ECLI:NL:RBROT:2010:BN0542

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/650247-09
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Leinarts
  • A. Pit
  • J. Koekebakker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewelddadige overval op juwelierszaak met poging tot doodslag

Op 28 juni 2010 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die betrokken was bij een gewelddadige overval op een juwelierszaak in Rotterdam op 16 november 2009. Tijdens deze overval, die door drie personen werd uitgevoerd, werd de juwelier, [slachtoffer A], neergeschoten. De verdachte, aangeduid als dader 1, opende de deur voor zijn mededaders en zorgde ervoor dat zij de winkel konden betreden. Dader 2 bedreigde de juwelier met een vuurwapen en schoot meerdere keren op hem, terwijl dader 3 met een hamer de vitrines kapot sloeg en sieraden stal. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de kans op de dood van de juwelier had aanvaard door deel te nemen aan deze gewelddadige overval.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning van opzet op het gebruik van het vuurwapen, wist dat een van zijn mededaders een pistool bij zich had. Dit werd ondersteund door verklaringen van medeverdachten en getuigen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een vooropgezet plan en nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders. De verdachte werd schuldig bevonden aan poging tot doodslag en diefstal met geweld.

Naast de overval op de juwelierszaak, was de verdachte ook betrokken bij andere strafbare feiten, waaronder diefstal van een auto en openlijk geweld tegen een andere persoon. De rechtbank legde de verdachte een PIJ-maatregel op, waarbij hij in een inrichting voor jeugdigen geplaatst zou worden, en veroordeelde hem tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer A]. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die nog steeds last ondervinden van de gevolgen van de overval.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/650247-09
Datum uitspraak: 28 juni 2010
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres: [adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Justitiële jeugdinrichting “De Hartelborgt”, locatie “Opvang” te Spijkenisse,
raadsvrouw: mr. G.S.S. de Kok, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 14 juni 2010.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde komt er op neer dat de verdachte op 16 november 2009:
1. heeft geprobeerd de eigenaar van een juwelierszaak te doden, welk feit zou zijn gevolgd, vergezeld of voorafgegaan van een gewapende overval op die juwelier;
2. primair een overval op die juwelier heeft gepleegd en
2. subsidiair heeft geprobeerd die juwelier te overvallen.
Het onder 3 ten laste gelegde komt er op neer dat de verdachte op 26 oktober 2009, al dan niet met anderen, een auto heeft gestolen.
Het onder 4 ten laste gelegde komt er op neer dat de verdachte op 31 oktober 2009, al dan niet met anderen, een auto heeft gestolen,
Het onder 5 ten laste gelegde komt erop neer dat de verdachte op 6 november 2009, al dan niet met anderen, heeft geprobeerd geld en goederen van [slachtoffer C] af te persen. Daarbij is subsidiair ten laste gelegd dat de verdachte samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer C].
Het onder 6 ten laste gelegde komt er op neer dat de verdachte op 24 november 2009 met toepassing van geweld een telefoon heeft gestolen.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Van Solingen heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1, 2 primair, 3, 4, 5 primair en 6 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 20 maanden met aftrek
van voorarrest, alsmede oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
MOTIVERING PARTIËLE VRIJSPRAAK
Het onder 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Uit de stukken, waarvan in het bijzonder de verklaring van [getuige A] van 19 november 2009 en het proces-verbaal van bevindingen van 8 december 2009 ter zake van de aanhouding van de verdachte, blijkt dat de verdachte tijdens zijn aanhouding op 25 november 2009 in het bezit was van de sleutel van de weggenomen auto van [betrokkene A] en dat de verdachte kort na de diefstal van de auto is waargenomen als bestuurder van de betreffende auto. Uit de inhoud van het dossier, noch het verhandelde ter terechtzitting valt echter af te leiden dat de auto door de verdachte is weggenomen. Op basis van genoemde omstandigheden zou heling kunnen worden bewezen, maar nu dit niet aan de verdachte ten laste is gelegd, dient hij in zoverre te worden vrijgesproken.
Het onder 5 primair ten laste gelegde is eveneens niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan ook dient te worden vrijgesproken.
Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat de verdachte heeft gepoogd het slachtoffer af te persen.
Het slachtoffer heeft verklaard dat hem een mes werd getoond en dat daarbij tegen hem werd gezegd dat hij zijn spullen moest afgeven. De verklaring van het slachtoffer wordt in zoverre alleen ondersteund door de verklaring van [getuige B]. De overige aanwezigen bij de confrontatie hebben dit in hun verklaringen tegenover de politie niet bevestigd. Het slachtoffer heeft weliswaar verdachte herkend als een van de jongens die bij de vechtpartij betrokken was, maar hij weet niet of verdachte ook de jongen was die het mes heeft vastgehouden. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte betrokken is geweest bij het onder 5 primair ten laste gelegde.
BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING
Ten aanzien van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde
Van het volgende wordt uitgegaan.
Op 16 november 2009 omstreeks 14:40 uur hebben drie personen de juwelierswinkel van het echtpaar [slachtoffer A] en [slachtoffer B], te Rotterdam, overvallen. Daarbij is in een tijdsbestek van 32 seconden het volgende gebeurd :
- dader 1, te weten de verdachte , opende de naar aanleiding van zijn aanbellen ontsloten toegangsdeur van de winkel en hield deze, nadat hij naar binnen was gestapt, open. Dader 2 rende daarop naar binnen. Hij haalde daarbij een vuurwapen uit zijn rechter vestzak en hij hield dit gericht op de in de winkel aanwezige eigenaar [slachtoffer A]. Dader 3 liep daarna ook de winkel binnen. Tijdens het rennen haalde hij uit de binnenzijde van zijn vest een hamer en vervolgens maakte hij daarmee slaande bewegingen in de richting van een vitrine met sieraden. De bovenliggende glasplaat werd daarbij verbroken;
- in hetzelfde tijdsbestek ontstond een worsteling tussen [slachtoffer A] en dader 2, rende dader 3 met een sieradentableau en met de hamer in zijn handen in de richting van de toegangsdeur en opende dader 1 de toegangsdeur door op een daartoe bestemde knop te drukken. Aangekomen bij de deur liet dader 3 het tableau met sieraden op de grond vallen. [slachtoffer A] rende ondertussen achter dader 1 en dader 3 aan en werd van achteren beschoten door dader 2. [slachtoffer A], pakte vervolgens dader 1 en dader 3 van achteren vast. Zij wisten zich echter met geweld los te rukken waardoor [slachtoffer A] ten val kwam en hij in het portiek van de winkel kwam te liggen. Dader 1 en dader 3 hebben zich vervolgens uit de voeten gemaakt;
- dader 2 rende ook in de richting van de toegangsdeur en richtte daarbij zijn vuurwapen op de toegangsdeur, alwaar [slachtoffer A] in het portiek voor het pand op de grond lag. Op dat moment schoot dader 2 in de richting van het lichaam van de eigenaar. Hij probeerde vervolgens over [slachtoffer A] heen te springen, maar die pakte zijn benen vast. Dader 2 probeerde zich van hem los te rukken en hij schoot vervolgens nogmaals op het lichaam van [slachtoffer A]. Daarna is dader 2 weggerend.
[slachtoffer A] heeft naar aanleiding hiervan potentieel dodelijk letsel opgelopen. Er waren schotwonden op zijn linker borstkas en op zijn buik en naderhand zijn kogels verwijderd die zich op de linkerborstkas onder de oksel, rechts van de navel en in de buik bevonden. Daarnaast zijn 4 gaten in de dunne darm geconstateerd, waarvan een deel moest worden verwijderd en waardoor veel bloed in de buikholte terecht was gekomen. [slachtoffer A] heeft het niettemin overleefd, er is sprake van blijvende littekens, de wondgenezing is voltooid.
De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij degene is die hiervoor wordt aangeduid als dader 1.
Op grond van al het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de verdachte kan worden aangemerkt als degene die hiervoor wordt aangemerkt als dader 1.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat hij niet heeft geweten dat één van de mededaders, te weten [medeverdachte 1], een vuurwapen zou meenemen. De verdachte heeft daarover op 10 december 2009 tegenover de politie verklaard dat hij schrok toen [medeverdachte 1] uit één van zijn zakken een vuurwapen pakte en dat hij verstijfde toen hij [medeverdachte 1] met de juwelier zag vechten. Hieruit volgt volgens de raadsvrouw dat er bij de verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, is geweest ten aanzien van het gebruik van het vuurwapen en het geweld dat tegen de juwelier is gebruikt en dat er geen sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking met de twee mededaders.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake was van een gedetailleerde voorbereiding, een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn mede-daders en dat de verdachte wist dat de medeverdachte [medeverdachte 1] een pistool mee zou nemen. Omdat de verdachte wist dat zijn mededader een pistool zou meenemen, heeft hij bewust het risico aanvaard dat het pistool zou worden gebruikt en heeft hij daarmee de kans op het overlijden van de juwelier op de koop toegenomen.
De rechtbank deelt het standpunt van de officier van justitie en is van oordeel dat sprake was van een vooropgezet plan om in samenwerking met anderen een overval op een juwelier te plegen en dat van dit plan onderdeel uitmaakte dat er een vuurwapen zou worden meegenomen. Ter onderbouwing hiervan, wordt verwezen naar de navolgende bewijsmiddelen:
- [medeverdachte 1] heeft tegenover de politie verklaard dat hij op 7 november 2009 een persoon heeft ontmoet en dat hem toen door die persoon werd gevraagd of hij wilde helpen een overval te plegen. Die persoon wist een manier om aan geld te komen. [medeverdachte 1] moest daarbij aan die persoon beloven dat hij zou zorgen voor een vuurwapen. Er werd afgesproken dat geld en andere dingen zouden worden gepakt en dat de buit in drie delen zou worden verdeeld. Tevens werden telefoonnummers uitgewisseld. Nadat hem door de politie een foto is getoond, waarop de verdachte stond afgebeeld, heeft [medeverdachte 1] ten aanzien daarvan verklaard dat de persoon op de foto de persoon is geweest die hij op 7 november 2009 heeft ontmoet. [medeverdachte 1] heeft ook tegen de politie verklaard dat die eerste ontmoeting plaatsvond op een pleintje en dat de verdachte toen had gezegd dat er een winkel was en dat zij daar naar binnen zouden gaan en daar geld zouden wegnemen. Op de dag van de overval kreeg [medeverdachte 1] vervolgens van de verdachte een bivakmuts. De verdachte is daarop eerst gaan kijken. Bij het bekijken van de winkel, had de verdachte volgens [medeverdachte 1] ook gezien hoe de eigenaar de deur van de winkel had opengemaakt. De verdachte had volgens [medeverdachte 1] ook de plannen gemaakt ;
- de verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij voorafgaand aan de overval een negroïde persoon, genaamd Outlaw, had ontmoet en dat zij aan de praat raakten. Zij hadden daarbij ook telefoonnummers met elkaar uitgewisseld ;
- in een bij de verdachte inbeslaggenomen telefoontoestel stond onder de naam van ene “ Outlow” het telefoonnummer van [medeverdachte 1] genoteerd ;
- de verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij onder meer met Outlow de afspraak had gemaakt om een overval te plegen. Het was de bedoeling dat hij zou worden binnengelaten in de juwelierszaak en dat hij de deur van de zaak voor de mededaders zou openhouden. De verdachte moest ook in de winkel gaan kijken voor het vinden van de knop, waarmee de deur van de winkel kon worden opengemaakt ;
- de verkenning door verdachte is op de dag van de overval door de beveiligingscamera’s van de juwelierswinkel vastgelegd ;
- de daarvan ter terechtzitting getoonde beelden, waarop verdachte ter terechtzitting heeft verklaard zichzelf te herkennen;
- [getuige B] heeft tegenover de politie verklaard dat de verdachte hem op 24 november 2009 heeft toevertrouwd dat hij de overval op de juwelier heeft gepleegd en dat één van zijn mededaders een negroïde jongen betrof. De politie heeft daarnaast aan [getuige B] een foto van [medeverdachte 1] getoond en naar aanleiding daarvan heeft [getuige B] verklaard dat hij de daarop afgebeelde persoon herkent als zijnde de jongen die hij een week voorafgaand aan de overval in het bijzijn van de verdachte op een bankje op het Noordplein heeft ontmoet. Daarbij hoorde [getuige B] dat beide personen spraken over het plegen van een overval. Er werden plannen gemaakt en zij wilden volgens [getuige B] een overval op een juwelier plegen.
Nu de verdachte wist dat er door zijn mededader een vuurwapen naar de overval zou worden meegenomen, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn mededader het vuurwapen zou gebruiken en daarmee ook dat [slachtoffer A] daardoor geraakt zou worden en zou komen te overlijden.
Gelet op het bovenstaande is dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 16 november 2009 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om opzettelijk één persoon genaamd [slachtoffer A] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen kogels heeft afgevuurd op het lichaam van die [slachtoffer A], welk vorenomschreven misdrijf werd vergezeld van enig strafbaar feit, te weten diefstal met geweld en braak, en welke geweldshandelingen werden gepleegd met het oogmerk om de uitvoering
van dat feit gemakkelijk te maken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
primair
hij op 16 november 2009 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen sieraden, toebehorende aan [slachtoffer A], waarbij verdachte en zijn mededadersdie sieraden onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer A], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededaders
hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen
- een vuurwapen heeft gericht op die [slachtoffer A] en
- met een hamer op/tegen een vitrine heeft geslagen en
- meerdere malendie [slachtoffer A] met een vuurwapen
in het (boven)lichaam heeft geschoten.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
Aangezien de verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit, zoals hierna bewezen zal worden verklaard, op de zitting heeft bekend, wordt ten aanzien van dat feit volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
1. de ter terechtzitting afgelegde verklaring van de verdachte;
2. de verklaring van [aangeefster A], zoals opgenomen in het ambtsedig proces-verbaal van aangifte van politie Regio Limburg Noord, d.d. 31 oktober 2009, nummer 2009113776-1, doorgenummerde pagina’s 2 tot en met 6 ;
3. de verklaring van [aangeefster A], zoals opgenomen in het ambtsedig proces-verbaal van verhoor van politie Rotterdam – Rijnmond, d.d. 9 december 2009, nummer 2009377145-14, doorgenummerde pagina’s 9 tot en met 13.
Gelet op de inhoud van deze bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
4.
hij op 31 oktober 2009 te Venlo tezamen en in vereniging met een ander , met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een personenauto van het merk Peugeot, type 106, kleur wit met het kenteken [kenteken], toebehorende aan [aangeefster A], , waarbij verdachte en / of zijn mededader het weg te nemen goed onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van een
valse sleutel, te weten een autosleutel tot welk gebruik verdachte en zijn mededader niet gerechtigd was/waren.
Ten aanzien van het onder 5 subsidiair ten laste gelegde
Van het volgende wordt uitgegaan.
[slachtoffer C] is in de vroege ochtend van 6 november 2009 op de Lijnbaan te Rotterdam in een vechtpartij met een aantal jongens geraakt. Daarbij is hij geschopt en geslagen. Hierdoor is hij op de grond gevallen, Nadat hij was opgestaan, stond een van de jongens met een uitgeklapt mes voor hem en zwaaide dat een aantal malen voor zijn gezicht heen en weer.
De verdachte heeft ter terechtzitting ontkend dat hij bij die vechtpartij betrokken is geweest. Zijn raadsvrouw heeft daarnaast bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken nu voor het enige belastende bewijsmiddel, te weten de verklaring van [getuige B], geen steunbewijs in het dossier aanwezig is.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw en neemt daarvoor in aanmerking dat [getuige B] tegenover de politie heeft verklaard dat hij, [de verdachte] en twee andere jongens op 6 november 2009 in Rotterdam een blowtje aan het draaien waren. Zij vroegen toen aan twee Nederlandse jongens om een vuurtje. De vier jongens, waaronder [de verdachte] en [getuige B], liepen daarop met de Nederlandse jongens in de richting van de Aert van Nesstraat te Rotterdam. [getuige B] liep daarbij met één van de Nederlandse jongens vooraan en achter hen ontstond er een ruzie. [de verdachte] en de andere twee jongens kregen ruzie met de andere Nederlandse jongen. [getuige B] zag toen dat iedereen elkaar sloeg, behalve hij en de Nederlandse jongen die bij hem liep. Tevens zag hij dat [de verdachte] een mes had getrokken. [de verdachte] heeft het mes toen heen en weer naar de Nederlandse jongen gezwaaid en hij stond daarbij ongeveer een meter van de Nederlandse jongen vandaan. Daarna kwam de politie ter plaatse en daarop is [getuige B] weggerend. De politie hield hem aan en vervolgens hebben de Nederlandse jongens tegen de politie gezegd dat hij, [getuige B], niets met het gevecht te maken had.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee vast komen te staan dat de verdachte samen met anderen betrokken is geweest bij de vechtpartij met [slachtoffer C].
Gelet op het bovenstaande is dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 5 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
5.
subsidiair
hij op 06 november 2009 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, de Lijnbaan, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer C], welk geweld bestond uit het
- zich opdringen aan die [slachtoffer C] en
- stompen en/of slaan op/tegen het hoofd van die [slachtoffer C] en
- duwen van die [slachtoffer C] (als gevolg waarvan die [slachtoffer C] ten val is gekomen en daarbij met zijn hoofd tegen/op de grond is gestoten en
- schoppen en trappen op/tegen het lichaam van die [slachtoffer C] en
- tonen en/of voorhouden en/of zwaaien met een mes in de richting van die
[slachtoffer C].
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde
Aangezien de verdachte het onder 6 ten laste gelegde feit, zoals hierna bewezen zal worden verklaard, op de zitting heeft bekend, wordt ten aanzien van dat feit volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
1. de ter terechtzitting afgelegde verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij de Blackberry onverwacht uit de hand van aangeefster heeft gepakt;
2. de verklaring van aangeefster [slachtoffer D], zoals opgenomen in het ambtsedig proces-verbaal van aangifte van politie Rotterdam – Rijnmond, d.d. 24 november 2009, nummer 2009403538-1, doorgenummerde pagina 7 tot en met 11.
Gelet op de inhoud van deze bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 6 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
6.
hij op 24 november 2009 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon (merk Blackberry, type 9000), toebehorende aan [slachtoffer D], , welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer D], gepleegd
met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken welk geweld bestond uit het
- van achteren naderen van die [slachtoffer D] en
- vervolgens onverhoeds uit de handen van die [slachtoffer D] wegpakken van genoemde telefoon.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
STRAFBAARHEID FEITEN
De onder 1 en 2 primair bewezen feiten leveren op:
de eendaadse samenloop van
medeplegen van poging tot doodslag, vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken
en
diefstal vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en waarbij de schuldige het goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Het onder 4 bewezen feit levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen wiaarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Het onder 5 subsidiair bewezen feit levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Het onder 6 bewezen feit levert op:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
MOTIVERING MAATREGEL
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een gewelddadige overval op een juwelierszaak. Hierbij is de aanwezige eigenaar [slachtoffer A] door één van de daders met een geladen vuurwapen bedreigd en meerdere keren beschoten, terwijl een andere dader met een hamer een vitrine met sieraden heeft stuk geslagen en sieraden heeft weggepakt. De derde dader, te weten de verdachte, heeft ervoor gezorgd dat de andere twee daders makkelijk de winkel konden betreden en weer verlaten. Door de afgevuurde kogels zijn (ook) vitale delen van [slachtoffer A] geraakt. Dat [slachtoffer A] het heeft overleefd, mag een wonder heten.
Het spreekt voor zich dat [slachtoffer A] en zijn ten tijde van de overval achterin de winkel aanwezige echtgenote zeer angstige momenten hebben gekend tijdens de overval, en in de periode daarna toen [slachtoffer A] vocht voor zijn leven. Ook nu nog ondervinden zij dagelijks last van de gevolgen van de overval. Voor [slachtoffer A] zijn lang zitten en zware fysieke inspanning onmogelijk geworden. Bovendien hebben hij en zijn vrouw slaapproblemen en leven zij in voortdurende angst voor een herhaling van hetgeen op 16 november 2009 is voorgevallen. Die angst heeft er bovendien voor gezorgd dat de juwelierszaak vanaf medio 2011 zal ophouden te bestaan.
Aangezien de overval plaatsvond op klaarlichte dag in een druk bezochte winkelstraat heeft deze overval ook voor de nodige gevoelens van onrust en onveiligheid gezorgd onder het aanwezige winkelend publiek.
De verdachte heeft zich daarnaast op verschillende momenten schuldig gemaakt aan de diefstal van een auto en een telefoon. In het geval van de telefoon is de verdachte bovendien op brutale en intimiderende wijze te werk gegaan. Hij is het slachtoffer overdag op straat eerst achterna gelopen, waarna hij op haar is afgerend en hij de telefoon uit haar handen heeft gerukt.
Door zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de eigendommen van de slachtoffers. Daarnaast heeft de verdachte het gevoel van veiligheid van deze slachtoffers aangetast. De verdachte heeft zich kennelijk alleen laten leiden door zijn zucht naar eigen financieel gewin zonder er bij stil te staan dat slachtoffers van delicten als deze nog geruime tijd kunnen lijden onder de psychische gevolgen van wat hun is aangedaan. Dergelijke feiten brengen in het algemeen ook bij burgers heftige gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld. Als onderdeel van een groep heeft hij een voorbijganger in elkaar geslagen. Dit is een ernstig strafbaar feit dat niet alleen gevoelens van onveiligheid en angst in het leven roept bij het slachtoffer, maar ook bij degenen die er getuige van zijn geweest.
Op dergelijke feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van jeugddetentie van aanzienlijke duur.
De rechtbank heeft acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 26 november 2009, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
In opdracht van de rechtbank is door H. Hiemstra MSc, GZ-psycholoog in opleiding, en onder supervisie van drs. M.J.A. Hulst, GZ-psycholoog, een onderzoek ingesteld omtrent de persoon van de verdachte. In haar rapport van 22 april 2010 heeft zij haar bevindingen weergegeven.
De verdachte is volgens de psycholoog niet lijdende aan een ziekelijke stoornis. Wel is er sprake van een minderjarige met een gebrekkige ontwikkeling in de zin van een gedragsstoornis en hieruit voortvloeiend een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en narcistische trekken. Daarvan was ook sprake ten tijde van de bewezen verklaarde feiten. Volgens de psycholoog lijken bij de feiten 1, 2 primair en 4 de berekende component en het feit dat de delicten vooraf gepland lijken te zijn, de overhand te hebben. Bij de feiten 5 subsidiair en 6 is volgens de psycholoog meer gehandeld vanuit de gedragsstoornis: er is sprake van impulsief handelen, vanuit een hedonistisch motief, gericht op eigen gewin en daarbij geen rekening houdend met de gevolgen voor de slachtoffers. De psycholoog adviseert dan ook de verdachte als volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen voor de feiten 1, 2 primair en 4 en enigszins verminderd toerekeningsvatbaar voor de feiten 5 subsidiair en 6.
Ten aanzien van de factoren uit de betreffende stoornis, die van invloed zouden kunnen zijn op de kans op recidive, stelt de psycholoog voorop dat de verdachte besef heeft van normen en waarden en dat hij dit goed onder woorden kan brengen. De verdachte is echter niet in staat hier ook daadwerkelijk naar te handelen. Zijn impulsieve, naïeve en egocentrische inslag vergroten de kans op recidive. Afweer en ontkenning van negatieve affecten zorgen er vervolgens voor dat de verdachte zijn eigen werkelijkheid creëert, zodat het voor hem acceptabel is. Daarnaast spelen ook externe factoren een bepalende rol. De verdachte is gevoelig voor straatcultuur en hij laat zich gemakkelijk meevoeren door de groep waarin hij verkeert. Door zijn beperkte innerlijke controle en behoefte aan spanning, zal hij dan ook gemakkelijk instemmen met en zich laten beïnvloeden door de ideeën van een ander. Daarbij schieten externe sturing en remming om zijn gedrag te begrenzen ernstig te kort. Zijn ouders hebben geen weet van wat de verdachte buitenshuis doet en zij lijken daaraan ook geen behoefte te hebben. Er is geen controle en er volgen daardoor ook geen sancties op ongeoorloofd gedrag, waardoor de verdachte zonder sanctionering zijn eigen gang kan gaan. De verdachte houdt dit ook zelf in stand door zijn wereld thuis en buiten strikt van elkaar te scheiden. Deze factoren beïnvloeden elkaar in ongunstige zin. Hij dreigt daardoor af te glijden in een criminele levensstijl.
Om de ontwikkeling van de verdachte zo gunstig mogelijk te beïnvloeden en ter voorkoming van recidive, wordt dan ook een behandeling noodzakelijk geacht. De verdachte moet leren verantwoordelijkheid te nemen voor zijn handelen, eigen en andermans grenzen herkennen, omgaan met gezag, controle krijgen over zijn impulsen, minder vanuit een egocentrisch perspectief handelen en een sterker “ik”ontwikkelen, waardoor hij minder beïnvloedbaar is. Daarvoor heeft hij externe structurering nodig, die binnen een stabiele omgeving met duidelijke regels en grenzen plaatsvindt. Ambulante behandeling is daarbij volgens de psycholoog onvoldoende, gezien de ernst van de delicten, de kans op recidive en het tekortschietende thuismilieu. De ontwikkeling van de verdachte is, gelet op zijn mogelijkheden te kunnen profiteren van behandeling, slechts nog te goede te keren door behandeling binnen een residentiële setting. De psycholoog adviseert dan ook de behandeling plaats te laten vinden in een residentiële instelling binnen het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, te weten in de JJI De Hartelborgt. Die instelling is dicht bij huis, wat de ouders en familie de mogelijkheid biedt frequent contact te onderhouden en eventueel betrokken te worden bij de behandeling in een latere fase.
In opdracht van de rechtbank is door drs. Th.J.G. Bakkum, kinder- en jeugdpsychiater en tevens gerechtelijk deskundige, een onderzoek ingesteld naar de geestvermogens van de verdachte.
Hij heeft daartoe op 8 april 2010 rapport uitgebracht. Daarin is eveneens vastgesteld dat de verdachte niet lijdende is aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, maar dat wel sprake is van een gebrekkige ontwikkeling in de zin van een gedragsstoornis en hieruit voortvloeiend een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en narcistische trekken. Dit was volgens de psychiater ook zo ten tijde van de bewezen verklaarde feiten. Evenwel is duidelijk geworden dat de verdachte steeds weet heeft gehad van het wederrechtelijke en ongeoorloofde van zijn handelen en dat hij gemotiveerd werd door geldelijk gewin op de korte termijn. Aan de andere kant hebben zelfoverschatting en impulsiviteit ook een rol gespeeld. Daarom wordt de verdachte, zoals ook de psycholoog is geconcludeerd, deels volledig, deels enigszins verminderd toerekeningsvatbaar geacht.
Zijn sterke beïnvloedbaarheid voor de straatcultuur en de afwezigheid van ouderlijk gezag, verhogen de kans op recidive
Gezien de ernst van de ontsporing, de kans op recidive, en de zwakte van het thuismilieu, en de druk die nodig is voor gedragsverandering, is volgens de psychiater alleen residentiële behandeling in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel toereikend. Die maatregel biedt volgens de psychiater voldoende toezicht, structuur en lange adem om de verdachte bij te schaven en voorzichtig te laten resocialiseren. Het lijkt naar de inzichten van de psychiater de enige mogelijkheid om het criminaliseren van de verdachte te voorkomen. Wat betreft de inrichting voor de ten uitvoer legging lijkt volgens de psychiater eveneens “De Hartelborgt” de voorkeur te verdienen.
De rechtbank verenigt zich met de voormelde adviezen van psychologen en psychiater als hiervoor vermeld en zij zal aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opleggen, nu:
- er bij de verdachte ten tijde van het begaan van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en een ziekelijke stoornis;
- de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten misdrijven betreffen waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
- de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen;
-de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist en
- de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
De rechtbank neemt tevens het advies van de rapporteurs over om de PIJ-maatregel ten uitvoer te doen leggen bij de JJI De Hartelborgt.
Van de eveneens door de officier van justitie gevorderde jeugddetentie, die op zichzelf door de ernst van de feiten gerechtvaardigd is, ziet de rechtbank af. Het is in het belang van de verdachte om zo spoedig mogelijk met zijn behandeling in het kader van de PIJ-maatregel aan te kunnen vangen.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ / SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL (1)
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer A], wonende te [plaats], terzake van alle ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 7.500,- en vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 6.993,31. De materiële schade is in het ter zake daarvan ingediende voegingsformulier als volgt omschreven:
- kleding/schoenen: € 575,00
- schade vitrines: € 1.315,00
- beschadigde sieraden: € 4.374,20
- vliegtickets: € 381,83
- telefoonkosten extra € 33,12
- reiskosten voor ziekenhuisbezoek: € 14,16
- ziekenhuis daggeldvergoeding: € 300,00.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van de onder 1, 2 impliciet subsidiair en 3 primair bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 7.500,-.
Tevens is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van de onder 1, 2 inpliciet subsidiair en 3 primair bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht, te weten de schade aan de kleding en schoenen, de gemaakte kosten voor vliegtickets, de extra telefoonkosten, de gemaakte reiskosten voor ziekenhuisbezoek en de betaalde daggeldvergoeding van het ziekenhuis. Nu de daarvoor gevorderde schadevergoeding de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering voor die onderdelen worden toegewezen. Het totaalbedrag daarvan wordt vastgesteld op
€ 1.304,11.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de schade die is toegebracht aan de vitrines en de sieraden, is niet van zo eenvoudige aard, dat deze onderdelen van de vordering zich lenen voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal in zoverre niet ontvankelijk worden verklaard. Deze onderdelen van de vordering kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het voorgaande in aanmerking nemende, zal een bedrag van € 8.804,11 aan de benadeelde partij worden toegewezen. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente gerekend vanaf 16 november 2009.
Nu de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend voornamelijk samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd. Het vorenstaande laat onverlet dat de verdachte en zijn mededaders onderling voor gelijke delen in de schadevergoeding moeten bijdragen, tenzij de billijkheid een andere verdeling vordert.
Nu de vordering van de benadeelde partij grotendeels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht, met dien verstande dat de duur van de vervangende jeugddetentie, gelet op de hoofdelijke aansprakelijkheid van verdachte, bij gebreke van betaling wordt beperkt tot 26 dagen.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ (2)
Als benadeelde partij heeft zich tevens in het geding gevoegd: [slachtoffer B], wonende te [plaats], ter zake van alle ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 29,62 vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.750,- .
De vordering van de benadeelde partij is niet van zo eenvoudige aard, dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ (3)
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer C], wonende te [plaats], ter zake van het onder 3 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 616,14.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu verdachte wordt vrijgesproken van het aan die vordering ten grondslag liggende ten laste gelegde feit.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77h, 77s, 77v, 77gg, 141, 288, 310, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 3 en 5 primair en laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 primair, 4, 5 subsidiair en 6 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
legt de verdachte op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen en adviseert deze maatregel ten uitvoer te leggen bij d de JJI De Hartelborgt;
wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer A], wonende te [plaats] toe tot een bedrag van € 8.804,11 (zegge: achtduizendachthonderdenvier euro en elf eurocent) en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan de benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededaders betalen de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd;
bepaalt dat dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 november 2009 tot aan de dag van de algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer A] voor het overige gedeelte niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 8.804,11 (zegge: achtduizendachthonderdenvier euro en elf eurocent), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 26 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer B] niet-ontvankelijk in de vordering en
bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer C] niet-ontvankelijk in de vordering en
bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Leinarts, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. Pit en Koekebakker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Ahmadali, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 juni 2010.
Bijlage bij vonnis van 28 juni 2010:
TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op of omstreeks 16 november 2009
te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om opzettelijk
één of meer perso(o)n(en) genaamd [slachtoffer A] van het leven te beroven, met
dat opzet met een vuurwapen drie, althans één of meer, kogels heeft afgevuurd
op en/of heeft geschoten naar, althans in de richting van, het lichaam van die
[slachtoffer A],
welk vorenomschreven misdrijf werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van
enig strafbaar feit, te weten (poging tot) diefstal met geweld en/of braak, en
welke geweldshandeling(en) werd(en) gepleegd met het oogmerk om de uitvoering
van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij
betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s)
straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te
verzekeren;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art. 288/287 jo 45/47 WvSr
2.
primair
hij
op of omstreeks 16 november 2009
te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen sieraden, in
elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer A], in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van
het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die sieraden onder zijn/hun
bereik heeft/ hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of
inklimming en/of welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of
gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer A], gepleegd
met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s)
hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te
verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- een vuurwapen heeft gericht (gehouden) op die [slachtoffer A] en/of
- (vervolgens) met een hamer, althans een hard voorwerp op/tegen een of
meerdere vitrine(s) heeft geslagen en/of
- (vervolgens) meerdere malen, althans eenmaal die [slachtoffer A] met een vuurwapen
in het (boven)lichaam heeft geschoten.
art. 312/2/4 WvSr
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij
op of omstreeks 16 november 2009
te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen sieraden,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer A], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen
diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van
geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer A], te plegen met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om
bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de
vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen
- een vuurwapen heeft gericht (gehouden) op die [slachtoffer A] en/of
- die [slachtoffer A] heeft vastgepakt en/of
- die [slachtoffer A] op de rug, althans het lichaam heeft geschopt en/of getrapt
en/of
- (vervolgens) met een hamer, althans een hard voorwerp op/tegen een of
meerdere vitrine(s) heeft geslagen en/of
- (vervolgens) met een vuurwapen drie, althans één of meer, kogels heeft
afgevuurd op en/of heeft geschoten naar, althans in de richting van, het
lichaam van die [slachtoffer A],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art. 312/45 WvSr
3.
hij
op of omstreeks 26 oktober 2009
te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening van een parkeerplaats heeft
weggenomen een personenauto van het merk Peugeot, type 206, kleur grijs, met
het kenteken [kenteken], in elk geval enig goed, geheel of ten delen
toebehorende aan [slachtoffer C], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang
tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen
goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een
valse sleutel, te weten een autosleutel tot welk gebruik verdachte en/of zijn
mededader(s) niet gerechtigd was/waren;
art. 311/4/5 Sr
4.
hij
op of omstreeks 31 oktober 2009
te Venlo
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit de straat heeft weggenomen
een personenauto van het merk Peugeot, type 106, kleur wit met het kenteken
[kenteken], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster A]], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn
mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot
de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen
goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van een
valse sleutel, te weten een autosleutel tot welk gebruik verdachte en/of zijn
mededader(s) niet gerechtigd was/waren.
art. 311/4/5 Sr
5.
hij
op 6 november 2009 te Rotterdam
op het Schouwburgplein, althans op de openbare weg, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het voornemen om
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geld en/of (een)
goed(eren), geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer C], in elk geval aan
een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die
voorgenomen diefstal te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer C], te plegen met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij
betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn medadader(s) hetzij de
vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer C] te dwingen tot de afgifte
van geld en/of (een) goed(eren), geheel toebehorende aan die [slachtoffer C], in elk
geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
- zich heeft opgedrongen aan die [slachtoffer C] en/of
- (met kracht) op/tegen het hoofd van die [slachtoffer C] heeft geslagen en/of gestompt
en/of
- (met kracht) heeft geduwd tegen het lichaam van die [slachtoffer C] (als gevolg
waarvan die [slachtoffer C] ten val is gekomen en/of (daarbij) met zijn hoofd tegen/op
de grond is gestoten) en/of
- heeft geschopt en/of getrapt op/tegen het lichaam van die [slachtoffer C] en/of
- een mes aan die [slachtoffer C] heeft getoond en/of voorgehouden en/of
- met een mes zwaaiende bewegingen heeft gemaakt in de richting van die [slachtoffer C]
en/of
- daarbij dreigend de woorden heeft toegevoegd: 'Maak je zakken leeg' en/of
'Geef je spullen aan mij', althans woorden van gelijke dreigende aard of
strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art. 310/312/317 WvSr
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij
op of omstreeks 06 november 2009
te Rotterdam,
op of aan de openbare weg, de Lijnbaan en/of het Stadhuisplein, in elk geval
op of aan een openbare weg,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer C], welk geweld
bestond uit het
- zich opdringen aan die [slachtoffer C] en/of
- (met kracht) stompen en/of slaan op/tegen het hoofd van die [slachtoffer C] en/of
- (met kracht) duwen van die [slachtoffer C] (als gevolg waarvan die [slachtoffer C] ten val is
gekomen en/of (daarbij) met zijn hoofd tegen/op de grond is gestoten) en/of
- schoppen en/of trappen op/tegen het lichaam van die [slachtoffer C] en/of
- tonen en/of voorhouden en/of zwaaien met een mes in de richting van die
[slachtoffer C];
art. 141 WvSr
6.
hij
op 24 november 2009
te Rotterdam
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een
telefoon (merk Blackberry, type 9000), toebehorende aan [slachtoffer D], , welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer D], gepleegd
met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken
welk geweld bestond uit het
- van achteren naderen van die [slachtoffer D] en
- vervolgens onverhoeds uit de handen van die [slachtoffer D] wegpakken van genoemde
telefoon.