Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/185 WET-T1
Uitspraak in het geding tussen
[Naam], eiseres,
gemachtigde [naam],
de raad van de gemeente Lansingerland, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij brief van 29 juni 2004 hebben [naam] en [naam]verzocht om planschade op de voet van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO).
Bij besluit van 25 april 2006, verzonden op 16 mei 2006, heeft verweerder op de voet van artikel 49 van de WRO aan [naam] en [naam] een vergoeding wegens planschade toegekend van € 50.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente van € 3.649,-- vanaf 29 juni 2004 tot de dag van uitbetaling, zijnde 26 april 2006.
Tegen dit besluit hebben [naam] en [naam] bij brief van 16 juni 2006 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 27 november 2006 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 september 2007 heeft deze rechtbank (reg. nr. WET 07/69 STRN) het beroep gegrond verklaard, het besluit van 27 november 2006 vernietigd, en bepaald dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit neemt op het bezwaar van [naam] en [naam].
Bij besluit van 27 november 2008, medegedeeld bij brief van 12 december 2008, heeft verweerder, opnieuw beslissend op het bezwaar, aan [naam] en [naam] een aanvullende planschadevergoeding toegekend van € 14.800,--, waardoor het totale bedrag uitkomt op € 64.800,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2004.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft [naam] bij brief van 16 januari 2009 beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 26 februari 2009 een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 4 maart 2010 heeft [naam] de rechtbank medegedeeld dat haar echtgenoot in juli 2009 is overleden en dat zij de procedure voortzet, bijgestaan door haar zoon [naam].
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2010. Namens eiseres is [naam] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J.R. Nijman, bijgestaan door F. van der Werf, medewerker van het adviesbureau Johan van Oldenbarnevelt Stichting (hierna: JVO), gevestigd te Dordrecht.
2 Overwegingen
2.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank heeft in de hierboven in het procesverloop vermelde uitspraak van 24 september 2007, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“Hoewel verweerder in beginsel een zorgvuldig tot stand gekomen advies van een deskundige over een verzoek om planschade aan zijn besluitvorming ten grondslag mag leggen overweegt de rechtbank - overeenkomstig hetgeen de Afdeling heeft overwogen in de door eisers aangehaalde uitspraak van 16 mei 2007 - dat verweerder, gelet op de specifieke omstandigheden van dit geval, uit het oogpunt van een consistente besluitvorming ook betekenis diende toe te kennen aan het eerdere advies van de Adviesgroep Nadeelcompensatie omtrent de woning [naam] 8. Nu verweerder ervoor gekozen heeft om verschillende adviseurs in te schakelen voor de beoordeling van planschade van de woningen en percelen gelegen aan de [naam] 8 en 10, ligt het op de weg van verweerder om de taxatie van de waardevermindering van de woningen tengevolge van dezelfde planologische mutaties door objectieve factoren te verklaren en aldus te motiveren dat deze (relatief) grote verschillen in de toegekende planschadevergoedingen (objectief) gerechtvaardigd zijn. De enkele stelling van verweerder dat sprake is van verschillende woningen met verschillende waarden en dat de taxaties door verschillende taxateurs zijn uitgevoerd en dat hierdoor verschillen in de hoogtes van de schadevergoedingen per definitie niet onlogisch zijn, is daartoe volstrekt onvoldoende.
De rechtbank is van oordeel dat de door verweerder gegeven motivering de hierboven vermelde procentuele verschillen in waardevermindering niet kan verklaren. In dat verband overweegt de rechtbank dat, gelet op de ligging van het perceel van eisers ten opzichte van het perceel waarop de planologische wijziging betrekking heeft, aannemelijk te achten is dat de planologische nadelen voor eisers groter zijn dan die voor de buren. Zonder nadere motivering is dan ook, mede met inachtneming van de grote verschillen in waarde van de beide woningen, niet goed verklaarbaar waarom verweerder aan eisers € 50.000,- heeft toegekend en aan de buren € 47.925,-. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
Verweerder dient opnieuw op het bezwaar van eisers te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.”
Verweerder heeft naar aanleiding van deze uitspraak advies ingewonnen bij de JVO. Daarbij heeft verweerder gevraagd in te gaan op het beroep op het gelijkheidsbeginsel en verzocht een vergelijking te maken met het advies van de Adviesgroep Nadeelcompensatie met betrekking tot de woning [naam] 8.
In haar rapport van 4 juli 2008 heeft JVO verweerder geadviseerd een planschadevergoeding toe te kennen van € 64.800,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2004. Bij het bestreden besluit heeft verweerder conform dit advies besloten.
2.2 Standpunt van partijen
Eiseres voert aan dat verweerder niet heeft voldaan aan de opdracht die de rechtbank in haar uitspraak van 24 september 2007 aan verweerder heeft gegeven. Volgens eiseres voldoet het advies van de JVO van 4 juli 2008 niet aan de door de rechtbank gestelde eisen van objectiviteit. Eiseres betoogt dat verweerder een nader advies had moeten inwinnen bij de Adviesgroep Nadeelcompensatie, de taxateur van de naastgelegen woning aan de [naam] 8. Pas dan wordt, zo stelt eiseres, volgens dezelfde “schadeschaal” geadviseerd en is verweerder in staat naar gelijke maatstaven te besluiten. Volgens eiseres heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat het verschil in de toegekende schadevergoedingen voor haar pand en dat van haar directe buren objectief gerechtvaardigd is en is het aanzienlijke verschil volledig toe te schrijven aan de subjectieve maatstaven van de verschillende taxateurs.
Verweerder stelt zich op het standpunt volledig uitvoering te hebben gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 24 september 2007 door het onafhankelijke adviesbureau JVO opdracht te geven om, bij wijze van contra-expertise, een planschaderapport op te stellen. Daarbij is eveneens expliciet opdracht verstrekt om in te gaan op en een vergelijking te maken met het rapport van de Adviesgroep Nadeelcompensatie. De JVO heeft geconcludeerd dat sprake is van ernstige planschade en het naar billijkheid toe te kennen schadebedrag getaxeerd op € 64.800,--. Volgens verweerder heeft de JVO niet alleen inzichtelijk gemaakt waar het verschil ten opzichte van het rapport van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ) op is gebaseerd, maar ook dat de keuze van de Adviesgroep Nadeelcompensatie om bovenmatige planschade toe te kennen voor het object [naam] 8 niet is onderbouwd. Verweerder betoogt voorts dat het percentage van 9 waarvan de JVO bij de waardevermindering van het pand [naam] 10 is uitgegaan volledig in lijn is met het in de rechtspraak ontwikkelde classificatiesysteem. Volgens verweerder geldt bij ernstige schade een te hanteren schadepercentage van tussen de 7 en 10 procent en past het door de JVO gehanteerde percentage van 9 binnen het door de rechtspraak ontwikkelde classificatiesysteem.
2.3 Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat verweerder uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van 24 september 2007. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat verweerder niet gehouden was om de SAOZ nogmaals te vragen om advies uit te brengen. Evenmin was verweerder gehouden om advies te vragen aan de Adviesgroep Nadeelcompensatie. Verweerder heeft kunnen kiezen voor het inwinnen van een nieuw advies bij een onafhankelijke derde deskundige, in dit geval de JVO.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de JVO op zorgvuldige en inzichtelijke wijze heeft gemotiveerd welke planvergelijking zij heeft gemaakt en welke schadefactoren zij van belang heeft geacht, waarom zij tot een andere conclusie is gekomen dan de SAOZ en op welke punten het advies van de Adviesgroep Nadeelcompensatie gebreken vertoont. Verweerder mocht in dit opzicht dan ook op het deskundigenadvies van de JVO afgaan. Uit het advies van de JVO en het standpunt van verweerder, zoals dat ter zitting nader is toegelicht, volgt dat achteraf bezien ten onrechte een veel te hoge schadevergoeding is toegekend voor het object [naam] 8 en dat verweerder niet bereid is ook aan eiseres een te hoge schadevergoeding toe te kennen. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder daartoe ook niet gehouden. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel, daargelaten of daadwerkelijk sprake is van gelijke gevallen, faalt dan ook.
De rechtbank overweegt ten slotte dat verweerder ten onrechte te veel nadruk legt op het feit dat de Adviesgroep Nadeelcompensatie geen percentage heeft gehanteerd, behoudens dan als uitkomst, terwijl door de JVO, waarbij verweerder zich aansluit, de methode is gevolgd waarbij de waardevermindering wordt uitgedrukt in een percentage van de waarde onmiddellijk vóór de peildatum, waarbij in dit geval een percentage van 9 is gehanteerd. Anders dan verweerder meent, volgt deze percentagemethode niet uit de rechtspraak. Uit de rechtspraak blijkt wel dat de mate van planschade wordt verduidelijkt door het indelen van de planschade in verschillende (sub)categorieën. Hierbij worden bepaalde percentages (bandbreedtes) gehanteerd waarmee wordt verduidelijkt of sprake is van lichte, middelzware, zware of zeer zware (bovenmatige) planschade. De percentages dienen hierbij veeleer als controlemiddel bij het bepalen van de planschade en vormen daarbij niet het verplichte uitgangspunt. De motivering van verweerder vertoont in zoverre een gebrek. De rechtbank ziet hierin evenwel geen reden om het bestreden besluit te vernietigen, aangezien zij het standpunt van verweerder dat in dit geval, gelet op de door de JVO in haar advies uiteengezette schadefactoren, het toekennen van € 64.800,-- een billijke schadevergoeding is, niet voor onjuist houdt.
Uit het bovenstaande volgt dat het beroep ongegrond is.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. P. Vrolijk, voorzitter, en mr. A. Verweij en mr. R.H.L. Dallinga, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.Th.A.M. Schouw, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 29 april 2010.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.