IFA jegens Leanda is tekortgeschoten. Dat dit tekortschieten van IFA niet toerekenbaar zou zijn, kan uit haar stellingen niet worden afgeleid. IFA is derhalve aansprakelijk voor de dientengevolge door Leanda geleden schade.
4.23. Thans zal de rechtbank beoordelen of causaal verband bestaat tussen het tekortschieten van IFA en de schade die in deze procedure aan de orde is.
4.24. Nassau voert aan dat Nationale-Nederlanden jegens Leanda geen beroep op verzwijging kan doen omdat het aanvraagformulier eerst na het definitief worden van de brandverzekering aan Nationale-Nederlanden is gestuurd. Nassau beroept zich er in dit verband op dat Nationale-Nederlanden (door een administratieve fout) reeds een polis aan Leanda had afgegeven voordat Nationale-Nederlanden een aanvraagformulier had ontvangen. Nassau wijst erop dat een beroep op verzwijging ex artikel 251 Wetboek van Koophandel - waarvan tussen partijen niet in geschil is dat het op de rechtsverhouding tussen Leanda en Nationale-Nederlanden van toepassing is - alleen dan kan worden gedaan indien de verzekeringnemer vóór of ten tijde van het sluiten van de verzekerings¬overeenkomst een verkeerde of onwaarachtige opgave doet.
4.25. Niet in geschil is dat het door IFA onjuist ingevulde en bij Nationale-Nederlanden ingediende aanvraagformulier de reden is geweest dat Nationale-Nederlanden jegens Leanda een beroep op verzwijging heeft gedaan en uitkering onder de brandverzekering heeft geweigerd. De weigering van uitkering door Nationale-Nederlanden is daarmee een rechtstreeks gevolg geweest van het tekortschieten van IFA. Nassau stelt thans dat het causaal verband tussen het tekortschieten van IFA en de door Leanda geleden schade ontbreekt omdat Leanda de mogelijkheid zou hebben om het door Nationale-Nederlanden ingenomen standpunt (met succes) in rechte aan te vechten.
4.26. Ook indien een door Leanda tegen Nationale-Nederlanden aanhangig te maken vordering in rechte kans van slagen zou hebben, neemt dat niet weg dat Leanda schade heeft geleden door het tekortschieten van IFA. Door dat tekortschieten, is de uitkering immers geweigerd. Daarmee is het causaal verband tussen de fout van IFA en de door Leanda gestelde schade in beginsel gegeven. De stellingen van Nassau komen er naar het oordeel van de rechtbank op neer dat Leanda in de visie van Nassau haar schade had kunnen en moeten beperken door Nationale-Nederlanden in rechte te betrekken en betaling op grond van de verzekeringsovereenkomst te vorderen.
4.27. De rechtbank is van oordeel dat het bestaan van de mogelijkheid voor Leanda om Nationale-Nederlanden in rechte te betrekken, het causaal verband tussen het tekortschieten van IFA en de door Leanda gestelde schade niet zonder meer doorbreekt. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het door Leanda ingenomen standpunt, dat zij voorshands van oordeel is dat Nationale-Nederlanden zich jegens haar terecht op verzwijging heeft beroepen, niet irreëel is. De rechtbank meent dan ook dat Leanda haar verplichting jegens IFA (Nassau) om de schade als gevolg van het tekortschieten van IFA zoveel mogelijk te beperken niet heeft geschonden door Nationale-Nederlanden niet in rechte te betrekken. Leanda was daartoe niet gehouden. Denkbaar is uiteraard dat IFA (Nassau) Leanda zou hebben verzocht om haar eventuele vordering uit de brandverzekering jegens Nationale-Nederlanden (tegen betaling) over te dragen aan IFA (Nassau), dan wel om een eventuele procedure tegen Nationale-Nederlanden voor rekening en risico van IFA (Nassau) te voeren. Daaromtrent is evenwel niets gesteld of gebleken.
4.28. Nassau heeft er - terecht - op gewezen dat indien aan Nationale-Nederlanden (in plaats van of naast een beroep op verzwijging) een beroep op een uitsluiting in de polis toekomt het causaal verband tussen de fout van IFA en de schade van Leanda - de rechtbank begrijpt: voor zover die bestaat uit het niet ontvangen van een uitkering uit de brandverzekering - ontbreekt. Immers in dat geval zou Leanda - ook indien de verzwijging niet zou hebben plaatsgevonden - jegens Nationale-Nederlanden geen aanspraak op uitkering hebben kunnen maken. Nassau heeft echter geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat aan Nationale-Nederlanden een beroep op een uitsluiting in de polis toekomt, terwijl Leanda gemotiveerd heeft betwist dat dit het geval is. Derhalve dient de rechtbank er in deze procedure tussen Nassau en Leanda van uit te gaan dat aan Nationale-Nederlanden geen beroep op een uitsluiting zou zijn toegekomen.
4.29. De slotsom is dat de vorderingen van Nassau zullen worden afgewezen.
4.30. Nassau zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, bij welke proceskostenveroordeling tevens zullen worden betrokken de kosten verbonden met het voorlopig getuigenverhoor tussen IFA (Nassau) als verzoekster en Leanda als verweerster. Immers, Nassau stelt in deze procedure te zijn gesubrogeerd in rechten van IFA en zij heeft de processen-verbaal van het voorlopig getuigenverhoor overgelegd.
4.31. De kosten aan de zijde van Leanda worden begroot op:
- vast recht EUR 4.938,00
- salaris advocaat 7.740,00 (3,0 punt × tarief EUR 2.580,00)
Totaal EUR 12.678,00
4.32. De rechter, ten overstaan van wie het voorlopig getuigenverhoor is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen nu hij niet meer als rechter werkzaam is.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt Nassau in de proceskosten, aan de zijde van Nationale-Nederlanden tot op heden begroot op EUR 10.098,00 en aan de zijde van Leanda tot op heden begroot op EUR 12.678,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2010.?
1729/336