Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/3018 BC-T2
Uitspraak in het geding tussen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] B.V. gevestigd te [B], eiseres,
gemachtigde mr. M.W. Renes, advocaat te Amsterdam,
de stichting Stichting Autoriteit Financiële Markten, verweerster (hierna: AFM),
gemachtigde mr. drs. R.W. Veldhuis.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 22 juli 2009 (hierna: het bestreden besluit) heeft AFM het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 23 september 2008 strekkende tot afwijzing van de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet toezicht accountantsorganisaties (hierna: Wta) ongegrond verklaard.
Tegen het bestreden besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2010. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [A].
AFM heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en drs. M.A.H. Duffels, RA en mr. drs. M. Harari, medewerkers van AFM.
2.1 Eiseres heeft op 30 oktober 2006 een vergunning uit hoofde van de Wta aangevraagd.
AFM heeft eiseres op 26 juni 2008 een voornemen tot afwijzing van de vergunningaanvraag doen toekomen omdat niet voldaan is aan artikel 18 van de Wta, nu er geen schriftelijk kwaliteitsbeleid of een stelsel van kwaliteitsbeheersing door eiseres is vastgesteld.
In het kader van de zienswijze heeft eiseres een kwaliteitshandboek aan AFM doen toekomen.
Bij het primaire besluit van 23 september 2008 is de aanvraag om een vergunning afgewezen omdat het door eiseres overgelegde kwaliteitshandboek niet is aangepast aan de specifieke omstandigheden bij eiseres. Een aantal modellen is nog als voorbeeld aangemerkt en eiseres heeft aangegeven dat het stelsel nog niet in de praktijk wordt toegepast.
Hierdoor heeft eiseres niet conform artikel 6, eerste lid, van de Wta aangetoond dat zij en de bij haar werkzame externe accountants voldoen aan de vereisten ingevolge paragraaf 3.1.2 en afdeling 3.2 van de Wta.
In bezwaar heeft eiseres aangevoerd diverse regelingen en modellen in het kwaliteitshandboek te hebben aangepast en inmiddels een interimcontrole te hebben uitgevoerd bij een controleplichtige cliënt waarbij het kwaliteitshandboek is toegepast.
AFM heeft eiseres bij brief van 19 november 2008 bericht in het kader van de beoordeling van het bezwaarschrift een nader onderzoek te verrichten naar de uitvoering van de wettelijke controleopdrachten bij PBO Holding B.V. en PBO Bouw Rosmalen B.V. door eiseres. AFM vermeldt bereid te zijn het nadere onderzoek na afronding van de wettelijke controles 2008 te laten plaatsvinden, maar dat eiseres heeft aangegeven het onderzoek eerder te willen laten plaatsvinden naar aanleiding van de interimcontroles. Dit onderzoek heeft op 8 december 2008 plaatsgevonden.
Bij brief van 10 februari 2009 heeft AFM haar bevindingen aan eiseres doen toekomen.
Op grond van die bevindingen is AFM van mening dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij voldoet aan het bij of krachtens paragraaf 3.1.2 en afdeling 3.2 van de Wta bepaalde.
Op 18 februari 2009 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Op verzoek van eiseres is de zitting aangehouden tot de week van 18 mei 2009 om eiseres in staat te stellen uiterlijk 8 mei 2009 een afgerond controledossier te overleggen.
Op 8 mei 2009 heeft eiseres nadere stukken aan AFM doen toekomen.
AFM heeft bij brief van 15 mei 2009 nadere vragen gesteld aan eiseres met het verzoek deze vragen uiterlijk op 18 mei 2009 te beantwoorden. Op 19 mei 2009 heeft een nadere hoorzitting plaatsgevonden.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard omdat eiseres gelet op de onderzoeksbevindingen niet heeft aangetoond dat zij voldoet aan het bij of krachtens paragraaf 3.1.2 en afdeling 3.2. van de Wta bepaalde.
Daarbij heeft AFM overwogen dat uit het tweede onderzoek blijkt dat een aantal herstelbare bevindingen uit het eerste onderzoek niet alsnog waren hersteld.
2.2 Op 1 oktober 2006 zijn de Wta en het Besluit toezicht accountantsorganisaties (hierna: Bta) in werking getreden. Hierna wordt het wettelijk kader weergegeven zoals dat thans luidt.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wta is het verboden een wettelijke controle te verrichten zonder daartoe van de Autoriteit Financiële Markten een vergunning te hebben verkregen.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wta verleent AFM een vergunning aan een aanvrager die geen accountantsorganisatie als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Wta is, en die heeft aangetoond dat hijzelf en de bij hem werkzame of aan hem verbonden externe accountants voldoen aan het bij of krachtens paragraaf 3.1.2 en afdeling 3.2 van die wet bepaalde.
Paragraaf 3.1.2 van de Wta (artikelen 14 tot en met 21) bevat algemene voorschriften met betrekking tot de accountantorganisaties. Afdeling 3.2 (artikelen 25 tot en met 31) bevat bepalingen met betrekking tot de externe accountant.
Artikel 18 van de Wta luidt als volgt:
“1. De accountantsorganisatie beschikt over een stelsel van kwaliteitsbeheersing.
2. Het stelsel van kwaliteitsbeheersing is zodanig ingericht dat de werkzaamheden betreffende een wettelijke controle te allen tijde plaatsvinden onder de verantwoordelijkheid van een externe accountant.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden met het oog op de bevordering van het vertrouwen in de financiële markten, de waarborging van het publieke belang van de accountantsverklaring en het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze wet gestelde regels, regels gesteld ten aanzien van het stelsel van kwaliteitsbeheersing.”
In artikel 19, eerste en tweede lid, van de Wta, is bepaald dat indien een accountantsorganisatie betrekkingen onderhoudt met een controlecliënt op grond waarvan een objectieve, redelijke en geïnformeerde derde partij zou concluderen dat die een bedreiging kunnen vormen voor de onafhankelijkheid van de accountantsorganisatie ten opzichte van die controlecliënt, de accountantsorganisatie maatregelen neemt om haar onafhankelijkheid te waarborgen en deze maatregelen vastlegt.
Ingevolge het derde lid van dit artikel voldoet de accountantsorganisatie aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels terzake van haar onafhankelijkheid.
In artikel 12, eerste lid, van het Bta is ter uitvoering van artikel 18, derde lid, van de Wta, bepaald:
"Alvorens een accountantsorganisatie een opdracht tot het uitvoeren van een wettelijke controle aanvaardt of continueert, beoordeelt zij:
a. of zij voldoet aan het gestelde bij en krachtens paragraaf 3.1.2 van de wet en, voor zover van toepassing, paragraaf 3.1.3 van de wet;
(…)
d. de integriteit van de controlecliënt."
Ingevolge het derde lid van dit artikel legt de accountantsorganisatie de in het eerste lid bedoelde beoordeling vast.
Artikel 31 van het Bta bepaalt ter uitvoering van artikel 19, derde lid, van de Wta dat een accountantsorganisatie zich houdt aan de verordeningen en nadere voorschriften die krachtens artikel 19, vierde lid, van de Wet op de Registeraccountants en artikel 24, vierde lid, van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten (hierna: WAA) zijn vastgesteld en die nadere regels stellen ter zake van de in dit hoofdstuk geregelde onderwerpen.
In het kader van artikel 24, vierde lid, van de WAA is in artikel 18 van de Verordening Accountantorganisaties opgenomen dat de accountantsorganisatie voor een schriftelijke rapportage per controlecliënt zorgt waarin is vastgelegd of sprake is van omstandigheden die de onafhankelijkheid van de externe accountant bedreigen of hebben bedreigd, op welke wijze met potentiële bedreigingen wordt en is omgegaan en, voor zover bedreigingen van niet te verwaarlozen betekenis zijn, welke waarborgen zijn getroffen om die bedreigingen weg te nemen of tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen.
Ingevolge artikel 25 van de Wta voldoet de externe accountant aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels terzake van zijn vakbekwaamheid, objectiviteit en integriteit.
Artikel 25a van de Wta bevat voorschriften met betrekking tot het waarborgen van de onafhankelijkheid van de externe advocaat.
2.3 Eiseres heeft betoogd dat AFM de grenzen van de heroverweging in bezwaar heeft overschreden door de afwijzing van de vergunningaanvraag uiteindelijk mede te baseren op het (interim)controledossier over het boekjaar 2008 terwijl de aanvraag was afgewezen wegens het ontbreken van een op eiseres toegesneden kwaliteitshandboek.
2.4 De rechtbank volgt dit betoog niet. Ingevolge artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vindt op grondslag van het bezwaar een heroverweging plaats van het bestreden (primaire) besluit.
Deze bepaling staat in beginsel niet in de weg aan handhaving van de afwijzing op een andere grond dan die waarop het primaire besluit is gebaseerd. De bezwaarprocedure is bedoeld voor een volledige heroverweging.
Voorts heeft AFM terecht opgemerkt dat de omstandigheid dat het besluit op bezwaar deels op andere feiten en omstandigheden is gebaseerd dan de afwijzing bij primair besluit direct verband houdt met de bezwaargrond van eiseres dat zij inmiddels wel aan de vereisten voor vergunningverlening voldeed.
2.5 Eiseres heeft verder aangevoerd dat er sprake is van reformatio in peius omdat thans, blijkens het bestreden besluit, ook de vakbekwaamheid, onafhankelijkheid en objectiviteit van de externe accountant onvoldoende zou zijn. Daarnaast leidt de weigering eiseres een vergunning te verlenen ertoe dat zij de activiteiten, die in het kader van het overgangsregime waren toegestaan, nu niet meer mag verrichten. Iedere uitbreiding van de juridische grondslag zorgt ervoor dat eiseres op meer gronden beroep moet instellen. Aldus is sprake van strijd met de beginselen van hoor en wederhoor en fair play.
2.6 De rechtbank is van oordeel dat AFM bij het bestreden besluit slechts de afwijzing van de aanvraag van eiseres tot een vergunning uit hoofde van de Wta heeft gehandhaafd. Eiseres is hierdoor niet in een slechtere positie komen te verkeren dan het geval zou zijn geweest als zij geen bezwaar had gemaakt tegen het primaire besluit. Zoals hiervoor reeds is overwogen sluiten de in de Awb neergelegde bepalingen omtrent de bezwaarprocedure in beginsel niet uit dat een bestuursorgaan het besluit op bezwaar (mede) op een andere weigeringsgrond baseert. De bij het volgen van de bezwaarprocedure in acht te nemen zorgvuldigheid brengt evenwel met zich dat geen afwijzend besluit wordt genomen dan nadat de bezwaarde van de uitkomsten van het onderzoek en de voorgenomen gevolgtrekkingen en nadere standpuntbepaling op de hoogte is gesteld en hem de mogelijkheid is geboden zijn zienswijze daaromtrent kenbaar te maken. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd en de vaststaande feiten en omstandigheden bieden geen grondslag voor het oordeel dat AFM ter zake in gebreke is gebleven. Eiseres heeft steeds kunnen reageren op de bevindingen van AFM. Daarbij is de hoorzitting op verzoek van eiseres verdaagd naar 19 mei 2008, om haar in de gelegenheid te stellen afgeronde controledossiers te overleggen. Eiseres heeft hiervoor tot 8 mei 2008 de tijd gekregen, op welke datum zij de afgeronde controledossiers aan AFM heeft toegestuurd. AFM heeft de afgeronde controledossiers hierna beoordeeld en nadere vragen gesteld aan eiseres. De rechtbank constateert dat eiseres meerdere malen in de gelegenheid is gesteld om haar bezwaar aan te vullen, nader te onderbouwen en toe te lichten. Voor zover eiseres bedoeld heeft aan te voeren dat de termijn om te reageren op de brief van AFM van 15 mei 2009 te kort is geweest, merkt de rechtbank op dat eiseres daardoor niet te kort is gedaan omdat zij, naast de toelichting in bezwaar, ook in beroep hierop heeft kunnen reageren.
2.7 Het betoog van eiseres dat AFM in strijd met het verbod op vooringenomenheid, haar eigen interne organisatie, functiescheiding en artikel 7:11 van de Awb heeft gehandeld omdat één persoon zowel bij het primaire besluit als de beslissing op bezwaar een zwaarwegende rol heeft gespeeld, dient te falen. De rechtbank wijst erop dat artikel 7:11 van de Awb, noch enig andere hier van toepassing zijnde wettelijke bepaling in algemene zin eisen stelt aan personen die bij de voorbereiding van de beslissing op bezwaar mogen worden betrokken. De uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 9 februari 2006 (LJN AV2682) waar eiseres ter ondersteuning van haar betoog naar heeft verwezen betreft een boetezaak. De Wta kent met betrekking tot het voorbereiden van een boetebesluit in artikel 62 de bepaling dat de werkzaamheden voor het opleggen van een bestuurlijke boete dienen te worden verricht door personen die niet zijn betrokken bij het vaststellen van de overtreding en het daaraan voorafgaande onderzoek. Met betrekking tot de vergunningverlening kent de Wta een dergelijke bepaling niet.
2.8 AFM heeft in de bezwaarprocedure de controledossiers van de enige twee wettelijke controlecliënten van eiseres beoordeeld: PBO Holding B.V. en PBO Bouw Rosmalen B.V. (hierna: PBO-groep). De omzet die door eiseres door werkzaamheden voor de PBO-groep wordt behaald bedraagt ruim 10% van de totale omzet van eiseres. Dit vormt een substantieel deel van de omzet. De rechtbank is van oordeel dat AFM op grond hiervan terecht een afhankelijkheidsrelatie van eiseres met de PBO-groep heeft aangenomen.
Gelet op artikel 12, eerste lid, aanhef en onder a, in combinatie met het derde lid, van het Bta had eiseres bij aanvang van de controle aandacht hieraan dienen te besteden door deze relatie te benoemen en vast te leggen.
2.9 Daarnaast is komen vast te staan dat eiseres, naast de controlewerkzaamheden, bijkomende werkzaamheden bij de PBO-groep heeft verricht. Op de "checklist opdrachtcontinuatie" (C-IV-1c) is achter de standaardtekst
"Bij een combinatie van een Assurance-opdracht met overige dienstverlening moet de accountant overwegen scheiding van taken en verantwoordelijkheden in de dienstverlening aan te brengen en moet opdrachtgerichte kwaliteitsbeoordeling plaatsvinden" geantwoord:
"18-9-2008 n.v.t.; is bekend".
Eiseres heeft daarna, in het kader van het tweede onderzoek, bijlages aan C-IV-1c toegevoegd waarin is opgemerkt dat een en ander verkeerd geïnterpreteerd is door AFM, dat de werkzaamheden in 2006 bestonden uit het beoordelen van de van de gevoerde projectadministratie en de door PBO verantwoorde projectresultaten. Daarnaast zijn vele werkzaamheden verricht op het gebied van het in kaart brengen en het doen van aanbevelingen met betrekking tot de "AO/IB". Met ingang van het boekjaar 2008 is volgens eiseres de dienstverlening sterk ingeperkt tot onder andere het begeleiden van haar cliënt in besprekingen met de Rabobank, het aanwezig zijn bij besprekingen met de "RVC", het verzorgen van de aangifte vennootschapsbelasting en het beoordelen van tussentijdse cijfers. Er zijn geen projectoverzichten opgesteld.
Eiseres heeft alsnog een onafhankelijk kwaliteitsbeoordelaar ingeschakeld.
2.10 De rechtbank overweegt dat eiseres in ieder geval bij aanvang van de controle had moeten onderkennen dat door deze werkzaamheden voor haar cliënt, bedreiging van haar onafhankelijkheid bestond, zij dit in het dossier had dienen vast te stellen en had moeten waarborgen dat haar controle daardoor niet zou worden beïnvloed. Een onafhankelijk kwaliteitsbeoordelaar (hierna: OKB-er) zal niet steeds aan het begin van het traject behoeven te worden ingeschakeld. Wel zal reeds aan het begin van het controletraject in een dergelijke relatie duidelijk moeten zijn dat een OKB-er voorafgaande aan de afgifte van de goedkeurende accountantsverklaring ingeschakeld zal moeten worden en zal dit ook moeten worden vastgelegd. Gelet op de opmerking van de OKB-er in de door hem op 2 mei, dan wel 7 mei 2009 opgestelde "Opdrachtgerichte Kwaliteitsbeoordeling": "OKB uitgevoerd n.a.v. onderzoek en opmerkingen AFM" acht de rechtbank niet aannemelijk dat eiseres bij aanvang van de controle van plan was om een OKB-er in te schakelen.
Uit de door de "Opdrachtgerichte Kwaliteitsbeoordeling" blijkt overigens niet dat de
OKB-er aandacht heeft besteed aan mogelijke bedreigingen voor de onafhankelijkheid van eiseres.
2.11 Voorts is gebleken dat de onafhankelijkheidsverklaringen van de teamleden op 2 februari 2009 zijn opgesteld, terwijl de controle op 28 september 2008 is aangevangen.
In tegenstelling tot hetgeen door eiseres is verklaard blijkt uit de gedingstukken niet dat deze reeds op 31 oktober 2008 waren verstrekt.
2.12 De rechtbank overweegt dat AFM terecht heeft vastgesteld dat eiseres hierdoor in strijd met artikel 19, eerste lid en tweede lid, van de Wta, artikel 12, eerste lid, in combinatie met het derde lid, van het Bta en artikel 18 van de Verordening Accountantorganisaties heeft gehandeld.
2.13 Dat AFM, hoewel deze geconstateerde tekortkomingen niet achteraf zijn te herstellen, eiseres na het onderzoek van het interimcontroledossier alsnog heeft toegestaan een afgerond controledossier aan te bieden voor onderzoek begrijpt de rechtbank aldus, naar ook namens AFM ter zitting is verklaard, dat de afwijzing van de vergunningaanvraag door AFM niet kon worden gebaseerd op het onderzoek van het interim controledossier, gelet op het feit dat de wet- en regelgeving alleen het begrip wettelijke controle kent. Daarbij heeft eiseres zelf uitdrukkelijk gevraagd om een herkansing en kan AFM niet worden verweten daaraan te hebben meegewerkt.
AFM heeft aangegeven dat dit niet wegneemt dat in haar beoordeling is meegenomen dat eiseres naar aanleiding van het onderzoek van 8 december 2008 maatregelen heeft genomen. Dit heeft evenwel niet tot het verlenen van een vergunning geleid omdat er nog steeds sprake was van tekortkomingen die niet waren hersteld.
Ter zitting is overigens door AFM medegedeeld dat het kwaliteitshandboek thans wel voldoet.
2.14 De rechtbank stelt vast dat, in tegenstelling tot hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht, uit het tweede onderzoek niet blijkt dat alle tekortkomingen waren hersteld na de afgeronde wettelijke controle.
Uit de stukken in het controledossier is immers gebleken dat de PBO-groep vergoedingen betaalt aan anonieme tipgevers voor het verwerven van projecten, zogeheten "acquisitiegelden". In het controledossier zijn geen vastleggingen aangetroffen van de beoordeling, overweging en evaluatie van de externe accountant van deze bijzondere omstandigheid in relatie tot de integriteit van de controlecliënt, terwijl het dossier wel een beschrijving bevat van de "Procedure m.b.t. de uitbetaling van acquisitiegelden voor de verwerving van bouwprojecten.".
Hoewel eiseres na controle van het interimcontroledossier op deze tekortkoming is gewezen heeft eiseres pas naar aanleiding van vragen van AFM bij brief van 15 mei 2009 aanvullende werkzaamheden verricht, waaronder het opvragen van Verklaringen omtrent het Gedrag en het opvragen van een verslag van een recentelijk door het ministerie van Justitie uitgevoerd antecedentenonderzoek. Deze aanvullende werkzaamheden zijn verricht ná afgifte van de accountantsverklaring.
2.15 Gelet op artikel 12, eerste lid, aanhef en onder d, in combinatie met het derde lid, van het Bta had eiseres, zodra zij in het kader van de controle kennis kreeg van de uitbetaling van deze acquisitiegelden de integriteit van de controlecliënt dienen te beoordelen en deze beoordeling dienen vast te leggen.
2.16 Eiseres heeft aangevoerd dat sprake is van willekeur doordat AFM accountantsorganisaties niet op gelijke wijze controleert. Deze beroepsgrond kan niet slagen. AFM heeft zowel in het bestreden besluit als in haar verweerschrift aangegeven dat bij kantoren die wettelijke controles bij organisaties van openbaar belang (zogenoemde OOB-kantoren) verrichten steeds sprake is geweest van een inhoudelijk onderzoek van controledossiers en dat bij niet-OOB-kantoren sprake is geweest van een meer risicogericht toezicht. Indien uit de toets van de aanvraag en het stelsel van kwaliteitsbeheersing, dan wel op basis van overige signalen bleek dat de accountantsorganisatie mogelijk niet aan de eisen voor vergunningverlening voldeed, zijn in alle gevallen één of meer controledossiers inhoudelijk onderzocht. Dit is door eiseres verder niet betwist.
Het staat AFM bovendien vrij om steekproefsgewijs, afhankelijk van een eerste inventarisatie, of op basis van een signaal een meer of minder intensieve controle te verrichten inzake de naleving van de vergunningvoorschriften door aanvragers van een vergunning uit hoofde van de Wta. Voorts kan eiseres niet met een beroep op het verbod van willekeur of het gelijkheidsbeginsel bereiken dat zij in strijd met de bepalingen in de Wta een vergunning verkrijgt.
2.17 Eiseres heeft voorts een beroep gedaan op het zorgvuldigheidsbeginsel en het verbod op willekeur omdat in een telefoongesprek door drs. M.A.H. Duffels aangegeven zou zijn dat de AFM voornemens was de afwijzing van de aanvraag slechts te handhaven vanwege de post meerwerk terwijl de post meerwerk in het bestreden besluit niet onder de bevindingen is terug te vinden.
De rechtbank overweegt dat ook deze grief niet kan slagen. De exacte inhoud van dit telefoongesprek is niet duidelijk geworden en daarnaast is er geen verschil van mening over de strekking van het telefoongesprek, namelijk dat de afwijzing gehandhaafd zou worden. De rechtbank acht het dan ook niet relevant of in het telefoongesprek al dan niet een enkele bevinding is genoemd, gelet op de lange lijst van tekortkomingen bij de tijdens de twee onderzoeken geconstateerde bevindingen.
Voor zover bedoeld is een beroep te doen op het vertrouwensbeginsel merkt de rechtbank op dat ook dit telefoongesprek niet bij eiseres het gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen wekken dat zij wel voldoet aan de vergunningvoorwaarden en dat bovendien geen vergunning kan worden verleend in strijd met de wet.
2.18 Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen heeft AFM in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat eiseres niet heeft aangetoond te voldoen aan de in artikel 6, eerste lid, van de Wta gestelde eisen, zodat zij terecht de aanvraag heeft afgewezen.
2.19 Het beroep is derhalve ongegrond.
2.20 Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. L.A.C. van Nifterick, voorzitter, en mr. J. Bergen en
mr. P.J. van den Broeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.T. van de Erve, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 8 juli 2010.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en AFM kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.