Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
het dagelijks bestuur van het Werkvoorzieningschap Binnenhof, verweerder.
Uitspraak in de gedingen tussen
[…], wonende te Sommelsdijk, eiser,
gemachtigde mr. H.J. Weekers,
het dagelijks bestuur van het Werkvoorzieningschap Binnenhof, verweerder.
gemachtigde mr. M.R. Hoendermis.
1 Ontstaan en loop van de procedure
1.1 Bij besluit van 24 september 2009 heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten van 9 oktober 2007 en 31 oktober 2008 ongegrond verklaard. Het besluit van 9 oktober 2007 betreft een beoordeling over de periode1 april 2005 – 1 april 2007. Het besluit van 31 oktober 2008 betreft een beoordeling over de periode 1 april 2007 –
1 september 2008.
1.2 Tegen het besluit van 24 september 2009 heeft eiser bij brief van 28 oktober 2009 beroep ingesteld.
1.3 Bij besluit van 29 oktober 2009 heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit van 22 december 2008 ongegrond verklaard. Bij het besluit van
22 december 2008 heeft verweerder eiser met ingang van 1 januari 2010 eervol ontslag verleend vanwege ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking anders dan op grond van ziekten of gebreken. Verweerder heeft bij het besluit van 29 oktober 2009 subsidiair ontslag verleend vanwege verstoorde verhoudingen.
1.4 Tegen het besluit van 29 oktober 2009 heeft eiser bij brief van 9 november 2009 beroep ingesteld.
1.5 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2010. Aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [medewerker], [medewerker], en
mr. M. de Kok.
2.1 Verweerder heeft met de bestreden besluiten uitvoering gegeven aan de uitspraak van deze rechtbank van 26 augustus 2009 (AWB 08/1097 AW, AWB 09/475 AW,
AWB 09/1190 AW) en opnieuw beslist op de bezwaren van eiser. Verweerder heeft met aanvulling van de motivering in beide beoordelingen eisers functioneren opnieuw als onvoldoende gekwalificeerd. Het ongeschiktheidsontslag is gehandhaafd, evenwel heeft verweerder subsidiair ontslag verleend vanwege verstoorde verhoudingen.
2.2 Eiser kan zich niet verenigen met de bestreden besluiten en voert daartoe – samengevat – het volgende aan. De handelwijze van verweerder bij de totstandkoming van de nieuwe besluiten inzake de beoordelingen is onzorgvuldig. Eiser wist niet dat [medewerker]als tweede beoordelaar zou deelnemen aan het nieuwe beoordelingsgesprek op 23 september 2009. Eiser is niet in staat gesteld om te reageren op de overgelegde verklaringen van collega’s. Verweerder had moeten aangeven welke onderdelen van deze verklaringen juist zijn en onderzoek moeten doen naar de inhoud ervan. Eiser stelt dat de boordelingen nog steeds onvoldoende concreet zijn onderbouwd. Bij de tweede beoordeling heeft verweerder het overleg over coaching afgekapt door het ontslagtraject in te zetten. Eiser verwijst voor de gronden tegen het ongeschiktheidsontslag naar de gronden die hij heeft aangevoerd tegen de beide beoordelingen.
2.3 De rechtbank oordeelt als volgt.
Ten aanzien van het beroep inzake de boordeling over de periode 1 april 2005 -1 april 2007
2.3.1 De rechtbank heeft in de uitspraak van 26 augustus 2009 de totstandkoming van de beoordeling onzorgvuldig geacht vanwege de onduidelijkheid of [medewerker] als tweede inhoudelijke beoordelaar is opgetreden, hetgeen de rechtbank aangewezen vond. Voorts is de beoordeling als ondeugdelijk gemotiveerd beoordeeld.
2.3.2 Bij de voorbereiding van de nieuwe beslissingen op de bezwaren heeft verweerder eiser bij brief van 16 september 2009 uitgenodigd voor een gesprek op 23 september 2009. In deze brief, waarin eiser wordt opgeroepen om te komen, staat vermeld dat eiser daarmee in staat wordt gesteld om zijn bezwaren toe te lichten ten overstaan van [medewerker] en [medewerker]. De stelling van eiser dat hij niet wist dat [medewerker] aan het gesprek zou deelnemen als tweede beoordelaar is in het licht van deze brief en gelet op de overwegingen van de rechtbank in de uitspraak van 26 augustus 2009 over de rol van [medewerker] onaannemelijk.
De stelling van eiser dat verweerder de beoordeling had moeten overdoen, volgt de rechtbank niet. Het primaire besluit van 9 oktober 2007 is immers niet herroepen. In de uitspraak van 26 augustus 2009 heeft de rechtbank expliciet overwogen daartoe geen aanleiding te zien. Met het gesprek van 23 september 2009 heeft verweerder eiser de mogelijkheid geboden om zijn bezwaren ook ten overstaan van [medewerker] toe te lichten, zodat het zorgvuldigheidsgebrek in zoverre als geheeld kan worden beschouwd.
Eiser heeft tijdens het gesprek geen reactie willen geven op de overgelegde verklaringen van (oud) collega’s. Eiser stelt dat hij daarvoor onvoldoende tijd heeft gekregen aangezien hij de verklaringen pas de dag vóór het gesprek heeft ontvangen. Verweerder heeft bij brief van 11 september 2009 aan eiser aangegeven dat meer tijd nodig was voor de besluitvorming en eiser gevraagd in te stemmen met verlenging van de beslistermijn met vier weken. Eiser heeft dit geweigerd. De rechtbank overweegt dat eiser door geen uitstel te verlenen aan de situatie heeft bijgedragen dat hij binnen een dag met een reactie moest komen, en dat hij in het gesprek - vooruitlopend op de latere schriftelijke reactie - wel op hoofdlijnen een reactie had kunnen geven. In zijn reactie zegt eiser zelf dat in de verklaringen geen nieuwe zaken zijn genoemd. De reactie van eiser is bij het beroepschrift gevoegd en verweerder heeft daarop kunnen reageren in het verweerschrift. De reactie maakt deel uit van de stukken en kan als zodanig bij de beoordeling door de rechtbank worden betrokken.
Anders dan eiser stelt, is verweerder niet gehouden onderzoek te doen naar de in de verklaringen van collega’s genoemde gebeurtenissen of aan te geven welke onderdelen daarvan voor juist worden gehouden. De verklaringen zijn een weergave van ervaringen van naaste collega’s en zijn op persoonlijke titel geschreven. Eiser heeft zijn visie daar tegenover kunnen stellen. Dat hij er voor heeft gekozen om dat na de beslissing op bezwaar te doen, waardoor zijn reactie niet in die beslissing op bezwaar is meegenomen, maakt niet dat die beslissing op bezwaar niet in stand kan blijven.
De rechtbank ziet in de wijze van totstandkoming geen reden voor vernietiging van het besluit.
2.3.3.1 Ten aanzien van de inhoud van de beoordeling dient de rechtbank te toetsen of die thans deugdelijk is onderbouwd.
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de CRvB) is de rechterlijke toetsing van een beoordeling beperkt tot de vraag of gezegd moet worden dat de beoordeling op onvoldoende gronden berust. Daarbij geldt als uitgangspunt dat in geval van negatieve oordelen het betrokken bestuursorgaan aan de hand van concrete feiten in rechte aannemelijk moet maken dat die negatieve waardering niet op onvoldoende gronden berust (CRvB, 10 januari 2008, LJN:BC2308).
2.3.3.2 In de beoordeling van 9 oktober 2007 zijn - samengevat - de volgende kritiekpunten vermeld;
• Laat teveel over aan werkleiders waardoor werkzaamheden niet altijd even efficiënt verlopen, medewerkers ‘zwemmen’;
• Onvoldoende samenwerking door opstelling naar andere collega-hoofden en direct leidinggevenden; toont bij leegloopuren onvoldoende initiatieven voor alternatieven;
• Houdt problemen te lang binnenshuis, waardoor anticiperen niet kan;
• Onvoldoende openstaan voor verbeteringen, ervaart opmerkingen over functioneren als persoonlijke aanval, ontbreken zelfreflectie, probeert de schuld bij anderen te leggen;
• Aandachtspunt is het uitdragen van beleid en motiveren van werkleiders;
• Achteraf verzet tegen genomen beslissingen;
• Van een manager wordt meer initiatief in de breedte verwacht;
• Acquisitie is onder de maat.
2.3.3.3 Verweerder heeft ter nadere onderbouwing van deze beoordeling en de gebeurtenissen die daaraan ten grondslag liggen een aantal oud collega’s gevraagd om een verklaring af te leggen. Deze verklaringen zijn aan het dossier toegevoegd. Daarnaast heeft verweerder in het besluit een aantal incidenten nader uiteengezet. Op grond van de stukken, bezien in samenhang met hetgeen eiser daaromtrent naar voren heeft gebracht en het verhandelde ter zitting komt de rechtbank tot de conclusie dat de beoordeling thans wel aan het hierboven genoemde criterium voldoet.
2.3.3.4 De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Een belangrijk punt van kritiek van verweerder op het functioneren van eiser betreft de wijze waarop eiser zijn afdeling aanstuurt en de wijze waarop hij als afdelingshoofd samenwerkt met de overige afdelingen/afdelingshoofden en de leiding van het werkvoorzieningschap. Verweten wordt eiser dat hij zijn afdeling teveel als een eiland beschouwt en laat fungeren, waarbinnen hij het werk teveel overlaat aan de werkleiders en hijzelf onvoldoende uitvoering geeft aan hetgeen binnen het management is afgesproken. Dit uit zich onder meer in eigenmachtig optreden en het niet eenduidig communiceren daarover.
2.3.3.5 Verweerder heeft als concreet voorbeeld genoemd de gang van zaken rond de detachering bij Le Duc. Verweerder heeft in het bestreden besluit uitvoerig uiteengezet welke omstandigheden ertoe hebben geleid dat de organisatie van de detachering moeizaam is verlopen en welk aandeel eiser daarin heeft gehad.
De rechtbank komt op grond van de stukken hierover in het dossier tot de volgende onweersproken, danwel onvoldende weersproken, bevindingen.
Op 3 april 2008 was duidelijk dat het project zou doorgaan. Een groepje van zes medewerkers zou met een begeleider worden uitgezonden voor inpakwerkzaamheden. De beoogde ingangsdatum was 14 april 2008. Op 4 april 2008is eiser daarvan op de hoogte gesteld. Eiser was als hoofd van de afdeling verpakken belast met de organisatie van het personeel voor deze detachering. Op 8 april 2008 is een lijstje met kandidaten per e-mail aan eiser gestuurd. Op initiatief van [medewerker] werd [medewerker] gepolst of hij als begeleider kon optreden. Eiser heeft als diens leidinggevende dit met [medewerker] besproken. [medewerker] stelt dat met eiser is afgesproken dat hij op donderdag 10 april 2008 vrijblijvend ging kijken bij Le Duc, terwijl eiser naar buiten de indruk wekte dat [medewerker] deelname definitief was. Op 11 april 2008 heeft [medewerker] aangegeven dat hij ervan afzag. [medewerker] werd vervolgens onder druk gezet om toch te gaan. Op maandag de 14e belde de klant waar de mensen bleven. [medewerker] is niet gegaan, en heeft zich op 15 april 2008 ziek gemeld. De mensen die zouden worden uitgezonden zijn pas op 14 en 15 april 2008 ingelicht. Uiteindelijk is de groep pas op woensdag 16 april 2008 aan het werk gegaan.
In de e-mail van 10 juni 2008 met de reactie van eiser op de evaluatie van de detachering beschrijft eiser in detail wie voor welke stap verantwoordelijk is. Opmerkelijk is dat eiser zelf geen verantwoordelijkheid neemt voor de gang van zaken in het algemeen en de verwarring inzake de rol van [medewerker] in het bijzonder. In de door eiser overgelegde e-mail van 29 april 2008 zegt eiser hierover ‘volgens mij is het te kort door de bocht om deze zaak richting mij terug te schuiven. Iedereen heeft een rol gespeeld’.
De rechtbank ziet in deze gang van zaken een onderbouwing van het verwijt van verweerder dat eiser werk teveel aan anderen overlaat, niet helder communiceert en de neiging heeft anderen de schuld te geven.
2.3.3.6 Verweerder heeft voorts als voorbeeld genoemd dat eiser zich niet wilde neerleggen bij de afwijzing van zijn verzoek om drie extra werkleiders te benoemen. Verweerder stelt dat eiser daarop informeel twee medewerkers als meewerkend voorvrouwen heeft benoemd, terwijl later, na beoordeling van hen beiden, bleek dat slechts één van hen daarvoor geschikt was. Verweerder stelt dat hij gehouden was met terugwerkende kracht aan beiden een vervangingstoelage te betalen. Eiser heeft hierover aangevoerd dat hij de directeur heeft ingelicht over het opdragen van administratieve taken van de werkleiding aan deze twee medewerkers, hetgeen in de stukken is vastgelegd. In de bijlage waarnaar eiser in dit kader verwijst worden zij echter niet met name genoemd. De rechtbank overweegt dat aldus het voorbeeld van verweerder niet is weerlegd.
2.3.3.7 Een derde voorbeeld van verweerder betreft [medewerker]. In het bilaterale gesprek van 17 januari 2007 met de directeur heeft eiser voorgesteld om [medewerker] werkleider te maken. Naar aanleiding daarvan is eiser tweemaal gevraagd of hij toezeggingen daarover heeft gedaan. Eiser heeft dat beide keren ontkend. De directeur heeft vervolgens geen toestemming verleend voor de bevordering. In het bilaterale gesprek van
6 februari 2007 heeft eiser verklaard dat hij tegen [medewerker] heeft gezegd dat hij zich sterk zou maken voor hem, maar dat dit nog met het MT moet worden besproken. Daarop is eiser gewaarschuwd dat dit verwachtingen wekt en ook een verkeerde volgorde is. De afstemming dient eerst binnen het MT plaats te vinden. Verweerder stelt in het bestreden besluit dat eiser in een directe confrontatie met [medewerker] uiteindelijk wel heeft moeten toegeven dat hij een toezegging heeft gedaan. Als gevolg van de hierdoor ontstane spanningen is [medewerker] overgeplaatst. Eiser stelt ten aanzien van deze kwestie in zijn reactie op het besluit dat de weergave van verweerder onjuist is, maar onderbouwt dit niet. Het gesprek waarin eiser de toezeggingen heeft erkend, is beschreven in het verslag van het evaluatiegesprek van 2 maart 2007 en in de schriftelijke reactie van eiser op dit verslag heeft eiser de weergave van dit gesprek niet weersproken. In het licht daarvan overtuigt niet dat eiser nu pas hierop terugkomt. Voor zover de weergave die verweerder thans in het besluit heeft gegeven niet juist zou zijn, had eiser [medewerker] om een verklaring kunnen vragen. Nu dit niet is gebeurd en eiser eerder dit incident niet heeft weersproken, ziet de rechtbank geen reden om aan de weergave van verweerder te twijfelen.
2.3.3.8 Beide laatste voorbeelden vormen naar het oordeel van de rechtbank een ondersteuning van de stelling van verweerder dat eiser eigenmachtig optreedt, zonder de gevolgen te overzien voor de organisatie en de belangen van de medewerkers. Verweerder stelt ook terecht dat door dit optreden valse verwachtingen worden gewekt die daarna weer moeten worden rechtgezet. Daardoor ontstaat onrust en verwarring en wordt de indruk gewekt dat de leiding verdeeld is.
2.3.3.9 Over de samenwerking met de directie geeft verweerder aan dat eiser een verzoek om zijn medewerkers te beoordelen zonder geldige reden niet tijdig heeft opgevolgd. Eiser heeft daaromtrent aangegeven dat hij als gevolg van de ontstane gespannen situatie daar niet aan toe kwam en dat ook andere afdelingshoofden niet op tijd hun medewerkers beoordelen.
De rechtbank stelt vast dat in het verslag van het het bilaterale gespek van
7 november 2006 staat vermeld dat eiser is gevraagd zijn werkleiders te beoordelen. Pas in mei 2008 heeft eiser dit gedaan. Niet valt in te zien waarom eiser vanwege zijn gespannen relatie met de directeur niet in staat was zijn eigen medewerkers te beoordelen. Als zodanig staat dit los van de situatie van eiser met de directie. Het beoordelen van medewerkers is een taak van het afdelingshoofd die in het belang van de afdelingen en de betrokken medewerkers is. De omstandigheid of andere afdelingshoofden dit al dan niet doen, is niet direct van belang. De weigering en de daarvoor door eiser genoemde reden geven aan dat eiser kennelijk voor zichzelf de ruimte zag om te weigeren en niet in staat was zijn eigen problemen voor andere belangen opzij te zetten. Verweerder heeft dit terecht als een niet loyale opstelling ten opzichte van de directie en het te voeren beleid genoemd.
2.3.3.10 De rechtbank is van oordeel dat alleen al met deze voorbeelden de beoordeling deugdelijk en ook voldoende concreet is onderbouwd. Niet noodzakelijk is dat alle onderdelen van de beoordeling apart worden besproken.
Ten aanzien van het beroep tegen de beoordeling over de periode 1 april 2007 –
1 september 2008
2.3.4 Verweerder heeft de bezwaren tegen de beoordeling, waarin eisers functioneren als onvoldoende wordt gekwalificeerd, ongegrond verklaard. In de beoordeling komen nagenoeg dezelfde kritiekpunten naar voren als in de beoordeling over het tijdvak daarvoor.
2.3.5 Ten aanzien van de totstandkoming heeft eiser grotendeels dezelfde gronden aangevoerd als tegen de voorgaande beoordeling die hierboven aan de orde is geweest. De rechtbank verwijst dan ook voor de bespreking en beoordeling van deze gronden naar het hierboven onder punt 2.3.2 overwogene. Ten aanzien van deze beoordeling heeft eiser in aanvulling daarop naar voren gebracht dat hij tijdens het beoordelingsgesprek niet de gelegenheid heeft gekregen iets naar voren te brengen omdat vrijwel direct het ontslagtraject is aangezegd.
Wat daarvan ook zij, de rechtbank overweegt dat ook in dit geval het primaire besluit niet is herroepen omdat de rechtbank niet uitsloot dat de gebreken in de bezwaarfase alsnog konden worden geheeld. Verweerder heeft beoogd met het gesprek van 23 september 2009 eiser alsnog de gelegenheid te bieden om zijn argumenten naar voren te brengen. Eiser heeft ervoor gekozen dat niet te doen. De beroepgrond van eiser leidt niet tot vernietiging van het besluit.
2.3.6.1 Ter onderbouwing van de beoordeling bevindt zich in het dossier een groot aantal stukken, waaronder gespreksverslagen van bilaterale gesprekken, de reacties van eiser daarop, alsmede e-mailwisselingen. Voorts hebben de hierboven genoemde verklaringen van (oud) collega’s ook betrekking op deze periode. Verweerder heeft in het besluit een nadere toelichting gegeven op de stukken en daarin genoemde gebeurtenissen.
2.3.6.2 Als concreet voorbeeld van disloyaal gedrag van eiser naar de directie heeft verweerder gewezen op het afscheid van [medewerker] Volgens verweerder was de directie niet op de hoogte van het afscheid. Verweerder stelt dat eiser heeft geconstateerd dat de directie op hetzelfde tijdstip een vergadering had, en dat eiser de directie daarover niet heeft ingelicht. In zijn toespraak heeft eiser gezegd dat de directie ‘schittert door afwezigheid’. Eiser heeft dit niet bestreden.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat dit gedrag van eiser niet constructief is. Daargelaten of eiser de directie had moeten inlichten, was het in elk geval onnodig om een dergelijke opmerking te maken ten overstaan van het personeel en genodigden. Daarmee is een verkeerde indruk van het gedrag van de directie gewekt. Eiser heeft ervoor gekozen het misverstand uit te vergroten, in plaats van te proberen het uit de weg te ruimen of te verzachten.
2.3.6.3 Verweerder stelt voorts dat als gevolg van dit incident door een van de medewerkers een verwijtende brief is geschreven aan de directie. Eiser werd gevraagd de schrijver daarop aan te spreken. Eiser heeft hier tegenin gebracht dat hij de betrokken persoon heeft aangesproken zoals is gevraagd, zodat er geen verwijt meer mogelijk is.
De rechtbank overweegt dat verweerder eiser verwijt dat hij niets heeft gedaan om het schrijven van de brief te voorkomen door de situatie aan de betrokken medewerker uit te leggen en dat hij vervolgens ook niet adequaat heeft gereageerd, na het schrijven van de brief. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dat eiser kan en mag verwijten.
2.3.6.3 Met deze concrete voorbeelden, in samenhang bezien met de stukken in het dossier en de reactie van eiser, alsmede de toelichting ter zitting, is de rechtbank van oordeel dat de beoordeling op voldoende gronden berust.
2.3.7 Eiser heeft voorts aangevoerd dat verweerder zijn verantwoordelijkheid ontloopt door het overleg over zijn opleiding af te kappen. Verweerder heeft dienaangaande overwogen dat de opleidingsplannen van eiser niet gericht waren op het aanpakken van de verbeterpunten, zoals de bedoeling van verweerder was, maar op een meer algemene managementopleiding.
De rechtbank stelt vast dat blijkens het verslag reeds in het evaluatiegesprek van
2 maart 2007 is gesproken over coaching en eiser - ook al daarvoor- is aangeboden om te investeren in zijn opleiding. Eiser is gevraagd mee te werken aan een verbetertraject. Eiser is daar blijkens het verslag toen niet op in gegaan. In zijn reactie van 19 april 2007 zegt eiser dat veeleer bemiddeling door een onafhankelijke derde nodig was. Na de beoordeling van oktober 2007 is eiser gevraagd om verbeterpunten op te schrijven. In de notitie van 24 april 2008 heeft [medewerker] eiser gevraagd om een reactie naar aanleiding van de gesignaleerde verbeterpunten en gevraagd om met suggesties te komen voor een opleiding of andere plannen voor verbetering of ondersteuning bij de dagelijkse werkzaamheden. Gevraagd is vóór 13 mei 2008 te reageren. Bij e-mail van 27 mei 2008 is eiser daaraan herinnerd. Vervolgens stuurt eiser op 28 mei 2008 een e-mail dat hij niet in wil gaan op de verbeterpunten omdat dit aan de werkgever is. Eiser zegt in dit bericht dat hij wel interesse heeft in een algemene managementcursus. Naar het oordeel van de rechtbank bevestigt de e-mail van eiser het standpunt van verweerder dat het plan van 31 mei 2008 van eiser niet zozeer was gericht op het aanpakken van de verbeterpunten, maar meer gericht was op verdere ontwikkeling van zijn managerscapaciteiten in het algemeen. Niet kan worden gezegd dat verweerder zijn verantwoordelijkheid ontloopt, nu verweerder steeds heeft aangedrongen op coaching, en het juist eiser was die het aanbod voor scholing in verband met verbetering van zijn functioneren lange tijd niet heeft willen benutten. Deze beroepsgrond treft geen doel.
2.3.8 De rechtbank is van oordeel dat ook deze tweede beoordeling in rechte standhoudt.
2.3.9 Het beroep tegen het besluit van 24 september 2009 is ongegrond.
2.3.10 Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
Ten aanzien van het beroep tegen het ontslag vanwege ongeschiktheid voor de functie
2.3.11 Verweerder heeft eiser (primair) ontslag verleend op basis van artikel 8:6 van de CAR/UWO. Hierin is bepaald dat ontslag aan de ambtenaar kan worden verleend op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking anders dan op grond van ziekten of gebreken.
2.3.12 Met betrekking tot een ongeschiktheidsontslag als hier aan de orde geldt als vaste jurisprudentie dat de ongeschiktheid - zich uitend in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn - moet worden aangetoond aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar en dat van ontslag in het algemeen niet eerder sprake zal kunnen zijn dan nadat de ambtenaar door het bevoegd gezag op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren (CRvB, 10 januari 2008, LJN:BC2308).
2.3.13 Verweerder heeft het ontslagbesluit gemotiveerd door te verwijzen naar de beoordelingen van 9 oktober 2007 en 31 oktober 2008 en hetgeen daarin aan de orde is gekomen. In aanvulling daarop heeft verweerder gewezen op de verklaringen die zijn overgelegd van (oud) collega’s. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat eiser tijdig is aangesproken op zijn functioneren en in de periode tussen de beide beoordelingen in, in de gelegenheid is gesteld om zijn functioneren te verbeteren.
2.3.14 Eiser heeft in beroep voor de gronden van zijn beroep verwezen naar hetgeen is aangevoerd tegen de beide beoordelingen.
2.3.15 De rechtbank overweegt dat nu de beide beoordelingen waarbij het functioneren van eiser als onvoldoende is beoordeeld in rechte stand houden, dit oordeel ook geldt voor het daarop gebaseerde ontslag vanwege ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie.
Voor de vraag of eiser voldoende verbeterkansen heeft gehad, verwijst de rechtbank naar hetgeen hierover in overweging 2.3.7 is opgemerkt. Eiser is in elk geval sedert november 2006 stelselmatig gewezen op de tekortkomingen in zijn functioneren en hem is aangeboden om daar door middel van onder meer coaching of opleiding verbetering in aan te brengen. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende invulling geven aan het hierboven genoemde criterium.
2.3.16 Het beroep tegen het besluit van 29 oktober 2009 waarbij eiser primair ontslag is verleend vanwege ongeschiktheid voor zijn functie is dan ook ongegrond. Aan de bespreking van het subsidiair verleende ontslag vanwege verstoorde verhoudingen komt de rechtbank niet toe.
2.3.17 Ter zitting heeft eiser zich beroepen op artikel 6 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Ingevolge de jurisprudentie van de CRvB zoals de uitspraak van 26 januari 2009 (LJN BH1009), is de termijn van artikel 6 EVRM overschreden indien de totale behandelduur van de zaak in drie instanties langer dan vier jaar bedraagt, tenzij er redenen zijn om de termijnoverschrijding gerechtvaardigd te achten. Voor de bezwaarfase staat in beginsel een termijn van een half jaar en voor het beroep bij de rechtbank anderhalf jaar. Voor het hoger beroep geldt een termijn van twee jaren, maar in dit geval is dat niet aan de orde, nu (nog) geen hoger beroep aanhangig is. Dat leidt ertoe dat voor de procedure tot nu toe een termijn van twee jaar redelijk wordt geacht.
De termijn voor de oudste zaak, de beoordeling van 9 oktober 2007, vangt aan met het indienen van bezwaarschrift van 15 november 2007 en eindigt vooralsnog met de onderhavige uitspraak van 1 juli 2010. In totaal bedraagt de termijn twee jaar en zeven maanden, waarmee de redelijke termijn in principe is overschreden. In een geval als dit waarin het beroep gegrond is verklaard en verweerder opnieuw heeft beslist op het bezwaar is de termijnoverschrijding toe te rekenen aan verweerder, tenzij in de loop van de procedure de behandelduur bij de rechtbank langer heeft geduurd dan gerechtvaardigd. Daarvan is in dit geval niet gebleken. De termijn voor de rechtbank is aangevangen met het beroep van 10 maart 2008 en geëindigd met de uitspraak van 26 augustus 2009. Daarmee is de termijn van anderhalf jaar niet overschreden, en bovendien is de behandeling ter zitting verdaagd van 26 maart 2009 tot 6 juli 2009 op verzoek van eiser die zijn zaken gevoegd wilde laten beoordelen. Het tweede beroep is ingediend op 9 november 2009 terwijl uitspraak wordt gedaan in juli 2010. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de CRvB van 25 maart 2009 (LJN BH9991) en 22 mei 2009 (LJNBI6194). Dit heeft tot gevolg dat verweerder zal worden opgedragen aan eiser schadevergoeding te betalen. Ingevolge de jurisprudentie van de CRvB is in beginsel een bedrag van € 500,= voor ieder half jaar of gedeelte daarvan gepast. De overschrijding bedraagt in dit geval circa zeven maanden. De rechtbank ziet evenwel in het verzoek van eiser om verdaging van de zitting aanleiding om het bedrag te matigen tot € 500,=.
Ten aanzien van de procedures inzake de tweede beoordeling en het ontslag is de redelijke termijn niet overschreden.
2.3.18 Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
- verklaart de beroepen ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot betaling aan eiser van een schadevergoeding ten bedrage van € 500,=.
Aldus gedaan door mr. E.R. Houweling, voorzitter, en mr. drs. H. van den Heuvel en
mr. A. van ‘t Laar, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.M.L.J. Spierings, griffier.
De griffier: De voorzitter:
de voorzitter is buiten staat te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op: 1 juli 2010.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.