Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/2601 ZW - T1
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres], wonende te Rozenburg, eiseres,
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vestiging Leiden, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 29 april 2009 heeft verweerder eiseres met ingang van 18 april 2009 een uitkering op grond van de Ziektewet (hierna: ZW) toegekend. Hierbij heeft verweerder het dagloon vastgesteld op € 14,41.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 18 juni 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij brief van 27 juli 2009 beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 10 augustus 2009 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2010. Aanwezig waren eiseres en [moeder]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. P.F.G. Hermans.
De rechtbank heeft bij beslissing van 23 februari 2010 het onderzoek heropend. Zij heeft daarbij bepaald dat het beroep voor voortzetting van de behandeling wordt verwezen naar de meervoudige kamer.
Partijen hebben toestemming gegeven voor het achterwege laten van de nadere zitting. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
2 Overwegingen
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de ZW wordt voor de berekening van het ziekengeld waarop op grond van deze wet recht bestaat als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangifte-tijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ongeschiktheid tot werken is ingetreden, verdiende, doch ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
Krachtens het tweede lid worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ten aanzien van de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zo nodig afwijkende regels gesteld.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (Stb. 2005, nr. 546, nadien gewijzigd, laatstelijk bij besluit van 26 juni 2009, Stb. 2009, nr. 271; hierna: het Besluit) wordt het dagloon van de werknemer die vanaf de aanvang van het refertejaar tot en met de laatste dag van de eerste volledige maand van dat jaar geen loon als bedoeld in artikel 2 ontving, vastgesteld door bij de toepassing van artikel 3 “261” te vervangen door: het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de werkzaamheden als werknemer zijn gestart tot het einde van het refertejaar. Daarbij wordt rekening gehouden met het loon dat de werknemer vanaf de start van de werkzaamheden in het refertejaar heeft ontvangen en met de bedragen die de werknemer vanaf dat moment in het refertejaar heeft opgebouwd aan vakantiebijslag en aan uitkeringen die het karakter hebben van een extra periodiek salaris.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van het Besluit wordt bij het vaststellen van het ZW- of WW-dagloon van de werknemer die tijdens het refertejaar in twee of meer dienstbetrekkingen stond, slechts in aanmerking genomen het loon uit de dienstbetrekking uit hoofde waarvan de werknemer arbeidsongeschikt of werkloos is geworden, alsmede uit de overige dienstbetrekkingen naar de mate waarin die dienstbetrekking daarvoor in de plaats is gekomen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn besluit van 29 april 2009, waarbij onder meer het dagloon van eiseres is vastgesteld op € 14,41, gehandhaafd. Verweerder heeft daartoe overwogen dat het ZW-dagloon het dagloon is als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de ZW. In geval van een zogenaamde “starter” moet op grond van artikel 6 van het Besluit voor de berekening van het dagloon het loon dat is verdiend worden gedeeld door het aantal dagloondagen vanaf de dag dat de werkzaamheden als werknemer zijn gestart. Verweerder meent dat eiseres terecht niet als “starter” is aangemerkt, omdat eiseres ook reeds in loondienst werkzaam was bij de aanvang van het refertejaar, zijnde 23 maart 2009 (lees: 2008). Voor zover de bezwaren gericht zijn tegen de wettelijke regeling zelf, kunnen deze geen doel treffen en dienen deze kennelijk ongegrond te worden geacht. Het dagloon is correct vastgesteld op € 14,41 per dag, aldus verweerder.
Eiseres voert in beroep aan dat verweerders stelling dat het dagloon volgens de regels is vastgesteld, volgens haar wel juist is en dat dit het zo oneerlijk maakt. Tijdens haar schooltijd had eiseres een bijbaantje. Haar inkomsten hieruit worden nu meegenomen bij de berekening van het dagloon, waardoor haar dagloon enorm omlaag gaat. Eiseres meent dat zij nu gestraft wordt voor het verdienen van zakgeld tijdens haar opleiding en vindt het eerlijker als zij wordt gezien als starter. Haar dagloon moet dan worden berekend op grond van de gewerkte dagen vanaf 9 januari 2009, hetgeen volgens eiseres ook de bedoeling van de wet is.
De rechtbank overweegt het volgende.
Aan de orde is de vraag of verweerder het dagloon van eiseres correct heeft vastgesteld. Hiertoe dient de vraag te worden beantwoord of verweerder op juiste wijze toepassing heeft gegeven aan de bepalingen van het Besluit.
Het refertejaar voor de vaststelling van het dagloon loopt van 23 maart 2008 tot en met
22 maart 2009. Eiseres heeft tijdens haar studie werkzaamheden verricht. In de periode van 1 januari 2008 tot 1 juli 2008 betrof dit werk bij de [werkgever 1], alwaar zij gemiddeld 6,31 uur per week werkte. Daarnaast heeft zij in de periode van 28 april 2008 tot 1 juli 2008 gemiddeld 4,89 uur per week bij [werkgever 2] gewerkt. Eiseres had in de periode van 21 oktober 2008 tot en met 18 januari 2009 een nul-urencontract als agrarische medewerkster bij [werkgever 3] Gemiddeld heeft eiseres in de periode van
21 oktober 2008 tot en met 18 januari 2009 - gedurende 7 weken - 12,93 uur per week gewerkt. Nadat op 9 januari 2009 haar studie is geëindigd, is eiseres met [werkgever 3] een arbeidsovereenkomst aangegaan voor de periode van 19 januari 2009 tot en met
18 april 2009 van gemiddeld 30 uur per week, verdeeld over vijf dagen.
Met betrekking tot de starter/herintreder is in de toelichting (algemene deel, paragraaf 3.1) bij het Besluit het volgende opgenomen:
“Als starter/herintreder wordt beschouwd degene die tot het einde van de eerste volledige maand van het refertejaar, anders dan wegens onbetaald verlof, geen loon genoot.
Indien een starter/herintreder binnen een jaar na de aanvang van de werkzaamheden arbeidsongeschikt of werkloos wordt, leidt de toepassing van de hoofdregel tot een dagloon dat niet in een juiste verhouding staat tot het gederfde loon. Om dit te voorkomen wordt het in het refertejaar vanaf de aanvang van de werkzaamheden genoten loon gedeeld door het aantal doordeweekse dagen vanaf dat moment tot en met de laatste dag van het refertejaar.”
Gelet hierop zou eiseres niet als starter/herintreder kunnen worden aangemerkt en zou verweerder voor de vaststelling van het dagloon alle inkomsten in het refertejaar dienen te betrekken.
Desgevraagd heeft verweerder met betrekking tot de vraag of artikel 9 van het Besluit in dit geval tot een andere uitkomst zou kunnen leiden verklaard dat dit artikel door verweerder tot nu toe altijd zo is uitgelegd dat het alleen in negatieve zin voor verzekerden wordt toegepast, namelijk als corrigerende factor indien de laatste dienstbetrekking minder uren had dan eerdere dienstbetrekkingen.
Naar het oordeel van de rechtbank behoeft artikel 9, eerste lid, van het Besluit niet uitsluitend in negatieve zin voor verzekerden te worden toegepast, maar kan de omgekeerde situatie ook van toepassing zijn. De rechtbank acht hierbij met name van belang hetgeen is gesteld in de toelichting bij het Besluit, onder hoofdstuk 3 “Bijzondere bepalingen voor de berekening van het dagloon”. Hierin is namelijk aangegeven dat in de regel de uitkomst van de hoofdregel voor de dagloonberekening een goede maatstaf vormt voor het als gevolg van het sociale risico gederfde loon, maar dat voor een aantal specifieke gevallen, waarin de hoofdregel tot onwenselijke resultaten kan leiden, het besluit bijzondere bepalingen bevat. Daarnaast is aangegeven dat bij het treffen van deze bepalingen is getracht deze zo eenvoudig mogelijk te houden en de behandeling van gelijksoortige situaties waar mogelijk op dezelfde leest te schoeien, omdat zowel de inzichtelijkheid als de uitvoerbaarheid van het besluit daarmee gediend zijn.
Artikel 9 van het Besluit is naar het oordeel van de rechtbank een bepaling die in het leven is geroepen om onwenselijke resultaten tegen te gaan. Zoals verweerder ter zitting ook heeft erkend kan in het geval van eiseres worden gesproken van een onwenselijke uitkomst. Uitgaande van het aantal gewerkte uren voor en na 9 januari 2009 is de rechtbank met eiseres van oordeel dat niet gesteld kan worden dat de werkzaamheden die eiseres heeft verricht na afloop van haar studie, in de plaats zijn gekomen van de werkzaamheden die zij heeft verricht ten tijde van haar studie, zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, van het Besluit. Gelet hierop had verweerder de inkomsten die eiseres heeft verworven door tijdens haar studie werkzaamheden van geringe omvang te verrichten, niet mogen betrekken bij de berekening van het dagloon en dient uitsluitend te worden uitgegaan van de inkomsten die eiseres met haar werkzaamheden bij [werkgever 3] vanaf 19 januari 2009, welke in de plaats zijn gekomen van haar studie, heeft verworven.
Nu de inkomsten die eiseres heeft verworven tijdens haar studie, niet mogen worden betrokken bij de dagloonvaststelling, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6 van het Besluit. Eiseres dient mitsdien alsnog te worden aangemerkt als starter.
Geconcludeerd dient te worden dat verweerder niet op juiste wijze toepassing heeft gegeven aan de bepalingen van het Besluit. Het bestreden besluit komt derhalve wegens strijd met artikel 15 van de ZW voor vernietiging in aanmerking, omdat het dagloon niet correct is vastgesteld. Het beroep van eiseres dient gegrond te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat verweerder binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres neemt met inachtneming van deze uitspraak,
bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 41,- vergoedt.
Aldus gedaan door mr. A. Verweij, voorzitter, en mr. L.A.C. Nifterick en mr. D. Haan, leden, in tegenwoordigheid van J. van Mazijk, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 27 mei 2010.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.