Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
[…] en […], wonende te Rockanje, eisers,
gemachtigde mr. drs. J. de Visser,
de Raad van de gemeente Westvoorne, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij brief van 23 juni 2008 hebben eisers verweerder onder meer verzocht om hen vrijstelling te verlenen van het geldende bestemmingsplan voor het opstijgen en landen van ultra lichte vliegtuigjes vanaf en op het perceel aan de […] te Rockanje.
Bij besluit van 16 december 2008 heeft verweerder het verzoek om vrijstelling van het bestemmingsplan geweigerd. Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 26 januari 2009 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 16 juni 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) hebben eisers bij brief van 27 juli 2009 beroep ingesteld. Verweerder heeft bij brief van 19 oktober 2009 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2010. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.J. de Winter.
2 Overwegingen
2.1 Wettelijke bepalingen
In artikel 7, onder 1.1 en a, van de voorschriften van het bestemmingsplan “Landelijk Gebied Westvoorne” van de gemeente Westvoorne (hierna: de bestemmingsplanvoorschriften) is bepaald dat de op de kaart voor agrarisch gebied aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch gebruik.
In artikel 25, onder 1, van de bestemmingsplanvoorschriften is bepaald dat het verboden is gronden en bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met de bestemming en/of deze voorschriften.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) - zoals deze bepaling luidde tot 1 juli 2008 - kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid van dit artikel, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. De gemeenteraad kan deze vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
2.2 Gronden van beroep
In beroep hebben eisers tegen de weigering om vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen – samengevat en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Eisers hebben betwist dat het opstijgen en landen van ultra lichte vliegtuigjes van invloed is op de agrarische bestemming van het perceel. Daarnaast heeft verweerder de klachten van omwonenden onvoldoende gekwantificeerd en geïnventariseerd. Ten aanzien van de veiligheidsaspecten hebben eisers aangevoerd dat verweerder deze niet opnieuw aan de orde mag stellen, nu de beoordeling van deze aspecten al heeft plaatsgevonden in het kader van de verleende vergunning door de Inspectie van Verkeer en Waterstaat. Eisers hebben voorts aangevoerd dat de aanwezigheid van een stiltegebied in de omgeving geen reden kan zijn om de vrijstelling te weigeren, aangezien er niet boven het stiltegebied wordt gevlogen en er gelet op het geringe aantal vluchtbewegingen - maximaal 100 per jaar - geen structurele aantasting plaatsvindt van de geluidsnorm van 40 dB(A). Bovendien bedraagt de afstand van de start- en landingsbaan tot het stiltegebied twee kilometer, zodat niet kan worden volgehouden dat de start- en landingsbaan dichtbij het stiltegebied is gelegen. Eisers achten de vrees van verweerder voor precedentwerking ongegrond, aangezien verweerder in beleid kan vaststellen dat er maar op één perceel een landingsbaan aanwezig mag zijn. Verweerder kan daarbij ook voorwaarden stellen. Bovendien heeft de Inspectie Verkeer en Waterstaat al beperkingen gesteld ten aanzien van het aantal vliegbewegingen.
Eisers hebben zich ter zitting op het standpunt gesteld dat verweerder onvoldoende gemotiveerd is afgeweken van het advies van de bezwaarcommissie. Eisers hebben voorts hun standpunt, dat het opstijgen en landen met ultra lichte vliegtuigjes op het betreffende perceel niet in strijd is met het bestemmingsplan, niet langer gehandhaafd.
2.3 Beoordeling
Tussen partijen is niet (langer) in geschil - en ook de rechtbank gaat hiervan uit - dat het opstijgen en landen van ultra lichte vliegtuigjes op het betreffende perceel in strijd is met het geldende bestemmingsplan.
De rechtbank stelt voorop dat de bevoegdheid tot het al dan niet verlenen van vrijstelling van het bestemmingsplan discretionair van aard is. Dit houdt in dat verweerder binnen het kader van de bij de wet getroffen regeling een bepaalde beleidsvrijheid ter zake is gelaten. De rechtbank dient deze vrijheid te respecteren, tenzij verweerder bij het gebruik maken van zijn bevoegdheid de grenzen getrokken door algemeen verbindende voorschriften, algemene rechtsbeginselen en algemene beginselen van behoorlijk bestuur overschrijdt. Een en ander brengt mee dat de keuze van verweerder om al dan niet van deze bevoegdheid gebruik te maken door de rechtbank terughoudend beoordeeld dient te worden.
Blijkens het Raadsvoorstel 2009, volgnummer 048, heeft verweerder overwegende betekenis toegekend aan het gemeentelijke beleid dat is gericht op het behouden en versterken van het open agrarisch landschap. Behoud van het grondgebonden agrarisch landschap is daarvoor essentieel. Toestaan dat een agrarisch perceel wordt gebruikt als landingsbaan voor ultra lichte vliegtuigjes verhoudt zich volgens verweerder niet met dit gemeentelijke uitgangspunt. Dat verweerder vasthoudt aan dit ruimtelijke uitgangspunt acht de rechtbank niet onredelijk.
Voorts heeft verweerder bij de belangenafweging betekenis gehecht aan het feit dat het perceel waarop de activiteit plaatsvindt op 1.800 meter van het stiltegebied en op 500 meter van het Sint Annabos is gelegen. Eisers hebben weliswaar gesteld dat er niet boven het stiltegebied wordt gevlogen, maar de rechtbank acht het niet onredelijk dat verweerder bij zijn beoordeling ook de relatie tot de omgeving heeft betrokken evenals het feit dat een aantal omwonenden bezwaren heeft geuit tegen de activiteit.
Eisers hebben zich terecht op het standpunt gesteld dat de toetsing van de veiligheidsaspecten van het stijgen en landen met ultra lichte vliegtuigjes is voorbehouden aan de Inspectie van Verkeer en Waterstaat, die bij het verlenen van de ontheffing voorwaarden heeft gesteld aan het aantal toegestane vliegbewegingen. Dit leidt echter niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is.
In hetgeen eisers hebben aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder de vrees voor precedentwerking niet in redelijkheid aan de weigering ten grondslag heeft kunnen leggen. Ter zitting is nader toegelicht dat de door de Inspectie van Verkeer en Waterstaat verleende ontheffing een perceelsgebonden ontheffing betreft. Juist gelet op het beperkt aantal vliegbewegingen dat op het perceel is toegestaan, valt niet uit te sluiten dat ook voor andere percelen ontheffing zal worden gevraagd. De situatie van eisers is niet zo uniek dat verweerder alleen in hun geval en ten behoeve van de nu betrokken vlieger vrijstelling zou kunnen verlenen, met uitsluiting van andere gevallen.
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen gebruik te maken van zijn vrijstellingsbevoegdheid. Verweerder is daarbij voldoende gemotiveerd afgeweken van het advies van de bezwaarschriftencommissie.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. P. Vrolijk, voorzitter, en mr. A. van ’t Laar en
mr. drs. C.H.M. Pastoors, leden, in tegenwoordigheid van S.L. Mehlbaum, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 21 mei 2010.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eisers worden begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.