ECLI:NL:RBROT:2010:BM8361

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/3497 AW
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire ontslag van ambtenaar wegens plichtsverzuim en integriteitsschending op milieupark

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 juni 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar, eiser, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder. Eiser, die sinds 1980 in dienst was bij verweerder en als locatiebeheerder op het milieupark Hekendorp werkte, werd disciplinair ontslagen wegens plichtsverzuim. Dit ontslag volgde op een onderzoek naar onregelmatigheden, waarbij eiser werd verweten dat hij onder zijn leiding goederen 'zwart' verkocht en een zakelijke klant bevoordeelde door afval buiten de weegbrug te houden. Eiser erkende de verweten gedragingen, maar betwistte de evenredigheid van de disciplinaire maatregel. Hij voerde aan dat hij slechts 'formeel' leidinggevende was en dat er een bestaande cultuur van clandestiene bijverdiensten op het milieupark heerste. De rechtbank oordeelde echter dat eiser als hoogste verantwoordelijke op het milieupark niet kon ontkomen aan zijn verantwoordelijkheden en dat de opgelegde maatregel van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, waarbij de rechtbank ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel verwierp, aangezien er geen gelijke gevallen waren.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/3497 AW
Uitspraak in het geding tussen
, wonende te Rotterdam, eiser,
gemachtigde mr. A. Rhijnsburger,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde drs. E.J. Overgaauw.
1 Ontstaan en loop van de procedure
1.1 Bij besluit van 29 september 2009 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 29 april 2009 (hierna: het primaire besluit) ongegrond verklaard. Het primaire besluit strekt tot het opleggen van de disciplinaire straf van ontslag, met onmiddellijke ingang en zonder de vermelding van de toevoeging ‘eervol’.
1.2 Tegen het bestreden besluit heeft eiser bij brief van 6 oktober 2009 beroep ingesteld.
1.3 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2010. Aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde, bijgestaan door
C. Weibolt.
2 Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 78 van het Ambtenarenreglement Rotterdam (hierna: AR) kan de ambtenaar wegens plichtsverzuim disciplinair worden gestraft. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van hetgeen een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
2.2 Ingevolge artikel 79, eerste lid, aanhef en onder j, van het AR kan als disciplinaire straf ontslag worden verleend.
2.3 Ingevolge artikel 83 van het AR wordt, – voor zover van belang –, geen straf ten uitvoer gelegd, zolang het strafbesluit niet onherroepelijk is geworden, tenzij bij de strafoplegging onmiddellijke ten uitvoerlegging is bevolen.
3.1 Eiser is sinds 1 september 1980 in dienst bij verweerder, laatstelijk – sinds 1 juni 2006 – als locatiebeheerder op het milieupark Hekendorp van de dienst Roteb. Naar aanleiding van een onregelmatigheid met een container oud ijzer heeft verweerder een onderzoek laten instellen naar de procesgang van afvalstromen bij de milieuparken in Rotterdam en in het bijzonder bij het milieupark Hekendorp. De resultaten van voornoemd onderzoek zijn neergelegd in het ‘rapport Integriteit’ van 31 oktober 2008. Op basis van hetgeen is gerapporteerd stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim door:
1. onder zijn leiding meerdere malen non ferro en andere goederen zwart te verkopen ten behoeve van de fooienpot en als leidinggevende hieraan mee te doen;
2. onder zijn leiding meerdere malen een zakelijke klant (Vishandel den Ouden) van de Roteb te bevoordelen door het aangeboden afval buiten de weegbrug te houden.
Voorts rekent verweerder eiser aan dat hij als leidinggevende niet heeft ingegrepen en niet heeft geprobeerd om de geconstateerde onrechtmatigheden te voorkomen. Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser vanwege voornoemd plichtsverzuim met onmiddellijke ingang disciplinair ontslagen. Dit besluit is bij het bestreden besluit gehandhaafd.
3.2 Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe – samengevat – het volgende aan. Eiser erkent dat hij handelingen heeft gepleegd die niet toegestaan waren, maar is van mening dat disciplinair ontslag niet gerechtvaardigd c.q. onevenredig zwaar is. In dat kader stelt eiser dat hij weliswaar ‘formeel’ leidinggevende was, maar in de praktijk veeleer meewerkend voorman. Iedereen op het milieupark deed aan de verweten gedragingen mee en deelde mee in de fooienpot. Eiser kon daarin niet ingrijpen. Het was een reeds bestaande cultuur binnen de Roteb waarin eiser terecht kwam. Ook tijdens de langdurige afwezigheid van eiser vanwege ziekte gingen de verweten gedragingen door. Er is dan ook geen grond voor het verschil dat verweerder maakt in de bestraffing van de verschillende medewerkers. Tegen voorgangers van eiser die dezelfde daden hebben verricht, is niet opgetreden. Eiser beroept zich op het gelijkheidsbeginsel.
4 De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1 De rechtbank stelt vast dat eiser heeft erkend dat hij heeft deelgenomen aan het ‘zwart’ verkopen van goederen ten behoeve van de fooienpot en het buiten de weegbrug houden van door visboer den Ouden aangeboden afval. Voor zover eiser met zijn stelling dat hij slechts ‘formeel’ leidinggevende was, heeft beoogd te betogen dat gelet op de omschrijving van de verweten gedragingen het plichtsverzuim niet vaststaat, overweegt de rechtbank dat reeds omdat eiser is aangesteld locatiebeheerder, de hoogste in rang op het milieupark Hekendorp, en daarmee als verantwoordelijke voor de gang van zaken op het milieupark, hem kan worden verweten dat de gedragingen ‘onder zijn leiding’ hebben plaatsgevonden en dat hij als leidinggevende niet heeft ingegrepen.
Gelet op het vorenstaande staan naar het oordeel van de rechtbank de verweten gedragingen voldoende vast. Dat deze gedragingen plichtsverzuim opleveren, is door eiser niet betwist. Evenmin is betwist dat het plichtsverzuim aan eiser is toe te rekenen, zodat verweerder bevoegd was over te gaan tot oplegging van een disciplinaire maatregel.
4.2 In geschil is of de door verweerder opgelegde disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijk ontslag evenredig is aan het door eiser begane plichtsverzuim. Ten aanzien daarvan overweegt de rechtbank het volgende.
4.2.1 Eiser heeft aangevoerd dat het clandestien bijverdienen (“snezen”) de reeds jarenlange bestaande cultuur binnen de Roteb is, waaraan iedereen meedoet. Echter, volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) onder meer bij uitspraak van 13 april 2006 (LJN AX1635), vormt een gebrek aan adequate controle geen vrijbrief voor medewerkers om de zwakke plekken van een systeem te misbruiken. Medewerkers hebben hun eigen verantwoordelijkheid jegens hun werkgever en een gebrek aan controle doet op zichzelf niet af aan de ernst van het geconstateerde plichtsverzuim. Bovendien heeft verweerder naar voren gebracht dat in de laatste jaren meer aandacht is gekomen voor integriteit, onder meer door het organiseren van verplichte bijeenkomsten over dit onderwerp in december 2007. Eiser heeft die ontwikkeling op zich wel erkend, maar gesteld dat hij in die periode ziek was waardoor hij de bijeenkomsten niet heeft bijgewoond. De rechtbank merkt op dat uit het dossier naar voren komt dat eiser in december 2007 niet vanwege ziekte afwezig was, zodat dit geen afdoende excuus vormt voor het niet bijwonen van een bijeenkomst in die periode en niet op de hoogte te zijn van het integriteitsbeleid. Ook afgezien daarvan is de rechtbank van oordeel dat het enkele verwijzen naar een bestaande cultuur geen rechtvaardiging kan zijn voor het verweten gedrag.
Daarbij komt dat uit de diverse verklaringen van collega’s van eiser in het rapport Integriteit blijkt dat, voor zover de geconstateerde praktijken reeds voordat eiser als leidinggevende werd aangesteld bestonden, deze praktijken onder de verantwoordelijkheid van eiser in aard en omvang aanmerkelijk zijn toegenomen. Hoewel volgens vaste jurisprudentie van de CRvB (onder meer bij uitspraak van 27 november 2008, LJN BG7085) met verklaringen van collega’s door de dienstleiding voorzichtig dient te worden omgegaan, wordt het beeld dat uit de verklaringen naar voren komt bevestigd door de analyse van de administratieve gegevens van de verschillende milieuparken van de dienst Roteb over de jaren 2005 tot en met 2007. Hieruit volgt – samengevat weergegeven – dat, ondanks jaarlijkse toename van aangeboden afval en aantallen bezoekers, de gemiddelde hoeveelheid ‘non ferro’ die per burger wordt aangeboden op milieupark Hekendorp achterblijft bij de andere milieuparken (Melanchtonweg, Nikkelstraat en Aploniastraat) en de afvalsoort ‘kringloopgoederen’ in het jaar 2007 een forse daling laat zien ten opzichte van 2006, terwijl op de andere milieuparken een stijging was te zien.
Ten aanzien van eiser’s stelling dat de praktijken ook doorgingen tijdens de perioden dat hij vanwege ziekte langdurige afwezig was, overweegt de rechtbank dat eiser vanwege ziekte afwezig is geweest van 3 september 2007 tot 12 november 2007 en van
4 februari 2008 tot 16 juli 2008. Hoewel dit vrij lange perioden zijn, is daarmee niet gezegd dat eiser niet verantwoordelijk is te houden voor de gang van zaken op milieupark Hekendorp. In dat kader heeft verweerder eiser kunnen aanrekenen dat hij op zijn minst nimmer melding heeft gemaakt van de praktijken op het milieupark Hekendorp.
4.2.2 Eiser heeft zich beroepen op het gelijkheidsbeginsel, zowel in relatie tot de overige medewerkers van het milieupark die volgens hem veel lichter zijn bestraft, als in relatie tot voorgaande locatiebeheerders.
Ten aanzien van de overige medewerkers van het park heeft verweerder terecht gesteld dat geen sprake is van gelijke gevallen. Zoals hierboven reeds is overwogen was eiser aangesteld als locatiebeheerder en bekleedde daarmee de hoogste functie op het milieupark. Die omstandigheid alleen al betekent dat het gelijkheidsbeginsel niet opgaat.
Verweerder heeft voorts gesteld dat bij het opleggen van disciplinaire maatregelen rekening is gehouden met het aandeel dat de verschillende medewerkers hebben gehad. De rechtbank stelt vast dat verweerder aldus toepassing heeft geven aan het beginsel dat ongelijke gevallen ongelijk worden behandeld. Ten overvloede stelt de rechtbank vast dat de – direct onder eiser werkzame – meewerkend voorman eveneens disciplinair ontslag is verleend, zodat ook om die reden het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet opgaat.
Ten aanzien van de voorgangers van eiser als locatiebeheerder overweegt de rechtbank dat evenmin is gebleken dat sprake is van gelijke gevallen. De stelling van eiser dat verweerder daarnaar onderzoek had moeten doen, deelt de rechtbank niet. Verweerder is het onderhavige geval op grond van aanwijzigen van onregelmatige afvalstromen overgegaan tot het onderzoeken daarvan. Daarmee ontstaat niet de onderzoeksplicht voor verweerder om de huidige situatie te vergelijken met eerdere perioden, anders dan dat voor dit geval van belang is.
4.2.3 Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de opgelegde maatregel van onvoorwaardelijk disciplinair ontslag niet onevenredig is aan het door de eiser gepleegde plichtsverzuim.
4.3 Het beroep is ongegrond.
4.4 Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. E.A. Poppe-Gielesen, voorzitter, mr. E.R. Houweling en
mr. B. Oonincx, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.M.L.J. Spierings, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 10 juni 2010.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.