ECLI:NL:RBROT:2010:BM3205
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Ontslag op grond van onvoldoende medewerking aan re-integratie door ambtenaar met psychische problematiek
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 maart 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar (eiser) en de Minister van Financiën (verweerder) over een ontslagbesluit. Eiser was ontslagen op basis van artikel 98b van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) vanwege onvoldoende medewerking aan zijn re-integratie. Eiser voerde aan dat zijn psychische problematiek hem belette om adequaat te functioneren en dat verweerder onzorgvuldig had gehandeld door onvoldoende onderzoek te doen naar zijn ontoerekeningsvatbaarheid.
De rechtbank oordeelde dat het aan eiser was om zijn psychische toestand aannemelijk te maken, maar dat verweerder ook een zorgvuldige besluitvorming diende te waarborgen. De rechtbank concludeerde dat eiser in de periode van juli 2007 tot januari 2008 onvoldoende medewerking had verleend aan zijn re-integratie en dat er geen deugdelijke grond was voor zijn gedrag. Verweerder had terecht geconcludeerd dat het gedrag van eiser hem kon worden toegerekend, en dat er geen aanleiding was voor het benoemen van een deskundige door de rechtbank.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat het ontslag terecht was verleend. De rechtbank benadrukte dat het inherent aan de ontslaggrond was dat dit voor eiser nadelige gevolgen had, en dat dit geen onbedoeld bijeffect was, maar juist de kern van de ontslaggrond vormde. Eiser had zich langdurig en stelselmatig aan zijn verplichtingen onttrokken, ondanks herhaalde waarschuwingen van verweerder.