ECLI:NL:RBROT:2010:BN0033

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
357135 / HA RK 10-118
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam op 2 juli 2010 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die betrokken was bij een beroepsprocedure tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), stelde dat de rechter niet onafhankelijk en objectief was. Het wrakingsverzoek volgde op een eerdere uitspraak van de rechter, waarin het beroep van verzoeker tegen een besluit van het UWV ongegrond werd verklaard. Verzoeker voerde aan dat de rechter cruciale bewijsstukken had genegeerd en dat er sprake was van vooringenomenheid.

De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tot wraking tijdig en ontvankelijk was, maar dat er geen grond was voor de vrees dat de rechter niet onpartijdig zou zijn. De wrakingskamer benadrukte dat het enkele feit dat de rechter eerder een beroep van verzoeker ongegrond had verklaard, niet voldoende was om aan te nemen dat er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft het dossier van de eerdere uitspraak onderzocht en geen aanwijzingen gevonden voor uitzonderlijke omstandigheden die de vrees voor vooringenomenheid zouden rechtvaardigen.

De beslissing van de wrakingskamer is genomen in het kader van de rechtsgang en benadrukt dat de wrakingskamer geen appèlinstantie is voor eerdere uitspraken. De wrakingskamer concludeerde dat de klachten van verzoeker over de handelwijze van het UWV en andere instanties niet konden leiden tot een wraking van de rechter. Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen, en de beslissing werd uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 2 juli 2010
Zaaknummer: 357135
Rekestnummer: HA RK 10-118
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
wonende te [adres],
verzoeker,
strekkende tot wraking van mr. [naam rechter], rechter in de rechtbank Rotterdam, sector bestuursrecht (hierna: de rechter).
1. Het procesverloop en de processtukken
Op 22 december 2009 heeft verzoeker bij deze rechtbank, sector bestuursrecht, een beroepschrift ingediend tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen d.d. 17 december 2009, waarbij niet-ontvankelijk werd verklaard het bezwaar van verzoeker tegen het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag van 13 maart 2005 tot het hem toekennen van een WAO-uitkering. Deze beroepsprocedure heeft als kenmerk 09 / 4351 WAO GVZ.
Op 29 januari 2010 heeft verzoeker bij deze rechtbank, sector bestuursrecht, een beroepschrift ingediend tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen d.d. 20 januari 2010, waarbij ongegrond werd verklaard het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van het UWV hem het recht op een WAO-uitkering te onthouden. Deze beroepsprocedure heeft als kenmerk 10 / 377 WAO GVZ.
Bij brieven van de griffier d.d. 10 juni 2010 is aan verzoeker meegedeeld dat voormelde beroepsprocedures, hierna: de WAO-zaken, ter zitting van een enkelvoudige kamer van de rechtbank op 26 juli 2010 zullen worden behandeld, waarbij de zaken zullen worden behandeld door de rechter.
Bij brief van 21 juni 2010, ter griffie ingekomen op 22 juni 2010, heeft verzoeker de rechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de griffiedossiers van de hiervoor omschreven beroepsprocedures.
Verzoeker en de rechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd. Aan mr. R.A. Kneefel, medewerker bezwaar en beroep van het UWV, is kennis gegeven van de indiening van het wrakingsverzoek en van de datum van behandeling.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt.
Ter zitting van 25 juni 2010, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen: verzoeker, vergezeld van zijn echtgenote.
Verzoeker heeft aan de hand van een pleitnota zijn standpunt nader toegelicht.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
Verzoeker wil niet dat de rechter zijn beroepsprocedures ter zitting van 26 juli 2010 gaat behandelen, omdat de rechter niet onafhankelijk is, niet objectief is, verkregen informatie geheel buiten beschouwing laat dan wel eenzijdig gebruikt. Door dit alles wordt verzoeker benadeeld en moet een beslissing van de rechter als dwaling worden beschouwd.
2.1.2
Verzoeker heeft in 1996, tijdens het uitoefenen van zijn werkzaamheden als ambtenaar in dienst van de gemeente Rotterdam, blijvend letsel opgelopen. Als gevolg hiervan ondervond en ondervindt hij alsmaar toenemende beperkingen en is hij in het jaar 2000 op medische gronden eervol ontslagen.
2.1.3
Verzoeker heeft vervolgens een WAO-uitkering aangevraagd en heeft ook een bijstands-uitkering aangevraagd voor zichzelf en zijn echtgenote. Door zowel de gemeente als het UWV zijn tijdens de beoordeling en behandeling van die aanvragen grote fouten gemaakt, wetten en regels overtreden, is er onrechtmatig en onzorgvuldig gehandeld en zijn de lichamelijke klachten van verzoeker gebagatelliseerd. De gemeente, het UWV en het CWI hebben verzoeker misleid en hebben daartoe samengespannen. Voor verzoeker bestemde stukken worden door deze instanties - en door de griffier van de rechtbank - opzettelijk naar een advocaat gestuurd, die niet meer voor verzoeker optreedt.
2.1.4
Op 29 maart 2010 heeft de rechter uitspraak gedaan op het beroep van verzoeker tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, waarbij ongegrond werden verklaard de bezwaren van verzoeker en zijn echtgenote tegen drie besluiten van de dat college tot herziening en terugvordering van aan hen verleende bijstandsuitkeringen.
In die uitspraak en gedurende de procedure die tot die uitspraak heeft geleid, heeft de rechter meermalen door verzoeker geproduceerde, cruciale bewijsstukken buiten beschouwing gelaten. Tegenstrijdige documenten van de wederpartij werden door de rechter wel geaccepteerd. Daarom heeft verzoeker de rechter gewraakt; hij zal niet zonder vooringenomenheid over zijn zaken, die op 26 juli 2010 dienen, kunnen oordelen.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust. De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren.
Hij voert daartoe - verkort en zakelijk weergegeven - aan:
2.2.1
Ik heb eerder een beroep van verzoeker behandeld in een Wet werk en bijstandszaak. Bij uitspraak van 29 maart 2010 heb ik het beroep van verzoeker in die zaak ongegrond verklaard.
2.2.2
De beroepen van verzoeker die ik op de zitting van 26 juli 2010 zal behandelen, in verband waamee het voorliggende wrakingsverzoek is gedaan, gaan over een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, en betreffen dus een ander onderwerp.
2.2.3
In de omstandigheid dat ik bemoeienis heb gehad met één eerder beroep van verzoeker, dat niet de door hem gewenste uitkomst had, is op zichzelf geen aanwijzing gelegen dat ik jegens verzoeker een vooringenomenheid koester, die aan een onpartijdig oordeel in de thans te behandelen beroepen in de weg staat. Evenmin rechtvaardigt die eerdere bemoeienis objectief de bij verzoeker kennelijk bestaande vrees daarvoor.
Ik zie ook overigens geen feiten of omstandigheden die grond zouden kunnen vormen voor het oordeel dat mijn bemoeienis met de beroepen van verzoeker afbreuk zou kunnen doen aan de rechterlijke onpartijdigheid.
3. De beoordeling
3.1
Het wrakingsverzoek is ingediend op 22 juni 2010 nadat verzoeker bij brief van 10 juni 2010 is meegedeeld dat [naam rechter] de WAO-zaken op 26 juli a.s. zal behandelen.
Derhalve dient eerst beoordeeld te worden of het wrakingsverzoek is ingediend zodra de feiten en omstandigheden, waarop de wraking is gegrond, aan verzoeker bekend zijn geworden.
Desgevraagd heeft verzoeker ter zitting verklaard, dat de brief van de rechtbank van 10 juni 2010 eerst naar zijn voormalige advocaat is gestuurd, die in eerste instantie die brief, in verband met een tussen verzoeker en die advocaat bestaande onenigheid, niet aan verzoeker wilde afgeven. Verzoeker heeft die brief uiteindelijk op 15 juni 2010 bij de advocaat opgehaald, waarna hij zich heeft moeten laten informeren over de mogelijkheid zijn zaken door een andere rechter te laten beslissen.
Onder deze omstandigheden geldt het wrakingsverzoek als tijdig ingediend. Het wrakingsverzoek is ontvankelijk.
3.2
Ter beoordeling is de vraag of aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden een aanwijzing valt te ontlenen voor het oordeel dat de rechter - subjectief - niet onpartijdig is, dan wel of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is.
3.3
De redenen die verzoeker aan het wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd, zijn voor een groot deel terug te voeren op bezwaren die hij heeft tegen de inhoud van de uitspraak van 29 maart 2010 en de wijze waarop die uitspraak tot stand is gekomen.
Vooropgesteld moet worden dat de wrakingskamer van de rechtbank niet een appèlinstantie is, waaraan grieven tegen de uitspraak van 29 maart 2010 ter beoordeling kunnen worden voorgelegd. Daartoe is het Centrale Raad van Beroep te Utrecht de aangewezen instantie en verzoeker heeft inmiddels daar hoger beroep tegen die uitspraak aanhangig gemaakt.
3.4
Een grond voor toewijzing van het verzoek tot wraking zou kunnen zijn dat de rechter destijds bij de behandeling en beoordeling van het beroep van verzoeker en de daarop genomen beslissing van 29 maart 2010 dermate onbegrijpelijk heeft gehandeld en beslist, dat er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden, die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor vooringenomenheid van de rechter tegen verzoeker, of die ten minste de vrees daarvoor objectief kunnen rechtvaardigen.
De rechtbank heeft in verband daarmee het dossier, op basis waarvan de uitspraak van 29 maart 2010 is gedaan, onderzocht. Bij dat onderzoek zijn geen aanwijzingen gevonden dat van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden sprake is.
3.5
Ter beoordeling is voorts of de geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is,omdat de rechter in een eerdere zaak het beroep van verzoeker ongegrond heeft verklaard. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
De uitspraak van de rechter van 29 maart 2010 ging over de aanspraak die verzoeker maakt op een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand. Nu is de rechter geroepen te oordelen over de WAO-zaken. De vraag of verzoeker recht heeft op een uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand is van andere factoren afhankelijk dan de vraag of verzoeker recht heeft op een WAO-uitkering. Het enkele feit dat de rechter eerder een beroep van verzoeker tegen weigering van een uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand ongegrond heeft verklaard levert dan ook geen zwaarwegende aanwijzing op dat de rechter jegens verzoeker in de WAO-zaken die thans aan de orde zijn een vooringenomenheid koestert. Ook is dat geen grond voor een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid.
3.6
Al hetgeen overigens door verzoeker aan het wrakingsverzoek ten grondslag is gelegd valt onder de noemer van klachten over de handelwijze van het UWV, het CWI en/of de gemeente, welke klachten nu juist in de lopende beroepsprocedures aan de orde zijn en waaromtrent verzoeker ter zitting van 26 juli 2010 zal worden gehoord. Die klachten kunnen niet leiden tot wraking van de rechter.
3.7
Op grond van het voorafgaande is de wraking ongegrond. Het verzoek moet worden afgewezen.
4. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van mr. [naam rechter].
Deze beslissing is gegeven op 2 juli 2010 door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter,
mr. P.H. Veling en mr. O.E.M. Leinarts, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van Faaij, griffier.