Parketnummer: 10/651209-09
Datum uitspraak: 28 juni 2010
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres:
[adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Rijks justitiële inrichting “Den Hey-Acker”, locatie “Vught” te Vught,
raadsman: mr. G.N. Weski, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 14 juni 2010.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde komt er op neer dat de verdachte op 16 november 2009:
1. heeft geprobeerd de eigenaar van een juwelierszaak te doden, welk feit zou zijn gevolgd, vergezeld of voorafgegaan van een gewapende overval op die juwelier;
2. primair een overval op die juwelier heeft gepleegd en
2. subsidiair heeft geprobeerd die juwelier te overvallen.
Het onder 3 ten laste gelegde komt er op neer dat de verdachte in de periode van 10 september 2009 tot en met 22 september 2009 al dan niet met een ander of anderen kentekenpapieren, toebehorende aan [slachtoffer C], uit een auto heeft gestolen.
Het onder 4 ten laste gelegde komt er op neer dat de verdachte in de periode van 10 september 2009 tot en met 22 september 2009 een verblijfsdocument en een OV-chipkaart, beide toebehorende aan [slachtoffer D], heeft gestolen.
Het onder 5 ten laste gelegde komt er op neer dat de verdachte op 22 september 2009 ter identificatie een niet op zijn naam gesteld verblijfsdocument aan de politie heeft gegeven.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie, mr. Van Solingen, heeft gerekwireerd tot:
- vrijspraak van het onder 3 en 4 ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van het onder 1, 2 primair en 5 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 20 maanden met aftrek
van voorarrest, alsmede oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
MOTIVERING PARTIËLE VRIJSPRAAK
Het onder 3 en 4 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft dit ook gevorderd, terwijl het eveneens is bepleit door de raadsman.
BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING
Ten aanzien van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde
Op 16 november 2009 omstreeks 14:40 uur hebben drie personen de juwelierswinkel van het echtpaar [slachtoffer A]en [slachtoffer B], te Rotterdam, overvallen. Daarbij is in een tijdsbestek van 32 seconden het volgende gebeurd :
- dader 1 opende de naar aanleiding van zijn aanbellen ontsloten toegangsdeur van de winkel en hield deze, nadat hij naar binnen was gestapt, open. Dader 2 rende daarop naar binnen. Hij haalde daarbij een vuurwapen uit zijn rechter vestzak en hij hield dit gericht op de in de winkel aanwezige eigenaar [slachtoffer A]. Dader 3 liep daarna ook de winkel binnen. Tijdens het rennen haalde hij uit de binnenzijde van zijn vest een hamer en vervolgens maakte hij daarmee slaande bewegingen in de richting van een vitrine met sieraden. De bovenliggende glasplaat werd daarbij verbroken;
- in hetzelfde tijdsbestek ontstond een worsteling tussen [slachtoffer A] en dader 2, rende dader 3 met een sieradentableau en met de hamer in zijn handen in de richting van de toegangsdeur en opende dader 1 de toegangsdeur door op een daartoe bestemde knop te drukken. Aangekomen bij de deur liet dader 3 het tableau met sieraden op de grond vallen. [slachtoffer A] rende ondertussen achter dader 1 en dader 3 aan en werd van achteren beschoten door dader 2. [slachtoffer A] pakte vervolgens dader 1 en dader 3 van achteren vast. Zij wisten zich echter met geweld los te rukken waardoor [slachtoffer A] ten val kwam en hij in het portiek van de winkel kwam te liggen. Dader 1 en dader 3 hebben zich vervolgens uit de voeten gemaakt;
- dader 2 rende ook in de richting van de toegangsdeur en richtte daarbij zijn vuurwapen op de toegangsdeur, alwaar [slachtoffer A] in het portiek voor het pand op de grond lag. Op dat moment schoot dader 2 in de richting van het lichaam van de eigenaar. Hij probeerde vervolgens over [slachtoffer A] heen te springen, maar die pakte zijn benen vast. Dader 2 probeerde zich van hem los te rukken en hij schoot vervolgens nogmaals op het lichaam van [slachtoffer A]. Daarna is dader 2 weggerend.
[slachtoffer A] heeft naar aanleiding hiervan potentieel dodelijk letsel opgelopen. Er waren schotwonden op zijn linker borstkas en op zijn buik en naderhand zijn kogels verwijderd die zich op de linkerborstkas onder de oksel, rechts van de navel en in de buik bevonden. Daarnaast zijn 4 gaten in de dunne darm geconstateerd, waarvan een deel moest worden verwijderd en waardoor veel bloed in de buikholte terecht was gekomen. [slachtoffer A] heeft het niettemin overleefd, er is sprake van blijvende littekens, de wondgenezing is voltooid.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte één van de daders is van de overval op de juwelier. De verdachte heeft dit ontkend en zijn raadsman heeft daarom vrijspraak bepleit. De raadsman heeft ter onderbouwing hiervan – kort gezegd – het volgende aangevoerd:
- Uit de omstandigheid dat er DNA van de verdachte op een klauwhamer is aangetroffen, die zich in de buurt van de plaats delict bevond, volgt niet zonder meer dat de verdachte bij de overval aanwezig is geweest.
Niet valt uit te sluiten dat de verdachte de betreffende hamer na 10 november 2009 aan iemand heeft uitgeleend. De verdachte heeft daarover ter terechtzitting verklaard dat hij de hamer in het verleden voor bepaalde inbraken heeft gebruikt en dat hij de hamer na zijn ontsnapping uit de instelling Den Engh op 10 november 2009 op verzoek heeft uitgeleend aan één van de daders van de overval, te weten [medeverdachte A]. [medeverdachte A] zou van het eerder gebruik van de hamer door de verdachte bij de inbraken hebben geweten en de hamer zou door een bepaald persoon – van wie de verdachte de naam niet wil noemen – aan [medeverdachte A] zijn overhandigd, omdat [medeverdachte A] zei dat hij daarmee wilde gaan klussen in huis.
Bovendien is opmerkelijk, aldus de raadsman van de verdachte, dat het DNA van de verdachte alleen op de randen van de steel is aangetroffen en niet op de randen van de kop. Iemand die de hamer bij de steel vast pakt, pakt deze ook bij de kop;
- de ten aanzien van de verdachte belastende verklaringen van [getuige A], [getuige B], [getuige C], [getuige D], [getuige E], [getuige F], [getuige G] zijn bij het verhoor van die getuigen door de rechter-commissaris ingetrokken
of weersproken en zij vinden bovendien veelal geen steun in de verklaringen van andere getuigen. Nu de betreffende getuigen bij de rechter-commissaris op essentiële punten anders dan in hun politieverklaring hebben verklaard, en die getuigen ook niet door de rechtbank ambtshalve op de terechtzitting zijn opgeroepen, mogen hun politieverklaringen niet meer tot het bewijs worden gebezigd;
- de verdachte kan ook niet bij de overval betrokken zijn geweest omdat hij op de dag van de overval omstreeks 16:00 uur met zijn vriendin [getuige H] had afgesproken. Deze ontmoeting is ook door haar bevestigd. De vriendin heeft tijdens deze afspraak niets aan de verdachte gemerkt. Dit is opmerkelijk, omdat het zeer onwaarschijnlijk is dat iemand die net bij een mislukte overval met een gewonde betrokken is geweest met iemand in alle rust gaat afspreken.
De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging en overweegt daartoe het volgende.
De politie vernam na de overval van een getuige dat de drie vermoedelijke daders in de richting van de Gerard Scholtenstraat in Rotterdam waren gevlucht. Vervolgens werd een onderzoek in de betreffende straat ingesteld, waarbij ter hoogte van pand 43A een klauwhamer werd aangetroffen. Deze hamer is naderhand veiliggesteld voor onderzoek. Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna te noemen: NFI) heeft deze klauwhamer nader onderzocht. Daarbij zijn enerzijds de op de klauwhamer aangetroffen glasdeeltjes vergeleken met referentieglas, afkomstig van de gebroken vitrineruit van de juwelierswinkel en anderzijds zijn op de klauwhamer aangetroffen DNA-sporen vergeleken met DNA-profielen uit de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken.
In het vergelijkend glasonderzoek is geconcludeerd dat het voor enkele glasdeeltjes die op en bij de klauwhamer zijn aangetroffen, veel waarschijnlijker is dat zij afkomstig zijn van de vernielde vitrineruit, dan dat zij afkomstig zijn van een willekeurige andere ruit of glazen object. De conclusie ‘veel waarschijnlijker’ is daarbij de op één na hoogste graad van waarschijnlijkheid voor dit onderzoek.
In het onderzoek naar mogelijke DNA-sporen is op de randen van de steel van de klauwhamer DNA aangetroffen. Bij de vergelijking daarvan met DNA-profielen uit de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken is een match gevonden met het DNA-profiel van de verdachte. Daarbij is tevens geconcludeerd dat de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met het betreffende DNA-spoor kleiner dan één op één miljard bedraagt.
[medeverdachte A] heeft tegenover de politie verklaard dat hij de persoon is geweest, die als eerste de winkel betrad, waarna zijn twee mededaders de winkel binnen renden. De rechtbank beschouwt [medeverdachte A] dan ook als de eerder genoemde dader 1.
[medeverdachte B] heeft tegenover de politie verklaard dat hij de persoon is geweest die op de winkeleigenaar heeft geschoten. De rechtbank beschouwt [medeverdachte B] dan ook als de eerder genoemde ‘dader 2’. Door [medeverdachte B] is verklaard dat naast [medeverdachte A] nog een Marokkaan bij de overval was betrokken, waarvan hij wist dat deze in de gevangenis had gezeten. De politie heeft [medeverdachte B] een foto van de verdachte getoond en hem daarbij gevraagd naar de mogelijke betrokkenheid van de daarop afgebeelde persoon. [medeverdachte B] heeft daarop verklaard dat de persoon op die foto erg veel lijkt op de derde persoon die bij de overval betrokken was.
[getuige A] heeft tegenover de politie verklaard dat [medeverdachte A]) hem op 24 november 2009 heeft toevertrouwd dat hij de overval op de juwelier heeft gepleegd en dat zijn mededaders een negroïde jongen en een andere Marokkaanse jongen betroffen. Die Marokkaanse jongen heet ‘Brahim’ en hij is woonachtig in de buurt van Oostplein. Uit onderzoek van de politie gebleken dat de ouders van de verdachte woonachtig zijn op het adres: [adres], dat dichtbij het Oostplein in Rotterdam is gelegen. Bovendien heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij en [medeverdachte A] elkaar kennen.
[getuige E] heeft tegenover de politie verklaard dat hij de verdachte op beelden van het programma Opsporing Verzocht voor 100% herkent als de dader die als tweede de winkel binnenliep. Hij herkent hem aan de manier van lopen, aan de jas en aan de broek die hij op de beelden draagt.
Op grond van de hiervoor aangehaalde verklaringen en resultaten van het DNA-onderzoek aan de hamer, in onderling verband en samenhang bezien, wordt vastgesteld dat de verdachte een van de daders is van het onderhavige delict en wel dat hij de persoon is geweest die met de hamer een vitrineglas heeft stukgeslagen, waarna hij daaruit een tableau met sieraden heeft gepakt (de eerder genoemde dader 3).
Aan deze vaststelling staat niet in de weg de verklaring van de verdachte ter zitting dat de vondst van verdachtes DNA op de bij de overval gebruikte klauwhamer kan worden verklaard door het feit dat de verdachte de betreffende hamer voor de overval aan [medeverdachte A] heeft uitgeleend. Voor de verklaring van de verdachte, die voor het eerst ter zitting is gedaan, is geen enkele ondersteuning in de stukken te vinden, ook niet in de verklaringen van [medeverdachte A]. Bovendien heeft de verdachte geweigerd op te geven wie de persoon is geweest die namens hem de hamer aan [medeverdachte A] zou hebben gegeven. Hierdoor is de verificatie van de verklaring van de verdachte niet mogelijk. De verklaring is bovendien ongeloofwaardig. Immers, het is uiterst onwaarschijnlijk dat [medeverdachte A] aan de verdachte, die op dat moment net uit een instelling was ontsnapt en geen vaste woon- of verblijfplaats had een alledaagse en overal verkrijgbare hamer te leen heeft gevraagd, omdat hij zou weten dat verdachte deze nog bewaard had na een aantal inbraken.
De omstandigheid dat verdachtes DNA alleen op de randen van de steel is aangetroffen en niet ook op de kop van de hamer, doet aan het voorgaande evenmin af.
Weliswaar is het zo dat [getuige E] bij de politie een andere verklaring heeft afgelegd dan de verklaring die hij bij de politie heeft afgelegd en die hiervoor is weergegeven, maar de rechtbank acht de door hem bij de politie afgelegde verklaring geloofwaardiger. In het bijzonder wordt hierbij in aanmerking genomen dat [getuige E] in die verklaring heel gedetailleerd heeft aangegeven op basis waarvan hij de verdachte op de videobeelden herkende.
[getuige A] heeft zijn verklaring bij de politie grotendeels herhaald bij de rechter-commissaris. De enkele omstandigheid dat hij tegenover de politie de naam Brahim noemde en tegenover de rechter-commissaris de naam Ibrahim is, gelet op de rest van zijn uitgebreide en gedetailleerde verklaring, onvoldoende om aan te nemen dat hij niet beide keren doelde op de verdachte.
De stelling van de raadsman dat de rechtbank de politieverklaringen van deze getuigen niet voor het bewijs mag gebruiken, omdat die personen niet als getuigen ter terechtzitting zijn opgeroepen, faalt op de grond dat deze verklaringen niet het enige bewijsmiddel zijn waaruit verdachte’s betrokkenheid bij de onder 1 en 2 tenlaste gelegde feiten rechtstreeks kan volgen. Immers: naast deze verklaringen is er de op de vluchtweg van de daders gevonden hamer, met daarop het DNA van de verdachte en het vitrineglas van de juwelier, zoals hierboven al is vermeld.
Dat de verdachte, zoals ter zitting voor het eerst is aangevoerd, op de dag van de overval omstreeks 16:00 uur met [getuige H] had afgesproken en zij daarbij niets aan de verdachte zou hebben gemerkt, staat ook niet in de weg aan de betrokkenheid van de verdachte bij de overval, gelet op het eerder genoemde tijdstip van de overal en de vastgestelde beperkte duur daarvan.
Op grond van al het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de verdachte kan worden aangemerkt als degene die hiervoor wordt aangemerkt als dader 3.
Door de raadsman is bepleit dat niet aan de verdachte kan worden toegerekend dat de winkeleigenaar is neergeschoten, nu nergens uit blijkt dat hij ervan op de hoogte was dat er zou worden geschoten.
Door de officier van justitie is daarop niet gereageerd.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en neemt daarbij het volgende in aanmerking. Uit de eerder genoemde verklaring van [medeverdachte B] terzake een gesprek dat de daders van de overval voorafgaand aan de overval hadden gevoerd en uit de hiervoor opgesomde gebeurtenissen die tijdens de overval in de winkel hebben plaatsgevonden, volgt dat de daders, waaronder de verdachte, op basis van een vooropgezet plan met een vuurwapen de winkel zijn binnengegaan teneinde deze te overvallen. Gelet op hierboven beschreven gezamenlijk uitgevoerde handelingen die daarbij hebben plaatsgevonden, heeft ook de verdachte, nu hij wist dat een van de medeverdachten een vuurwapen mee zou nemen bij de overval, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat dit wapen ook gebruikt zou worden en daarmee ook de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer A] daardoor geraakt zou worden en zou komen te overlijden.
Gelet op het bovenstaande is dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 16 november 2009 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om opzettelijk één persoon genaamd [slachtoffer A] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen kogels heeft afgevuurd op het lichaam van die Al Saudi, welk vorenomschreven misdrijf werd vergezeld van enig strafbaar feit, te weten diefstal met geweld en braak, en welke geweldshandelingen werden gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op 16 november 2009 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen sieraden, toebehorende aan [slachtoffer A], waarbij verdachte en zijn mededaders die sieraden onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer A], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen een vuurwapen heeft gericht op die [slachtoffer A]en
- met een hamer op/tegen een vitrine heeft geslagen en
- meerdere malendie [slachtoffer A] met een vuurwapen
in het (boven)lichaam heeft geschoten.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde
Aangezien de verdachte het onder 5 ten laste gelegde feit, zoals hierna bewezen verklaard, op de zitting heeft bekend, wordt ten aanzien van dat feit volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
1. de ter terechtzitting afgelegde verklaring van de verdachte;
2. de bevindingen van [verbalisant 7] en [verbalisant 8], zoals opgenomen in het ambtsedig proces-verbaal van politie Rotterdam – Rijnmond, d.d. 22 september 2009, nummer 2009328266-7, los opgenomen in het dossier.
Gelet op de inhoud van deze bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 5 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 22 september 2009 te Rotterdam een aan een ander verstrekt reisdocument, te weten een verblijfsdocument op naam van [slachtoffer D], ter beschikking heeft gesteld van de politie, met het oogmerk dat reisdocument door die politieagent te doen gebruiken als ware het aan hem, verdachte verstrekt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
De onder 1 en 2 primair bewezen feiten leveren op:
de eendaadse samenloop van
medeplegen van poging tot doodslag, vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken
diefstal vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en waarbij de schuldige het goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Het onder 5 bewezen feit levert op:
een aan hem of een ander verstrekt reisdocument ter beschikking stellen van een derde, met het oogmerk het door deze te doen gebruiken als ware het aan hem verstrekt.
De feiten zijn strafbaar.
De verdachte is strafbaar.
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een gewelddadige overval op een juwelierszaak. Hierbij is de aanwezige eigenaar [slachtoffer A] door één van de daders met een geladen vuurwapen bedreigd en meerdere keren beschoten, terwijl de verdachte met een hamer een vitrine met sieraden heeft stuk geslagen en sieraden heeft weggepakt. De derde dader heeft ervoor gezorgd dat de andere twee daders makkelijk de winkel konden betreden en weer verlaten. Door de afgevuurde kogels zijn (ook) vitale delen van [slachtoffer A] geraakt. Dat [slachtoffer A] het heeft overleefd, mag een wonder heten.
Het spreekt voor zich dat [slachtoffer A] en zijn ten tijde van de overval achterin de winkel aanwezige echtgenote zeer angstige momenten hebben gekend tijdens de overval, en in de periode daarna toen [slachtoffer A] in het ziekenhuis vocht voor zijn leven. Ook nu nog ondervinden zij dagelijks last van de gevolgen van de overval. Voor [slachtoffer A] zijn lang zitten en zware fysieke inspanning onmogelijk geworden. Bovendien hebben hij en zijn vrouw slaapproblemen en leven zij in voortdurende angst voor een herhaling van hetgeen op 16 november 2009 is voorgevallen. Die angst heeft er bovendien voor gezorgd dat de juwelierszaak vanaf medio 2011 zal ophouden te bestaan.
Aangezien de overval plaatsvond op klaarlichte dag in een druk bezochte winkelstraat heeft deze overval ook voor de nodige gevoelens van onrust en onveiligheid gezorgd onder het aanwezige winkelend publiek.
Daarnaast heeft de verdachte voor zijn identificatie aan de politie een niet op zijn naam gesteld reisdocument verstrekt. Door aldus te handelen heeft de verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met bewijsbestemming als het onderhavige.
Op dergelijke feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van jeugddetentie van aanzienlijke duur.
De rechtbank heeft acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 31 december 2009, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk tot een werkstraf en jeugddetentie is veroordeeld wegens vermogensdelicten en geweldsdelicten.
De verdachte is op 2 februari 2010 door drs. G.C.G.M. Broekman, forensisch kinder- & jeugdpsychiater, gezien voor een oriënterend psychiatrisch onderzoek. Naar aanleiding daarvan heeft de psychiater in haar brief aan de officier van justitie van 4 februari 2010 gerapporteerd dat de verdachte direct na kennismaking te kennen had gegeven zich te beroepen op zijn zwijgrecht en geen enkele vraag te beantwoorden. Door de psychiater is toen geadviseerd hem binnen het Forensisch Consortium Adolescenten te Sassenheim (verder te noemen: ForCA) nader te observeren, teneinde tot een passend advies ter zake van de strafoplegging te kunnen komen. De verdachte is op 2 april 2010 in ForCa geplaatst ten behoeve van de klinische observatie.
In het rapport van ForCA van 10 juni 2010 is door drs. M. Schipper, Gz-psycholoog, en
drs. N. Beuk, kinder- & jeugdpsychiater, onder meer het volgende gerapporteerd.
De verdachte heeft tijdens zijn verblijf geweigerd mee te werken aan het onderzoek. Zo heeft hij, ondanks herhaaldelijke verzoeken van de onderzoekers, geweigerd deel te nemen aan individuele beeldende observatiesessies en tevens heeft hij geweigerd deel te nemen de groepsobservaties in pschychomotore- muziek- en beeldende therapie. Dit heeft de diagnostiek bemoeilijkt. Niettemin hebben de rapporteurs op basis van korte contacten met de verdachte, observaties door de geroepsleiding en bij groepsinteractie, hereo-anamnese van moeder en dossieranalyse, waarbij onder meer de Pro Justitia Rapportage van psycholoog
drs. S. van der Burg van 6 oktober 2006 is bestudeerd, het mogelijk geacht om tot een diagnosetelling te komen.
In het kader daarvan is gerapporteerd dat bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de zin van een ernstige (antisociale) gedragsstoornis, beginnend in de kinderleeftijd. De verdachte heeft in het verleden herhaaldelijk anderen bedreigd en geïntimideerd en ook heeft hij mensen mishandeld. Daarnaast is hij schuldig bevonden aan aanranding van de eerbaarheid. Verder heeft hij ingebroken in een woning en in auto’s. Hij heeft ook diverse voorwerpen van waarde van zijn vader gestolen en tevens heeft hij tegenover zijn ouders gelogen om zijn verplichtingen, zoals zijn schoolgang, te ontlopen. Deze problematiek lijkt zich bovendien te hebben verhard, waarbij een gestructureerde setting geen invloed op hem lijkt te hebben gehad, nu hij zich herhaaldelijk uit instellingen heeft weten te onttrekken. Bij een grote mate van externe structuur lijkt verdachte zijn gedrag goed te kunnen sturen naar gewenst gedrag, maar dat lijkt erg afhankelijk te zijn van de mate waarin hij het nut daarvan inziet.
Ook is bij de verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens in de zin van beperkte verstandelijke capaciteiten (lichte zwakzinnigheid). Dit maakt dat de verdachte een beperkt begripsvermogen heeft en de situaties en de consequenties van zijn gedrag niet goed kan overzien. Ook zijn leervermogen is hierdoor beperkt, hetgeen betekent dat hij meerdere ervaringen nodig heeft alvorens een verbinding tussen oorzaak en gevolg te kunnen leggen. Dit maakt hem bovendien beïnvloedbaar en daarmee is hij gevoelig voor negatieve invloeden van buitenaf. In de opvoedingssituatie zijn verder aanwijzingen voor pedagogische en sociaal-emotionele verwaarlozing (onvoldoende mogelijkheden bij de ouders om het gedrag van de verdachte bij te kunnen sturen).
Volgens de rapporteurs lijkt sprake te zijn van een hoog recidiverisico bij het wegvallen van externe structuur. Daarnaast is hij eerder betrokken geweest bij geweldsdelicten, wat ten aanzien van het recidivegevaar prognotisch ongunstig is.
Het is naar het inzicht van de rapporteurs dan ook belangrijk om de gedragsstoornis te behandelen ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte. Gezien het gebrek van motivatie vanuit zichzelf, de herhaalde onttrekkingen aan ambulante en gesloten behandeling in het verleden en de tot nu toe gebleken pedagogische onmacht van ouders, kan dit volgens de rapporteurs aanvankelijk niet anders worden geboden dan vanuit een gesloten orthopedagogische setting. Dit kan volgens hen gerealiseerd worden binnen het juridische kader van een PIJ-maatregel, waartoe ook een aanbeveling wordt gedaan. Volgens de rapporteurs moet het daarbij gaan om een gesloten orthopedagogische instelling/JJI die gespecialiseerd is in behandeling voor jongeren met verstandelijke beperkingen, zoals Rentray of Teylingereind. Een plaatsing in de eigen regio verdient daarbij, gelet op de wens om de ouders bij de behandeling te betrekken, de voorkeur.
Door de raadsman is aangevoerd dat de verdachte niet meer is gebaat bij een PIJ maatregel. In dat verband wijst hij op door hem eerder overgelegde periodieke rapporten van de pentitentiaire inrichting, alwaar de verdachte de laatste zes maanden heeft doorgebracht. Daaruit blijkt volgens de raadsman dat de verdachte zich voorbeeldig gedraagt. De diagnose van ForCA dat bij de verdachte thans sprake is van een gedragsstoornis en waarbij wordt verwezen naar de diagnose uit de Pro Justitia Rapportage van psycholoog drs. S. van der Burg van 6 oktober 2006, is volgens de raadsman dan ook onterecht gedaan.
De rechtbank verenigt zich met het voormelde advies van de aan ForCA verbonden psycholoog en psychiater als hiervoor vermeld en zij zal aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opleggen, nu:
- er bij de verdachte ten tijde van het begaan van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en een ziekelijke stoornis;
- de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten misdrijven betreffen waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
- de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen;
-de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist en
- de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
De omstandigheid dat de verdachte niet heeft meegewerkt aan het onderzoek staat hieraan niet in de weg, nu in het rapport gemotiveerd is aangegeven dat en waarom oplegging van een PIJ-maatregel in het geval van de verdachte noodzakelijk is.
Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat, zoals de raadsman stelt, de verdachte zich de laatste 6 maanden positief een voorbeeldig heeft gedragen. Deze omstandigheid doet immers niet af aan de onderliggende problematiek van de verdachte die door ForCA is vastgesteld.
De rechtbank neemt tevens het advies van ForCa over om de PIJ-maatregel ten uitvoer te doen leggen bij een gesloten orthopedagogische instelling/JJI die gespecialiseerd is in behandeling van jongeren met verstandelijke beperkingen, zoals Rentray of Teylingereind.
Van de eveneens door de officier van justitie gevorderde jeugddetentie, die op zichzelf door de ernst van de feiten gerechtvaardigd is, ziet de rechtbank af. Het is in het belang van de verdachte om zo spoedig mogelijk met zijn behandeling in het kader van de PIJ-maatregel aan te kunnen vangen.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ / SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL (1)
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer A], wonende te [plaats], terzake van alle ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 7.500,- en vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 6.993,31. De materiële schade is in het ter zake daarvan ingediende voegingsformulier als volgt omschreven:
- kleding/schoenen: € 575,00
- schade vitrines: € 1.315,00
- beschadigde sieraden: € 4.374,20
- vliegtickets: € 381,83
- telefoonkosten extra € 33,12
- reiskosten voor ziekenhuisbezoek: € 14,16
- ziekenhuis daggeldvergoeding: € 300,00.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van de onder 1, 2 impliciet subsidiair en 3 primair bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 7.500,-.
Tevens is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van de onder 1, 2 inpliciet subsidiair en 3 primair bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht, te weten de schade aan de kleding en schoenen, de gemaakte kosten voor vliegtickets, de extra telefoonkosten, de gemaakte reiskosten voor ziekenhuisbezoek en de betaalde daggeldvergoeding van het ziekenhuis. Nu de daarvoor gevorderde schadevergoeding de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering voor die onderdelen worden toegewezen. Het totaalbedrag daarvan wordt vastgesteld op
€ 1.304,11.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de schade die is toegebracht aan de vitrines en de sieraden, is niet van zo eenvoudige aard, dat deze onderdelen van de vordering zich lenen voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal in zoverre niet ontvankelijk worden verklaard. Deze onderdelen van de vordering kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het voorgaande in aanmerking nemende, zal een bedrag van € 8.804,11 aan de benadeelde partij worden toegewezen. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente gerekend vanaf 16 november 2009.
Nu de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend voornamelijk samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd. Het vorenstaande laat onverlet dat de verdachte en zijn mededaders onderling voor gelijke delen in de schadevergoeding moeten bijdragen, tenzij de billijkheid een andere verdeling vordert.
Nu de vordering van de benadeelde partij grotendeels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht, met dien verstande dat de duur van de vervangende jeugddetentie, gelet op de hoofdelijke aansprakelijkheid van verdachte, bij gebreke van betaling wordt beperkt tot 26 dagen.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ (2)
Als benadeelde partij heeft zich tevens in het geding gevoegd: [slachtoffer B], wonende te [plaats], ter zake van alle ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 29,62 vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.750,- .
De vordering van de benadeelde partij is niet van zo eenvoudige aard, dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77h, 77s, 77v, 77gg, 231, 288 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 primair en 5 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
legt de verdachte op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen en adviseert deze maatregel ten uitvoer te leggen bij een gesloten orthopedagogische instelling/JJI die gespecialiseerd is in behandeling voor jongeren met verstandelijke beperkingen, zoals Rentray of Teylingereind;
wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer A], wonende te [plaats] toe tot een bedrag van € 8.804,11 (zegge: achtduizendachthonderdenvier euro en elf eurocent) en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan de benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededaders betalen de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd;
bepaalt dat dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 november 2009 tot aan de dag van de algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer A] voor het overige gedeelte niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 8.804,11 (zegge: achtduizendachthonderdenvier euro en elf eurocent), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 26 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer B] niet-ontvankelijk in de vordering en
bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Leinarts, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. Pit en Koekebakker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Ahmadali, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 juni 2010.
Bijlage bij vonnis van 28 juni 2010:
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 16 november 2009
te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om opzettelijk
één of meer perso(o)n(en) genaamd [slachtoffer A] van het leven te beroven, met
dat opzet met een vuurwapen drie, althans één of meer, kogels heeft afgevuurd
op en/of heeft geschoten naar, althans in de richting van, het lichaam van die
Al Saudi,
welk vorenomschreven misdrijf werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van
enig strafbaar feit, te weten (poging tot) diefstal met geweld en/of braak, en
welke geweldshandeling(en) werd(en) gepleegd met het oogmerk om de uitvoering
van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij
betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s)
straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te
verzekeren;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art. 288/287 jo 45/47 WvSr
hij
op of omstreeks 16 november 2009
te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen sieraden, in
elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer A], in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van
het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die sieraden onder zijn/hun
bereik heeft/ hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of
inklimming en/of welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of
gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer A], gepleegd
met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s)
hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te
verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- een vuurwapen heeft gericht (gehouden) op die [slachtoffer A] en/of
- (vervolgens) met een hamer, althans een hard voorwerp op/tegen een of
meerdere vitrine(s) heeft geslagen en/of
- (vervolgens) meerdere malen, althans eenmaal die [slachtoffer A]met een vuurwapen
in het (boven)lichaam heeft geschoten.
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij
op of omstreeks 16 november 2009
te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen sieraden,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer A], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen
diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van
geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer A], te plegen met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om
bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de
vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen
- een vuurwapen heeft gericht (gehouden) op die [slachtoffer A]en/of
- die [slachtoffer A]heeft vastgepakt en/of
- die [slachtoffer A]op de rug, althans het lichaam heeft geschopt en/of getrapt
en/of
- (vervolgens) met een hamer, althans een hard voorwerp op/tegen een of
meerdere vitrine(s) heeft geslagen en/of
- (vervolgens) met een vuurwapen drie, althans één of meer, kogels heeft
afgevuurd op en/of heeft geschoten naar, althans in de richting van, het
lichaam van die [slachtoffer A],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij
in of omstreeks de periode van 10 september 2009 tot en met 22 september 2009
te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een auto
(Suzuki/Alto) staande op of nabij de Herman Robbersstraat heeft weggenomen
kentekenpapieren , in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer C], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
hij
in of omstreeks de periode van 10 september 2009 tot en met 22 september 2009
te Rotterdam
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
een verblijfsdocument en/of een OV-chipkaart, in elk geval enig goed, geheel
of ten dele toebehorende aan [slachtoffer D], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte;
hij
op of omstreeks 22 september 2009
te Rotterdam
een aan hem of een ander verstrekt reisdocument, te weten een
verblijfsdocument op naam van [slachtoffer D], ter beschikking heeft gesteld van
de politie, met het oogmerk dat reisdocument door die politieagent te doen
gebruiken als ware het aan hem, verdachte verstrekt;