ECLI:NL:RBROT:2010:BM9541

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 08/3043
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens verstoorde arbeidsrelatie bij Universitair Medisch Centrum Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 juni 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als universitair docent bij het Universitair Medisch Centrum Rotterdam (Erasmus MC), en zijn werkgever, de Raad van Bestuur van het Universitair Medisch Centrum Rotterdam. De eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de werkgever om hem eervol ontslag te verlenen op grond van een verstoorde arbeidsrelatie. De rechtbank oordeelde dat de werkgever voldoende onderbouwing had voor het ontslag, gebaseerd op een onderzoek naar het functioneren van de eiser, dat begin oktober 2007 was uitgevoerd. Dit onderzoek concludeerde dat de situatie op de afdeling onhoudbaar was door de houding en het gedrag van de eiser, die werd beschuldigd van achterdochtig gedrag, gebrek aan openheid, gebrekkige communicatie en het ondermijnen van de positie van zijn leidinggevende.

De rechtbank stelde vast dat de verklaringen van medewerkers consistent waren en dat de ontstane situatie grotendeels aan de eiser was toe te rekenen. De rechtbank oordeelde dat de werkgever bevoegd was om het ontslag te verlenen, gezien de terugkerende problematiek in de samenwerking met de eiser. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, en oordeelde dat het verleende ontslag in rechte standhield. De rechtbank zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten en verklaarde het beroep niet ontvankelijk voor zover gericht tegen het verlenen van buitengewoon verlof.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/3043 AW-T3
Uitspraak in het geding tussen
[…], wonende te Rotterdam, eiser,
en
de Raad van Bestuur van het Universitair Medisch Centrum Rotterdam, verweerder.
gemachtigde mr. G.J.M. Cartigny, advocaat te Rotterdam.
1 Ontstaan en loop van de procedure
1.1 Bij besluit van 16 juni 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 19 december 2007 (hierna: het primaire besluit) ongegrond verklaard. Het primaire besluit strekte tot het verlenen van eervol ontslag met ingang van 1 januari 2008 op grond van artikel 12.12 van de CAO Universitair Medische Centra (de CAO UMC) en voorts tot het verlenen van buitengewoon verlof op grond van
artikel 7.3.9 van de CAO UMC tot de datum van ontslag.
1.2 Tegen het bestreden besluit heeft eiser bij brief van 25 juli 2008 beroep ingesteld.
1.3 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2010. Eiser was aanwezig, bijgestaan door [vriend] en [echtgenote]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren aanwezig [medewerker], [medewerker] en
[medewerker].
2 Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 12.12, eerste lid, van de CAO UMC kan de werkgever de medewerker met een dienstverband voor onbepaalde tijd ook eervol ontslag verlenen op andere gronden dan elders in hoofdstuk 12 genoemd.
2.2 Ingevolge artikel 7.3.9 van de CAO UMC kan de werkgever buitengewoon verlof verlenen van korte dan wel lange duur in die gevallen waarin daartoe aanleiding aanwezig wordt geacht.
2.3 Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van een onherstelbaar verstoorde arbeidsrelatie. Op de afdeling waar eiser laatstelijk was geplaatst, het Laboratorium Experimentele Chirurgie Oncologie (LECO) van de afdeling Heelkunde, is een onhoudbare situatie ontstaan die aan de houding en het gedrag van eiser te wijten is. Verweerder constateert dat in de loopbaan van eiser bij het Universitair Medisch Centrum Rotterdam (Erasmus MC) sprake is van een steeds terugkerende problematiek, namelijk dat de houding en het gedrag van eiser voor onrust zorgt op de afdelingen waar hij werkzaam is, waardoor onhoudbare en onwerkbare situaties ontstaan. Omdat dezelfde problematiek steeds terugkeert, zijn verdere pogingen om eiser te herplaatsen op grond van de opgedane ervaringen niet zinvol. Anders dan de bezwaaradviescommissie heeft overwogen, zijn voldoende pogingen gedaan om de verstoorde verhoudingen te herstellen of te voorkomen. Uit coulanceoverwegingen heeft verweerder een eenmalige uitkering toegekend voor een brutobedrag van € 28.362,50. Ten aanzien van het buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging stelt verweerder zich op het standpunt dat gekozen is voor het minst diffamerende middel.
2.4 Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe – samengevat – het volgende aan. Eiser stelt dat het verleende ontslag onrechtmatig is, onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is onderbouwd. Ten onrechte is geen opzegtermijn in acht genomen. De hoogte van de vergoeding is onjuist berekend. Eiser stelt verweerder aansprakelijk voor geleden en nog te lijden schade. Het buitengewoon verlof is op een onjuiste grondslag verleend, waarbij is gehandeld in strijd met het verbod van détournement de pouvoir. Eiser betwist dat sprake is van verstoorde verhoudingen of een onwerkzame situatie. Hij stelt dat verweerder zijn standpunt ondeugdelijk heeft onderbouwd. De voorgaande perioden waarin eiser op andere afdelingen werkzaam was, zijn ten onrechte meegenomen. Ook daarin is evenwel geen steun te vinden voor het standpunt van verweerder dat de houding en het gedrag van eiser steeds weer aanleiding geven tot onrust of conflicten. Eiser is nimmer op zijn gedrag aangesproken. In de periode dat hij op de huidige afdeling werkzaam was is slechts één functioneringsgesprek gehouden, op 18 juni 2007, en daarin is geconcludeerd dat de verhoudingen goed waren.
2.5 De rechtbank oordeelt als volgt.
2.5.1 Ten aanzien van de vraag of verweerder eiser voorafgaand aan het ontslag buitengewoon verlof heeft kunnen verlenen op grond van artikel 7.3.9 van de CAO UMC heeft verweerder gesteld dat het procesbelang hierbij voor eiser ontbreekt. Eiser heeft desgevraagd ter zitting dit belang niet kunnen aangeven. Ook anderszins is de rechtbank niet gebleken dat thans nog belang bestaat bij een oordeel over de rechtmatigheid van dit besluit. Gelet hierop wordt het beroep in zoverre niet ontvankelijk verklaard.
2.5.2 Bij de beoordeling van het ontslagbesluit gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is sinds 1 februari 1993 in dienst van het Erasmus MC, laatstelijk als universitair docent. Verweerder heeft eiser eerder, bij besluit van 17 maart 2006, eervol ontslag verleend. Dit besluit is bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 19 mei 2006 geschorst. Bij besluit van 20 juni 2006 heeft verweerder eiser op non-actief gesteld. Het verzoek om dit besluit te schorsen heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij uitspraak van 28 augustus 2006 afgewezen. Eind 2006 hebben partijen een overeenkomst gesloten onder meer inhoudende dat eiser met ingang van 1 december 2006 zal worden geplaatst bij het LECO voor een periode van twee jaar, en dat de besluiten van verweerder, alsmede de bezwaren van eiser daartegen, worden ingetrokken.
2.5.3 Ingevolge vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep kan een ontslag als hier aan de orde, vanwege een arbeidsconflict dat een zodanige invloed heeft op het functioneren dat de dienst daaronder te lijden heeft, in redelijkheid aanleiding geven tot ontslag. Voorwaarde is dat voldoende aannemelijk is dat sprake is van een dusdanige conflictsituatie dat het nemen van deze vergaande maatregel gerechtvaardigd is.
2.5.4.1 Verweerder heeft zijn besluit met name gebaseerd op het onderzoek dat [medewerker], leidingegevende van het LECO, begin oktober 2007 heeft gedaan naar het functioneren van eiser. In dat kader heeft Eggermont gesprekken gevoerd met studenten, laboranten, PhD-students en senior-onderzoekers. De inhoud van deze gesprekken is samengevat in een onderzoeksverslag van 17 oktober 2007. In het verslag komt [medewerler] op basis van de door hem gevoerde gesprekken en de inhoud van aan hem overgelegde e-mails tot de conclusie dat de situatie niet langer houdbaar is. De verwijten aan eiser betreffen voornamelijk de samenwerking en houding: achterdochtig gedrag en een gebrek aan openheid over onderzoeksplannen en resultaten, een gebrekkige en onprofessionele wijze van communiceren, het zich niet houden aan afspraken en het zich niet willen conformeren aan de heersende cultuur binnen het LECO, waarbij eiser de positie van het hoofd van het laboratorium, [medewerker], ondermijnt. Deze bevindingen worden bevestigd in de verklaringen van een zestal medewerkers die in de periode eind oktober, begin november 2007 zijn opgesteld.
2.5.4.2 Naar het oordeel van de rechtbank komt uit het onderzoek en de verklaringen een consistent beeld naar voren dat wordt bevestigd door de overgelegde correspondentie en e-mailberichten. De rechtbank stelt vast dat aldus in het dossier, in samenhang met de nadere toelichting ter zitting, voldoende onderbouwing is gegeven voor het standpunt van verweerder. Hetgeen eiser daartegenin heeft gebracht, leidt niet tot een ander oordeel.
2.5.4.3 In beroep heeft eiser ter onderbouwing van zijn standpunt dat geen sprake was van een onwerkzame situatie in de eerste plaats gewezen op de resultaten in zijn werk. Eiser heeft de fondsen genoemd die hij heeft verworven voor onderzoek, het aantal studenten dat hij heeft begeleid, alsmede het aantal publicaties dat op zijn naam is verschenen. De rechtbank stelt vast dat verweerder nimmer het inhoudelijk werk van eiser ter discussie heeft gesteld of de kwaliteit daarvan heeft betwist. Het behalen van wetenschappelijke resultaten betekent echter niet dat de situatie op het laboratorium als geheel niet onhoudbaar kan zijn. De kritiek van verweerder betreft de wijze waarop eiser vanuit zijn positie ten opzichte van de overige medewerkers functioneert, ten aanzien van zijn houding en gedrag.
2.5.4.4 Eiser heeft ter zitting, om aan te tonen dat hij wel degelijk in staat is om goed te functioneren en samen te werken, een bijlage overgelegd met een vijftiental namen met daarbij een korte typering van eiser. Verweerder heeft daarover onweersproken verklaard dat dit geen personen zijn die werkzaam zijn bij het LECO dan wel daar heel kort werkzaam zijn geweest. Met deze verklaringen is het standpunt van verweerder onvoldoende weerlegd. De rechtbank acht - gelet op hetgeen verweerder eiser verwijt - met name van belang hoe de directe en eigen medewerkers van eiser de samenwerking hebben ervaren. Daarbij is één van de in het oog springende punten de houding van eiser ten opzichte van [medewerker]. Ter zitting is duidelijk naar voren gekomen dat voor eiser vanaf het begin af aan duidelijk is geweest hoe de verhoudingen binnen het laboratorium lagen. [medewerker] en [medewerker] hebben beiden ter zitting verklaard dat door hun persoonlijke inzet eiser de kans is gegeven om na het reeds verleende ontslag in 2006 alsnog een nieuwe start te maken. Daarbij is het eiser duidelijk geweest dat [medewerker], ongeacht hoe dit formeel is geregeld, in ieder geval feitelijk als hoofd fungeert. Uit het gehele dossier komt naar voren dat eiser dit niet accepteert en slechts [medewerker] als leidinggevende erkent. Ter zitting heeft eiser desgevraagd de positie van [medewerker] ook niet willen erkennen. Nu [medewerker] ter zitting heeft verklaard dat de positie van [medewerker] cruciaal is voor het goed functioneren van het LECO, is aannemelijk dat in het ondermijnen danwel niet accepteren van deze positie een steeds terugkerende bron van onrust en conflicten ligt. Met name nu naar voren is gebracht en aannemelijk is geworden dat de houding en het gedrag van eiser fundamenteel afwijken van hetgeen binnen het LECO wordt voorgestaan, namelijk een open en platte organisatie waarin iedereen met elkaar openlijk de resultaten van studie en onderzoek bespreekt en elkaar wetenschappelijk feedback geeft om tot een optimaal wetenschappelijk eindproduct te komen.
2.5.4.5 Omtrent het functioneringsgesprek van 18 juni 2007 heeft [medewerker] ter zitting verklaard dat hij destijds wel signalen had opgevangen dat niet alles goed verliep, maar dat de volle omvang van de problemen hem niet duidelijk was en dat hij de ernst ervan heeft onderschat. Hij dacht dat het nog wel goed zou komen. In het licht daarvan heeft hij zijn bewoordingen in het verslag van het functioneringsgesprek van 18 juni 2007 te positief gekozen. Na het functioneringsgesprek is de situatie in korte tijd verslechterd en is hij van zijn welwillende houding terug moeten komen. De rechtbank acht de verklaring van [medewerker] in het licht van de situatie en de aard van het verweten gedrag aannemelijk. Het functioneringsverslag komt dan ook niet het gewicht toe dat eiser daaraan hecht.
2.5.4.6 De rechtbank is van oordeel dat er geen grond is voor het vermoeden van eiser dat er sprake was van een poging om hem eruit te werken, zoals hij ter zitting heeft gesteld. De suggesties die eiser in dit verband heeft geuit, dat het ontslag is ingegeven door onderlinge competitie, vanwege zijn succes en dat de verklaringen van medewerkers onder druk zijn afgelegd, zijn ongefundeerd. In het licht van het ingetrokken ontslag van 2006 lijkt dat ook niet aannemelijk. Uit de opmerkingen van eiser hieromtrent kan evenwel worden afgeleid dat eiser kennelijk de samenwerking ook niet als harmonieus ervoer. In het licht daarvan acht de rechtbank de verklaring van eiser ter zitting dat het ontslag vanwege de verstoorde arbeidsrelatie als een verrassing kwam niet geloofwaardig. Verweerder heeft verklaard dat eiser regelmatig op zijn gedrag is aangesproken, hoewel dit niet steeds op schrift is vastgelegd. De rechtbank acht dit mede gelet op de toelichting ter zitting aannemelijk.
2.5.4.7 De rechtbank is derhalve van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat sprake was van een verstoorde arbeidsrelatie, waardoor de werksituatie negatief werd beïnvloed. Uit de inhoud van de stukken alsmede het verhandelde ter zitting leidt de rechtbank bovendien af dat de ontstane situatie grotendeels aan eiser is toe te rekenen. Van belang is dat de verklaringen van de medewerkers consistent zijn en ook overeenkomen met eerdere verklaringen in het dossier. Gelet op de strekking van de verklaringen en de steeds terugkerende problematiek acht de rechtbank bovendien aannemelijk dat terugkeer van eiser op het LECO niet tot de mogelijkheden behoort. Verweerder was derhalve bevoegd om eiser op deze grond ontslag te verlenen.
2.5.5 Ten aanzien van het verwijt van eiser dat verweerder ten onrechte de voorgeschiedenis heeft betrokken in de besluitvorming overweegt de rechtbank als volgt. De vraag of sprake is van verstoorde verhoudingen die aanleiding geven voor ontslag, dient met name te worden beoordeeld ten aanzien van de situatie waarin de betrokken ambtenaar laatstelijk werkzaam was. De rechtvaardiging van het ontslag ligt immers in de omstandigheid dat als gevolg van het conflict het functioneren van de desbetreffende dienst of afdeling bemoeilijkt wordt. Voor de vraag of verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken om ontslag te verlenen, is in een geval als hier aan de orde, waarbij eiser bijna vijftien jaar in dienst is, maar nog maar voor een betrekkelijk korte periode werkzaam was op de afdeling waar hij laatstelijk heeft gewerkt, ook van belang hoe de situatie was op andere afdelingen binnen de organisatie waar eiser werkzaam is geweest. Uit zorgvuldigheidsoogpunt moet worden bezien of het hier om een incident gaat waarbij eventueel overplaatsing kan worden overwogen of dat sprake is van een doorgaande lijn waarbij geen andere oplossing rest dan ontslag te verlenen.
De rechtbank overweegt dat het dossier teruggaat tot 1998. Met name wijst de rechtbank op de brief van [medewerker], hoofd van het instituut voor Farmacologie, van 22 janauri 1998, over een klacht van een voormalige werknemer dat eiser ongevraagd negatieve referenties heeft gegeven aan haar nieuwe werkgever. In de brief van 26 maart 1998 schrijft [medewerker] naar aanleiding van dit incident en andere voorvallen, dat er sinds de komst van eiser problemen zijn geweest die vooral te maken hebben met de interactie van eiser met de anderen. [medewerker] merkt op dat praten met eiser niet helpt, en hij daarom op schrift heeft gesteld wat er aan zijn gedrag mankeert en hoe dat dient te veranderen. In het gespreksverslag van 31 mei 2000 is sprake van een serie incidenten tussen eiser en diverse medewerkers binnen de afdeling Farmacologie. In oktober 2004 is een rapport opgemaakt door drs. G.J. Lind over de situatie binnen Farmacologie, waarin eiser is genoemd als één van de twee problemen. De conclusie luidt dat sprake is van duurzame ontwrichting. Betwijfeld wordt of de relatie tussen eiser en de stafleden nog goed kan komen. Geadviseerd werd eiser over te plaatsen. In 2006 is het reeds hierboven vermelde ontslag verleend, ook vanwege verstoorde verhoudingen. De schorsing van dit besluit door de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij uitspraak van 19 mei 2006 (AWB 06/1558 AW) betrof een motiveringsgebrek, en hield ook als zodanig geen definitief oordeel in. In de uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 augustus 2006 (AWB 06/3166 AW) ten aanzien van de op non-actiefstelling van eiser is geoordeeld dat er met de nadere aanvullingen van verweerder voldoende aanwijzingen zijn dat de samenwerking en communicatie op de afdeling Farmacologie dermate zijn verstoord dat een onwerkzame situatie is ontstaan en dat die situatie voornamelijk aan eiser kon worden toegerekend. Op grond van deze voorgeschiedenis heeft verweerder zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een steeds terugkerende problematiek waardoor een nieuwe poging tot herstel van de arbeidssituatie, eventueel op een andere afdeling, niet zinvol of haalbaar is.
In dit kader is tevens van belang dat verweerder de opmerkingen die de bezwaarcommissie heeft gemaakt over - onder meer - het gebrek aan begeleiding of verbeterkansen nader heeft toegelicht. Verweerder heeft erop gewezen dat eiser in de voorgaande jaren ook al betrokken was bij soortgelijke problemen en dat de punten van zijn functioneren waarop kritiek bestond reeds uitvoerig aan de orde waren gekomen. Van eiser had mogen worden verwacht dat hij bij deze nieuwe kans zijn uiterste best zou hebben gedaan om herhaling te voorkomen. De rechtbank ziet geen reden om daar anders over te denken. In aanmerking genomen de voorgeschiedenis leidt het niet altijd even adequate inspelen op het gedrag van eiser door verweerder niet tot de conclusie dat het verleende ontslag om die reden onzorgvuldig moet worden geacht.
Eiser heeft nog betoogd dat hij geschaad is in zijn belangen doordat hij zich niet tijdig heeft kunnen verweren, hij te laat in het bezit van de onderliggende stukken is gesteld en in zijn zienswijze niet op deze stukken heeft kunnen ingaan. De rechtbank overweegt dat hoewel dit handelen van verweerder minder zorgvuldig is, niet gebleken is dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad nu hij in de verdere procedure voldoende tijd heeft gehad om op deze stukken te reageren. Ook heeft eiser aangevoerd dat de overhaaste wijze waarop hij zijn werkplek heeft moeten verlaten onzorgvuldig is. De rechtbank overweegt dat eiser in het gesprek van 17 oktober 2007 is verteld dat de aanstelling zou worden beëindigd. Eiser werd de toegang tot het laboratorium en de medewerkers ontzegd, maar hij behield de beschikking over zijn eigen kamer. Het ontslag is bij brief van 1 november 2007 aangezegd, aanvankelijk per 1 december 2007, later is dit verschoven naar 1 januari 2008. Het buitengewoon verlof is ingegaan op 19 december 2007. Aldus is eiser wel enige tijd, zij het niet heel lang, gegeven om zijn zaken te regelen. De rechtbank acht dit niet zodanig onzorgvuldig dat het besluit om die reden geen stand kan houden. In het bestreden besluit heeft verweerder bovendien eiser een maand extra bezoldiging toegekend vanwege de te snelle besluitvorming.
2.5.6 Ten aanzien van de hoogte van de toegekende vergoeding heeft eiser gesteld dat de berekening onjuist is. De kantonrechtersformule is volgens eiser verkeerd toegepast.
De rechtbank overweegt dat bij een ontslag als hier aan de orde een financiele regeling moet wordt getroffen die gelet op de situatie redelijk is te achten. Daarbij is onder meer van belang wie in overwegende mate schuld draagt aan het ontstaan en voortbestaan van het conflict. De uitkering is in ieder geval niet minder dan de uitkering bij werkloosheid. In dit geval heeft verweerder in aanvulling daarop een brutobedrag van
€ 28.362,50 toegekend. Voor de berekening van dit bedrag heeft verweerder blijkens het bestreden besluit aansluiting gezocht bij de kantonrechtersformule en vervolgens daarop enkele aanpassingen gedaan. Aldus heeft verweerder niet beoogd de kantonrechtersformule zonder meer van toepassing te laten zijn. Die formule heeft slechts als uitgangspunt gediend. Hetgeen is aangevoerd over de wijze van berekening kan dan ook niet slagen. De rechtbank is van oordeel dat alle omstandigheden overziende niet gebleken is dat met het toegekende bedrag onvoldoende recht is gedaan aan de situatie.
2.5.7 De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat het verleende ontslag onrechtmatig is vanwege formele gebreken. De omstandigheid dat de overeenkomst op grond waarvan eiser bij het LECO was geplaatst geen tussentijdse beëindigingmogelijkheid bevat, houdt niet in dat geen ontslag kan worden verleend op andere gronden. Alleen al omdat in de overeenkomst zelf geen aanwijzigen zijn te vinden dat verweerder zijn bevoegdheid om ontslag te verlenen heeft willen uitsluiten. De stelling van eiser dat een opzegtermijn in acht had moeten worden genomen vindt geen steun in de regelgeving en ligt ook niet in de rede bij deze ontslaggrond die erbij gebaat is om de onwerkbare situatie zo snel mogelijk te beëindigen.
2.5.8 De rechtbank is dan ook van oordeel dat het verleende ontslag in rechte standhoudt. De overige gronden behoeven geen bespreking. Het beroep is ongegrond.
2.4.9 Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
- verklaart het beroep niet ontvankelijk, voor zover gericht tegen het verlenen van buitengewoon verlof;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus gedaan door mr. drs. H. van den Heuvel, voorzitter, en mr. E.R. Houweling en
mr. A. van ‘t Laar, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.M.L.J. Spierings, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 24 juni 2010.
Afschrift verzonden op:Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.