Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
, wonende te Rotterdam, eiser,
gemachtigde mr. A. Rhijnsburger,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder, gemachtigde mr. R. Konijnendijk.
1 Ontstaan en loop van de procedure
1.1 Bij besluit van 6 juli 2009 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 12 februari 2009 (hierna: het primaire besluit) ongegrond verklaard. Het primaire besluit strekt tot het opleggen van de disciplinaire maatregel van ontslag, met onmiddellijke ingang en zonder de toevoeging van het woord ‘eervol’.
1.2 Tegen het bestreden besluit heeft eiser bij brief van 22 juli 2009 beroep ingesteld.
1.3 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2010. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde, bijgestaan door S. Slappendel en A. Koene.
2.1 In artikel 78 van het Ambtenarenreglement Rotterdam (hierna: AR) is bepaald dat de ambtenaar wegens plichtsverzuim disciplinair kan worden gestraft. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van hetgeen een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
2.2 In artikel 79 eerste lid, aanhef en sub j, van het AR is bepaald dat als disciplinaire straf ontslag verleend kan worden.
2.3 In artikel 83 van het AR is bepaald dat met uitzondering van de schriftelijke berisping geen straf ten uitvoer wordt gelegd, zolang het strafbesluit niet onherroepelijk is geworden, tenzij bij de strafoplegging onmiddellijke ten uitvoerlegging is bevolen.
3.1 De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende onbetwiste danwel onvoldoende gemotiveerd weersproken feiten en omstandigheden. Eiser is met ingang van
1 maart 2001 aangesteld als beveiligingsmedewerker bij verweerder. Met ingang van
1 januari 2005 is hij overgeplaatst naar de dienst Stadstoezicht, in de functie van toezichthouder. Op 14 juli 2008 heeft eiser verweerder verzocht om toestemming om als nevenwerkzaamheden een escortbedrijf te exploiteren. Bij besluit van 4 augustus 2008 is deze toestemming geweigerd. Op 3 september 2008 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de afwijzing. Bij besluit van 1 oktober 2008 heeft verweerder de afwijzing van het verzoek gehandhaafd. Tegen dit besluit heeft eiser geen beroep ingesteld.
3.2 Verweerder legt aan het bestreden besluit ten grondslag dat eiser ondanks de weigering van de toestemming om nevenwerkzaamheden uit te oefenen, is doorgegaan met nevenactiviteiten voor het escortbedrijf, ondanks dat eiser meermalen is gesommeerd deze nevenactiviteiten te beëindigen. Verweerder baseert dit besluit met name op een onderzoeksrapport van Hoffmann Bedrijfsrecherche van 13 november 2008.
3.3 Eiser bestrijdt dat het onderzoek een voldoende basis biedt voor het ontslagbesluit. Voorts acht hij het ontslag onevenredig.
3.4 Niet in geschil is dat eiser geen toestemming is verleend om de escortservice te exploiteren. Eiser heeft geen beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van
1 oktober 2008, zodat de weigering toestemming te verlenen om de gevraagde nevenwerkzaamheden uit te oefenen in rechte vaststaat.
3.5 Ter beoordeling staat of eiser zonder toestemming toch activiteiten heeft ontplooid om de escortservice op te starten.
Verweerder heeft vanwege het vermoeden dat eiser zich niet kon verenigen met de afwijzing van zijn aanvraag Hoffmann Bedrijfsrecherche opdracht gegeven onderzoek te doen. Het onderzoek bestond enerzijds uit observatie van het woonhuis van eiser, waar tevens de escortservice is gevestigd, en verder uit het voeren van telefoongesprekken. In het rapport van 13 november 2009 zijn de volgende feiten geconstateerd. De observatie bij het woonhuis heeft geen relevante informatie opgeleverd. In twee telefoongesprekken die op
14 oktober 2008 en 20 oktober 2008 zijn gevoerd met eiser, heeft eiser toegezegd dat hij afspraken kon regelen met escortdames. In het rapport is op basis hiervan de conclusie getrokken dat eiser actief is met de escortservice.
De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft ontkend dat de gesprekken hebben plaatsgevonden en dat hij genoemde toezeggingen heeft gedaan. Eiser heeft evenwel gesteld dat hij dit deed dit om de schijn op te houden naar mogelijke toekomstige klanten, om zo zijn kansen open te houden voor na zijn ontslag. De rechtbank overweegt dat de bewoordingen van de telefoongesprekken dit niet aannemelijk maken. Eiser heeft blijkens het rapport verklaard dat hij binnen het uur een bezoek kon regelen. Voor zover eiser zijn contacten voor de toekomst wilde behouden had hij ook kunnen zeggen dat het bureau binnenkort pas van start zou gaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat op basis van dit onderzoekrapport de conclusie gerechtvaardigd is dat eiser ondanks het verbod toch activiteiten heeft ontplooid om een escortbureau te exploiteren.
3.6 Nu in rechte vaststaat dat het eiser verboden was deze activiteiten naast zijn aanstelling bij verweerder uit te oefenen, heeft eiser zich met de overtreding van dit verbod schuldig gemaakt aan gedrag dat een goed ambtenaar behoort na te laten. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat verweerder de aan eiser verweten gedragingen terecht als plichtsverzuim heeft gekwalificeerd.
3.7 Gesteld noch gebleken is dat het verweten gedrag eiser niet kan worden toegerekend. Verweerder was dan ook bevoegd eiser een disciplinaire maatregel op te leggen.
3.8 Tot slot staat ter beoordeling of verweerder terecht heeft besloten tot oplegging van de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag. Hieromtrent overweegt de rechtbank het volgende. Eiser stelt dat hij feitelijk maar één echt contact heeft gelegd en voor de rest schijngesprekken heeft gevoerd. De daadwerkelijke activiteiten zijn in zijn ogen zo gering van omvang dat de maatregel van ontslag niet is gerechtvaardigd.
De rechtbank overweegt dat het niet gaat om de omvang van de daadwerkelijk verrichte activiteiten maar om het feit dat eiser zich niet hield aan het verbod van verweerder. Verweerder heeft dit terecht ernstig opgevat.
De stelling van eiser dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn kwetsbare situatie vanwege zijn langdurige arbeidsongeschiktheid en slechte vooruitzichten op de arbeidsmarkt, deelt de rechtbank niet. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat eiser langdurig arbeidsongeschikt is niet kan rechtvaardigen dat eiser een verbod om nevenwerkzaamheden te verrichten negeert. De rechtbank is het daarmee eens. Bovendien is niet gebleken dat zolang het dienstverband van eiser voorduurde er een noodzaak bestond voor nevenwerkzaamheden. Niet valt in te zien waarom eiser niet met zijn activiteiten kon wachten totdat zijn dienstverband zou zijn beëindigd.
In het licht daarvan acht de rechtbank met verweerder het disciplinair ontslag voor het door de eiser gepleegde plichtsverzuim niet onevenredig.
3.9 Het beroep is ongegrond.
3.10 Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. E.R. Houweling, voorzitter, en mr. P.C. Santema en mr. E.A. Poppe-Gielesen, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.M.L.J. Spierings, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 10 juni 2010.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.