ECLI:NL:RBROT:2010:BM2163

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
315276 / HA ZA 08-2279
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.W. Vogels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsverhouding tussen advocaat en opdrachtgever met betrekking tot declaraties en wanprestatie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om de rechtsverhouding tussen een advocaat en zijn opdrachtgever, waarbij de advocaat, aangeduid als [eiser], vorderingen heeft ingesteld tegen zijn voormalige cliënten, MT International en [gedaagde 2]. De vorderingen zijn gebaseerd op onbetaalde declaraties voor juridische diensten die [eiser] heeft verricht voor Morotech Robottechniek B.V., waarvan [gedaagde 2] bestuurder was. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] in de jaren 2003 en 2004 werkzaamheden heeft verricht voor Morotech en dat na het faillissement van Morotech, [eiser] zijn declaraties heeft gestuurd naar MT International en [gedaagde 2]. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de declaraties en de daaropvolgende betalingen onderzocht, waarbij het belang van de inspanningsverplichting van de advocaat en de zorgvuldigheid die van hem verwacht mag worden, centraal stond.

De rechtbank heeft geoordeeld dat [eiser] voldoende zorgvuldigheid heeft betracht in zijn werkzaamheden en dat de vorderingen van MT International en [gedaagde 2] tot niet-ontvankelijkheid en afwijzing van de vorderingen van [eiser] niet zijn onderbouwd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van [eiser], en dat de vorderingen van [gedaagde 2] en MT International om schadevergoeding en terugbetaling van bedragen niet kunnen worden toegewezen. De rechtbank heeft de beslissing aangehouden in afwachting van de uitkomst van de procedure die is voorzien in de artikelen 32 en volgende van de Wet tarieven in burgerlijke zaken, waarin de Raad van Toezicht is aangewezen om het salaris van de advocaat te begroten.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van een advocaat in de relatie met zijn cliënten en de noodzaak om zorgvuldig te handelen, vooral in situaties waarin er sprake is van een faillissement en geschillen over declaraties. De rechtbank heeft de proceskosten aan [gedaagde 2] en MT International opgelegd, aangezien zij in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 315276 / HA ZA 08-2279
Uitspraak: 31 maart 2010
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiser],
wonende te Voorschoten,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. M. Stol,
- tegen -
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
M.T. INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Hoorn,
2. [gedaagde 2],
wonende te Spijkenisse,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. J. Kneppelhout.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser], MT International en [gedaagde 2].
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- dagvaarding van 9 september 2008, met producties 1 tot en met 6;
- conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie, met producties 1 tot en met 27;
- tussenvonnis van deze rechtbank van 17 december 2008, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- conclusie van antwoord in reconventie, met producties 7 tot en met 27;
- proces-verbaal van de op 5 februari 2009 gehouden comparitie van partijen;
- brief van mr. Stol van 10 februari 2010;
- akte na comparitie tevens akte vermeerdering van eis in reconventie, met producties 28 tot en met 39;
- akte aan de zijde van [eiser].
2 De vaststaande feiten in conventie en in reconventie
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast:
2.1 [eiser] heeft in 2003 en 2004 als advocaat werkzaamheden verricht voor Morotech Robottechniek B.V. (hierna: Morotech). [gedaagde 2] was bestuurder van Morotech.
2.2 [eiser] heeft voor een deel van de door hem verrichte werkzaamheden declaraties gestuurd aan Morotech van in totaal € 16.745,93, welke door Morotech zijn betaald. De overige voor Morotech verrichte werkzaamheden heeft [eiser] op 4 februari 2005 aan MT International gefactureerd voor in totaal € 10.378,77.
2.3 Bij vonnis van 18 november 2004 is Morotech in staat van faillissement verklaard.
2.4 In de periode 2003-2006 heeft [eiser] in opdracht en voor rekening van [gedaagde 2] en MT International in een aantal zaken advies en rechtsbijstand gegeven. [gedaagde 2] is enig aandeelhouder en bestuurder van MT International.
2.5 Het advies en de bijstand hadden betrekking op onder meer de volgende zaken:
- een drietal gerechtelijke procedures tussen [x] en [gedaagde 2];
- lopende en op handen zijnde procedures tussen de curator van Morotech (hierna: de curator), enerzijds, en [gedaagde 2] en/of MT International, anderzijds;
- advies over het beeld- en woordmerk “Morotech”.
2.6 [eiser] heeft voor de door hem verrichte werkzaamheden en voorgeschoten kosten declaraties gestuurd aan MT International en [gedaagde 2], bij elkaar opgeteld voor ruim
€ 70.000,=. MT International heeft deze declaraties tot een bedrag van € 9.556,80 onbetaald gelaten en [gedaagde 2] tot een bedrag van € 9.270,55.
2.7 Bij brief van 4 december 2005 heeft [gedaagde 2] aan [eiser] geschreven:
“(…)Voor het andere gedeelte (de rekeningen van 4 februari 2005), deze rekeningen werden eerst aan Morotech gefactureerd en pas na het faillissement aan MT international, verzoeken wij je een betalingsregeling te treffen. Ons voorstel is om vanaf januari 2006 iedere maand € 1.000,- over te maken”.
2.8 Een medewerker van [eiser] heeft op 9 december 2005 aan [gedaagde 2] geschreven:
“Naar aanleiding van uw schrijven van 4 december 2005 deel ik u mede dat uw voorstel om maandelijks € 1.000,00 te betalen op de openstaande posten van MT International, in totaal € 12.692,32, geaccepteerd is. ”.
2.9 Bij brief van 6 januari 2007 heeft [gedaagde 2] (i) geklaagd over de wijze waarop [eiser] de werkzaamheden voor MT International en [gedaagde 2] heeft verricht en (ii) bezwaren geuit tegen de door [eiser] aan [gedaagde 2] en MT International gezonden facturen.
2.10 In februari 2007 hebben [gedaagde 2] en MT International met de curator van Morotech een minnelijke regeling getroffen voor alle geschillen, tegen finale kwijting over en weer, door betaling van een bedrag van € 50.000,= aan de curator.
2.11 [eiser] heeft zijn aan MT International en [gedaagde 2] gezonden declaraties op 5 november 2007 ter begroting ingediend bij de Raad van Toezicht voor de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden. De Raad van Toezicht heeft zich bij brief van 13 november 2007 op het standpunt gesteld dat hij zich onbevoegd dient te verklaren, nu de in de brief van 6 januari 2007 geuite bezwaren van [gedaagde 2] en MT International tegen de declaraties volgens de Raad niet enkel zien op de hoogte van die declaraties. Tenslotte is in die brief medegedeeld:
“(…) Ondanks het bovenstaande wordt uw begrotingsverzoek wel in behandeling genomen als u daar nogmaals om vraagt”.
3 Het geschil in conventie
3.1 De vordering luidt – verkort weergegeven – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde 2] te veroordelen aan [eiser] te betalen € 12.283,75 met rente en kosten, en MT International te veroordelen aan [eiser] te betalen € 14.518,21, met rente en kosten.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiser] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.2 MT International heeft ten onrechte de haar door [eiser] gezonden declaraties tot een bedrag ad € 9.556,80 onbetaald gelaten. Het gaat om de facturen met nummers 1743, 1744, 1745, 1746, 1747, 1931, 1965, 2480, 2459, 2629 en 2733 van in totaal € 17.116,43, waarop in mindering is betaald € 7.559,63.
3.3 [gedaagde 2] heeft ten onrechte de hem door [eiser] gezonden declaraties tot een bedrag ad € 9.270,55 onbetaald gelaten. Het gaat om de facturen met nummers 2448, 2534,2550, 2578, 2779, 2835, 2978, 3452 en 3459.
3.4 De hoofdsommen dienen verhoogd te worden met de wettelijke handelsrente (primair), althans de wettelijke rente (subsidiair) vanaf de vervaldata van de facturen zijnde 14 dagen na de factuurdatum en met de kosten van buitengerechtelijke incasso.
3.5 De wettelijke handelsrente ten aanzien van de vordering op MT International bedraagt tot en met 2 september 2008 € 3.961,41. De buitengerechtelijke incassokosten bedragen € 1.000,=.
3.6 De wettelijke handelsrente ten aanzien van de vordering op [gedaagde 2] bedraagt tot en met 2 september 2008 € 2.013,20. De buitengerechtelijke incassokosten bedragen € 1.000,=.
3.7 [gedaagde 2] en MT International hebben gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] dan wel afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding.
3.8 Op de stellingen van partijen wordt, waar nodig, bij de beoordeling verder ingegaan.
4 Het geschil in reconventie
4.1 De gewijzigde vordering luidt – verkort weergegeven – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
- te verklaren voor recht dat [eiser] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen onder de met [gedaagde 2] en MT International gesloten overeenkomsten;
- de overeenkomsten tussen [eiser], MT International en [gedaagde 2] te ontbinden, subsidiair partieel te ontbinden en [eiser] te veroordelen tot terugbetaling aan [gedaagde 2] en MT International van door hen aan [eiser] betaalde bedragen, door de rechtbank in redelijkheid vast te stellen;
- [eiser] te veroordelen aan [gedaagde 2] en MT International te vergoeden de door hen reeds geleden dan wel nog te lijden schade, te vermeerderen met wettelijke rente;
- [eiser] te veroordelen tot betaling van € 821,97 aan MT International, te vermeerderen met wettelijke rente;
met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.
4.2 [eiser] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [gedaagde 2] en MT International in de kosten van het geding.
4.3 Op de stellingen van partijen wordt, waar nodig, bij de beoordeling verder ingegaan.
5 De beoordeling
In conventie
5.1 [eiser] vordert betaling van [gedaagde 2] en MT International van (het restant van) de onder 3.2 en 3.3 genoemde facturen.
5.2 De facturen met nummers 1743, 1744, 1745, 1746 en 1747 van in totaal € 10.378,77 gericht aan MT International betreffen voor Morotech verrichte werkzaamheden. [eiser] stelt zich op het standpunt dat hij en MT International in het zicht van het faillissement van Morotech zijn overeengekomen dat deze werkzaamheden door MT International zouden worden betaald. MT International heeft de vordering ter zake van deze facturen vervolgens uitdrukkelijk erkend door daarvoor in december 2005 met hem een betalingsregeling te treffen, aldus [eiser].
5.3 MT International heeft daartegen aangevoerd dat niet zij, maar Morotech, is aan te merken als debiteur van de onder 5.2 genoemde vordering. De werkzaamheden zijn door [eiser] immers verricht in opdracht en voor rekening van Morotech. Voorts betwist MT International dat is afgesproken dat zij de voor Morotech verrichte werkzaamheden aan [eiser] zou betalen.
5.4 Tussen partijen is niet in geschil dat de onderhavige werkzaamheden destijds ten behoeve van Morotech zijn verricht. De vraag is wie (naast Morotech) als debiteur is aan te merken van de onder 5.2 genoemde vordering.
De rechtbank verwerpt het verweer van MT International dat tussen haar en [eiser] niet de afspraak is gemaakt dat zij de voor Morotech verrichte werkzaamheden zou betalen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. MT International en [gedaagde 2] hebben als producties 29 tot met 33 de concept-declaraties van [eiser] voor Morotech van 4 januari 2005, op basis waarvan [eiser] aan MT International op 4 februari 2005 de onder 5.2 genoemde facturen heeft gezonden, overgelegd. Die concept-declaraties waren als bijlagen gevoegd bij de facturen van 4 februari 2005. Daaruit kan worden afgeleid dat [eiser] destijds in elk geval in de veronderstelling was dat hij met MT International was overeengekomen de voor Morotech verrichte werkzaamheden bij MT International in rekening te brengen. Gesteld noch gebleken is dat MT International vóór aanvang van deze procedure tegen deze wijze van factureren heeft geprotesteerd. Door vervolgens in december 2005 een betalingsregeling met [eiser] voor deze vordering overeen te komen, zoals blijkt uit de hiervoor onder 2.7 en 2.8 geciteerde correspondentie, heeft MT International naar het oordeel van de rechtbank de verschuldigdheid van de vordering aan [eiser] erkend. De conclusie is dan ook dat MT International als debiteur van de onder 5.2 genoemde vordering is aan te merken.
5.5 Ten aanzien van de andere dan in 5.2 genoemde facturen stellen [gedaagde 2] en MT International zich op het standpunt dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen, omdat hij toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de op hem jegens [gedaagde 2] en MT International rustende verplichtingen. Nu in conventie geen beroep op ontbinding wegens wanprestatie is gedaan, begrijpt de rechtbank de stellingen van [gedaagde 2] en MT International aldus dat zij de schade die zij lijden als gevolg van het toerekenbaar tekortschieten door [eiser] jegens hen wensen te verrekenen met de vorderingen (openstaande facturen) van [eiser].
5.6 Bij de beoordeling van dit verweer stelt de rechtbank het volgende voorop.
De rechtsverhouding tussen een advocaat en zijn opdrachtgever (cliënt) is gebaseerd op een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 e.v. BW. Die rechtsverhouding wordt voorts beheerst door de Advocatenwet, met name artikel 46 Advocatenwet, en de gedragsregels voor advocaten. Op de advocaat die een opdracht aanneemt rust een inspanningsverplichting; hij dient de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen en daarbij de zorgvuldigheid te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht ten opzichte van degene wier belangen hij behartigt. De advocaat heeft bij de uitvoering van zijn opdracht een zekere mate van vrijheid om, in overleg met zijn cliënt, te bezien welke strategie in een bepaalde procedure wordt gekozen, welke stellingen naar voren zullen worden gebracht, welke stukken worden overgelegd, welke (proces)handelingen zullen worden verricht, etc. Er kan pas gesproken worden van een toerekenbare tekortkoming indien een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in de gegeven omstandigheden anders gehandeld zou hebben dan wel een advies niet zou hebben gegeven.
5.7 [gedaagde 2] en MT International hebben slechts gesteld wat [eiser] in hun ogen anders had moeten doen, doch hebben niet gesteld dat een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in de gegeven omstandigheden anders gehandeld zou hebben. Voor zover [gedaagde 2] en MT International dit wel hebben bedoeld te stellen, overweegt de rechtbank omtrent de door hen naar voren gebrachte verwijten als volgt.
5.7.1 De procedure tegen de curator
5.7.1.1 [gedaagde 2] en MT International verwijten [eiser] ten eerste dat hij bij het voeren van verweer in de procedure tegen de curator heeft verzuimd te stellen en (aan te bieden) te bewijzen dat het brutoloon € 5.375,= exclusief autokosten beliep. De brutoloonsom, vermeerderd met de verzekeringspremie, de pensioenpremie en de onkosten die Morotech ingevolge de arbeidsovereenkomst met [gedaagde 2] steeds verschuldigd was, was derhalve vrijwel gelijk aan de hoogte van de managementvergoeding die MT International vervolgens ontving in het kader van de managementovereenkomst, waarbij de diensten van [gedaagde 2] aan Morotech ter beschikking werden gesteld. Daardoor was de omzetting van de arbeidsovereenkomst met [gedaagde 2] in een managementovereenkomst met MT International financieel neutraal voor Morotech, aldus [gedaagde 2] en MT International.
5.7.1.2 [eiser] heeft hiertegen aangevoerd dat hij dat verweer wel degelijk heeft gevoerd in de procedure. De nodige feiten zijn in de alinea’s 13 en 14 van de conclusie van antwoord als volgt gesteld:
“Een belangrijk verwijt van de curator in rechte is nu dat de heer [gedaagde 2] zichzelf middels het uitbetalen van managementvergoedingen zou hebben verrijkt. Dat is onjuist. Er was aan Loran een financieel advies gegeven dat de arbeidsbeloning, om wat voor reden dan ook, moest worden omgezet in managementfee. Het uit te betalen bedrag bleef exact het zelfde. Er kwam simpelweg een ander etiket op. Volgens de adviseur kon dat geen kwaad. Gedaagden bieden bewijs aan door het doen horen als getuige van deze adviseur, [d ]. Aan de curator is een en ander bij herhaling uitputtend uiteengezet. Die herhaalde uiteenzettingen worden in rechte nu simpelweg genegeerd en de curator doet het voorkomen alsof de heer [gedaagde 2] zijn salaris simpelweg heeft verdubbeld.
(…)
Een specificatie van het bedrag aan managementfee is als volgt:
Salaris € 5.375,00
Vakantiegeld € 430,00
Dertiende maand/pensioen € 700,00
Autokosten € 1.400,00
Onkostenvergoeding € 450,00
Vergoeding voor kantoor/thuis € 100,00
Arbeidsongeschiktheidsverzekering € 925,00
Ziektekostenverzekering € 420,00
-------------
Totaal, exclusief omzetbelasting € 9.448,00
Omzetbelasting € 1.862,00
-------------
Totaal, inclusief omzetbelasting € 11.662,00
(…)
Al deze posten werden al jaren uitbetaald aan de heer [gedaagde 2], zulks natuurlijk met uitzondering van omzetbelasting. (…) Er is inhoudelijk niets veranderd. (…) Voor Loran is geen sprake van benadeling. (…)”
5.7.1.3 De Rechtbank Alkmaar overwoog in haar vonnis van 29 maart 2006 hierover:
“4.22. [gedaagde 2] stelt – kort gezegd – dat hij naast het bedrag aan salaris van EUR 5.375,-- bruto per maand en vakantietoeslag (EUR 430,--) tevens recht had op een dertiende maand/pensioen (EUR 700,--), vergoeding voor kantoor/huis (EUR 100,--), arbeidsongeschiktheidsverzekering (EUR 925,--), ziektekosten (EUR 420,--), onkostenvergoeding (EUR 450,--) en autokosten (EUR 1.400,--). De curator betwist dit.
4.23. De rechtbank is van oordeel dat onderdeel van het bruto salaris van [gedaagde 2] (EUR 5.375,--) is, de pensioenpremie (EUR 203,18), de vakantietoeslag (EUR 430,--) en de bijdrage ziektekosten (EUR 209,97), één en ander als omschreven in de onweersproken door de curator in het geding gebrachte loonspecificaties (…).
4.24 Dat er is overeengekomen dat de andere door [gedaagde 2] gestelde posten zouden worden vergoed, of dat dat feitelijk gebeurde is door [gedaagde 2] onvoldoende feitelijk onderbouwd. Gezien de stelling van de curator dat er in de administratie van Loran Robotica [Morotech] geen bewijzen zijn aangetroffen voor betaling van een dertiende maand, voor een tegemoetkoming voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering, voor een vergoeding voor kantoor/huis – anders dan de reeds verstreken vergoeding genoemd in de door de curator overgelegde overeenkomst “telewerken”d.d. 30 mei 1998 -, voor onkostenvergoeding en vergoeding kosten auto, had het op de weg van [gedaagde 2] gelegen terzake meer (feitelijk onderbouwd) te stellen dan thans gedaan. Dat [gedaagde 2] een kilometervergoeding en een onkostenvergoeding bij Loran Robotica declareerde, brengt nog niet met zich dat [gedaagde 2] recht heeft op de door hem gestelde vaste maandelijkse vergoeding voor autokosten en onkosten.
(…) Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het redelijk om de vordering van [gedaagde 2] terzake de waardevergoeding toe te wijzen voor een totaalbedrag van EUR 4.019,33 per maand (…) één en ander te berekenen voor iedere maand (of gedeelte van een maand) van 1 juni 2004 tot de datum van het faillissement van Loran Robotica (18 november 2004), waarin [gedaagde 2] voor Loran Robotica werkzaam is geweest.”
5.7.1.4 Anders dan [gedaagde 2] en MT International stellen, leidt de rechtbank uit deze overwegingen in het vonnis van 29 maart 2006 af dat [eiser] voldoende heeft aangevoerd ter onderbouwing van de stelling dat de omzetting van de arbeidsovereenkomst met [gedaagde 2] in een managementovereenkomst met MT International financieel neutraal was. In zoverre is wanprestatie van [eiser] niet aannemelijk geworden.
5.7.1.5 Ten tweede verwijten [gedaagde 2] en MT International [eiser] dat hij geen verweer heeft gevoerd tegen de stelling van de curator dat het bestuursbesluit dat aan de managementovereenkomst ten grondslag lag, nietig was omdat [gedaagde 2] bij het verrichten van die rechtshandeling een tegenstrijdig belang had. [eiser] heeft bevestigd dat hij tegen die stelling geen verweer heeft gevoerd en als reden daarvoor aangevoerd dat [gedaagde 2] bij het aangaan van de managementovereenkomst inderdaad een tegenstrijdig belang als bedoeld in artikel 2:256 BW had. De rechtbank acht dat standpunt van [eiser] op zichzelf juist. [gedaagde 2] stond als statutair bestuurder van Morotech in een bijzondere verhouding tot de wederpartij onder de managementovereenkomst, MT International, van welke vennootschap hij destijds eveneens statutair bestuurder was. Het behoorde tot de vrijheid van [eiser] als advocaat van [gedaagde 2] en MT International om zodanig door hem niet juist geacht verweer niet te voeren. Daarom levert het niet voeren van dat verweer geen wanprestatie van [eiser] op.
5.7.1.6 Gelet op het voorgaande – mede gelet op hetgeen hierna onder 5.8 wordt overwogen – is een aan [eiser] toerekenbare tekortkoming niet aannemelijk geworden.
5.7.1.7 Voor wat betreft hun overige verwijten is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde 2] en MT International onvoldoende hebben geconcretiseerd waarop deze verwijten zien. Wat [gedaagde 2] en MT International bedoelen met hun stelling dat [eiser] ook andere, door hen niet nader genoemde, kansrijke verweren over het hoofd heeft gezien is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onbegrijpelijk. De rechtbank gaat mitsdien aan deze stelling van [gedaagde 2] en MT International voorbij.
5.7.2 De procedures tegen [x] (schikking)
5.7.2.1 [gedaagde 2] verwijt [eiser] dat hij bij de advisering over of het opstellen van een minnelijke regeling tussen [x] en [gedaagde 2] over de verkoop van het door hen in de maatschap Staver Beheer gehouden bedrijfspand een fout heeft gemaakt door zich geen rekenschap te geven van de mogelijkheid en geen regeling te treffen voor het geval dat zich binnen de in die minnelijke regeling afgesproken verkooptermijn van drie maanden geen kandidaat-koper voor het bedrijfspand zou melden. Het gevolg is geweest, aldus [gedaagde 2], dat [x] na verloop van de afgesproken termijn het pand heeft kunnen kopen voor een relatief gering bedrag, waardoor [gedaagde 2] een te geringe opbrengst heeft genoten.
5.7.2.2 [eiser] betwist dat sprake is van een beroepsfout. [gedaagde 2] had uiteindelijk de keuze tussen ofwel instemmen met verkoop van het bedrijfspand aan [x] ofwel executoriale verkoop door ING. Door aan [x] te verkopen, is een minder gunstige executoriale verkoop voorkomen, aldus [eiser].
5.7.2.3 De rechtbank leidt uit de overgelegde producties af dat de minnelijke regeling tot stand is gekomen op 21 juni 2005 tijdens de comparitie van partijen in een procedure, waarin [x] verdeling vorderde van het vermogen van de eerder door [x] en [gedaagde 2] gevormde maatschap Staver Beheer. Onderdeel van dat vermogen was dat bedrijfspand. Uit de tekst van de minnelijke regeling valt op te maken dat afspraken zijn gemaakt over de taxatie en verkoop van het pand en de in dat verband te benoemen makelaar. Tevens werd afgesproken:“Opdracht aan de makelaar zal zijn: verkoop van het pand binnen uiterlijk 3 maanden voor de naar het professioneel oordeel van de makelaar hoogst mogelijke prijs”. Kennelijk is het niet mogelijk gebleken het pand binnen genoemde drie maanden te verkopen. Vast staat dat ING vervolgens de hypothecaire geldlening heeft opgeëist bij brief van 31 oktober 2005 en zich bereid heeft verklaard de openbare verkoop van het pand op te schorten, indien de geldlening voor 1 januari 2006 algeheel wordt afgelost. Tot een openbare verkoop is het niet gekomen, want [gedaagde 2] heeft ingestemd met de verkoop van het pand aan [x]. Gelet op deze gang van zaken valt niet in te zien dat [eiser] niet de van een advocaat te verwachten zorgvuldigheid heeft betracht door zodanige minnelijke regeling tot stand te laten komen, laat staan dat [gedaagde 2] door wanprestatie van [eiser] schade heeft geleden. Van een toerekenbare tekortkoming is dan ook geen sprake.
5.7.3 Het advies over het woord- en beeldmerk “Morotech”
5.7.3.1 Factuur met nummer 2733 ad € 1.404,24 aan MT International ziet op een advies van 30 augustus 2006 over het woord- en beeldmerk “Morotech”. [gedaagde 2] en MT International stellen zich op het standpunt dat zij [eiser] geen opdracht hebben gegeven om een dergelijk uitgebreid advies op te stellen en dat het advies inhoudelijk onjuist is. [eiser] heeft de stellingen van [gedaagde 2] en MT International gemotiveerd betwist.
5.7.3.2 De rechtbank leidt uit de overgelegde producties af dat [gedaagde 2] aan [eiser] op 8 augustus 2006 een fax van 3 pagina’s heeft gezonden. Op de eerste pagina staat handgeschreven: “Zsiga, kun je mij raden wat te doen?”. De tweede en derde pagina bevatten een brief van de curator van 3 augustus 2006, waarin de curator [gedaagde 2] sommeert het op zijn naam ingeschreven woord- en beeldmerk “Morotech” door te halen. Klaarblijkelijk was het de bedoeling van [gedaagde 2] om van zijn advocaat [eiser] advies te krijgen hoe te handelen naar aanleiding van de brief van de curator van 3 augustus 2006. Het is vervolgens aan de advocaat te bepalen – met inachtneming van de onder 5.6 omschreven norm – op welke wijze hij gevolg geeft aan een dergelijk verzoek. De te kiezen aanpak en strategie is afhankelijk van tal van factoren. Het is daarom, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet onbegrijpelijk dat de advocaat na een dergelijk in algemene bewoordingen gedaan verzoek van zijn cliënt ervoor heeft gekozen een breed opgezet advies op te stellen. Daarom levert het opstellen van zodanig breed advies geen tekortkoming van de advocaat op.
Overigens voert [eiser] nog aan dat hij niet alle uren die aan het advies zijn besteed in rekening heeft gebracht, maar – zoals hierna onder 5.10 nog behandeld zal worden – de rechtbank gaat niet over de hoogte van het voor het advies in rekening gebrachte salaris.
5.7.3.3 [gedaagde 2] en MT International voeren over de onjuistheid van het advies (in alinea 5.5 van de conclusie van antwoord) het volgende aan. Met het beeldmerk is niets aan de hand: het depot in 1996 was te goeder trouw geschied en het recht om de nietigheid daarvan in te roepen is verjaard. De curator kan [gedaagde 2] in dat opzicht geen enkel verwijt maken. Voor wat betreft het woordmerk zou dat anders kunnen liggen. Indien de curator gelijk heeft met zijn stelling dat het depot in 2003 te kwader trouw is geschied, is dat woordmerk nietig. Het rechtsgevolg daarvan is dat het woordmerk niet bestaat en niet dat het woordmerk terugvalt in de boedel, zodat de curator ter zake niets te vorderen heeft. Geen van deze essentiële punten is in het advies van [eiser] opgenomen, zo betogen [gedaagde 2] en MT International.
[eiser] bestrijdt deze stellingen.
5.7.3.4 De rechtbank zal aan de hand van de in 5.6 omschreven norm beoordelen of sprake is van een toerekenbare tekortkoming van [eiser].
Beeldmerk
De curator (in zijn brief van 3 augustus 2006) en [eiser] (in zijn advies van 30 augustus 2006) gaan ervan uit dat het beeldmerk voor het is eerst is geregistreerd op 8 november 1996 op naam van Morotech en vervolgens op 9 mei 2003 op naam van [gedaagde 2]. De rechtbank gaat daarom ook hiervan uit. De curator stelt in zijn brief van 3 augustus 2006 dat een akte van overdracht ontbreekt. In het advies van [eiser] wordt daarover – naar het oordeel van de rechtbank: terecht – opgemerkt dat indien een dergelijk document ontbreekt, het beoogde depot nietig is op de voet van het bepaalde in artikel 11A Benelux-Merkenwet (BMW). [gedaagde 2] en MT International hebben dat standpunt van [eiser] niet weerlegd. De rechtbank kan derhalve de stellingen van [gedaagde 2] en MT International, dat er met het beeldmerk niets aan de hand was en dat het advies van [eiser] op dat punt onjuist is, niet volgen.
Woordmerk
Het woordmerk is op 22 augustus 2003 voor het eerst gedeponeerd, en wel op naam van [gedaagde 2]. De rechtbank begrijpt de stellingen van de curator aldus dat dit depot te kwader trouw is geschied, omdat het merk in gebruik was bij Morotech en niet gebleken is dat Morotech (omdat de vereiste goedkeuring van [x] op grond van artikel 13.4 van de statuten ontbrak) aan [gedaagde 2] toestemming had gegeven voor het deponeren op zijn naam. [eiser] bespreekt in zijn advies wanneer sprake is van een depot te kwader trouw aan de hand van de BMW, tegenstrijdig belang en jurisprudentie en concludeert – zo begrijpt de rechtbank – dat de curator wellicht met succes in een procedure doorhaling van het depot kan vorderen. In de gegeven omstandigheden is dat advies niet onbegrijpelijk. Er kan pas gesproken worden van een toerekenbare tekortkoming indien een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden een dergelijk advies niet zou hebben gegeven. Daarvan lijkt in dit geval geen sprake.
5.8 Uit het voorgaande volgt dat vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat [eiser] een of meer beroepsfouten heeft gemaakt. De rechtbank is voorts van oordeel dat [gedaagde 2] en MT International onvoldoende hebben gesteld om aan te nemen dat, indien [eiser] al niet voldoende zorgvuldig heeft gehandeld, [gedaagde 2] en MT International hierdoor schade hebben geleden.
5.9 Derhalve is niet aannemelijk geworden dat [gedaagde 2] en/of MT International een vordering tot schadevergoeding wegens een toerekenbare tekortkoming van [eiser] kunnen verrekenen met hun verplichting tot betaling van de declaraties van laatstgenoemde.
5.10 De overige stellingen van [gedaagde 2] en MT International richten zich tegen de hoogte van het in de declaraties van [eiser] in rekening gebrachte salaris. Dit vormt een geschil als bedoeld in artikel 32 Wet tarieven in burgerlijke zaken (Wtbz), waarin de Raad van Toezicht wordt aangewezen om in eerste instantie het salaris van de advocaat te begroten. [eiser] is aanvankelijk ook aan de procedure bij de Raad van Toezicht begonnen, maar de Raad van Toezicht heeft zich onbevoegd verklaard omdat het verweer van [gedaagde 2] en MT International vooral betrekking had op wanprestatie van [eiser].
Nu uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat dit op wanprestatie gebaseerde verweer niet opgaat, resteert nog slechts een geschil over de hoogte van het salaris als bedoeld in artikel 32 Wtbz. De Raad van Toezicht is de bevoegde instantie om over dit resterende geschil te oordelen. De rechtbank zal daarom – zoals reeds overwogen in het tussenvonnis van deze rechtbank van 17 december 2008 en besproken ter gelegenheid van de comparitie van partijen – iedere verdere beslissing in conventie aan houden tot partijen de procedure die is voorzien in de artikelen 32 en volgende Wtbz hebben gevolgd.
5.11 De rechtbank acht [eiser] de meest gerede partij om te zijner tijd, na afloop van de in 5.10 genoemde procedure, de zaak op de rol te brengen en bij conclusie onder overlegging van justificatoire bescheiden mede te delen op welke wijze hij meent dat de onderhavige zaak dient te worden afgedaan. [gedaagde 2] en MT International zullen vervolgens bij antwoordconclusie kunnen reageren.
5.12 De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal te zijner tijd worden afgewezen, nu onvoldoende is gesteld en evenmin is gebleken dat het gaat om verrichtingen die meeromvattend zijn dan de verrichtingen waarvoor de in de artikelen 237-240 Rv bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten.
In reconventie
5.13 In reconventie hebben [gedaagde 2] en MT International geen andere feiten of omstandigheden aangevoerd dan in conventie.
5.14 MT International vordert terugbetaling van € 821,97 van [eiser], omdat de voor Morotech verrichte werkzaamheden ten onrechte in rekening zijn gebracht bij MT International. Nu uit hetgeen in conventie is overwogen volgt dat deze werkzaamheden terecht bij MT International in rekening zijn gebracht, ligt deze vordering voor afwijzing gereed.
5.15 De overige vorderingen van [gedaagde 2] en MT International hebben betrekking op de gevolgen van een toerekenbare tekortkoming van [eiser] in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de aan hem gegeven opdrachten. Nu uit hetgeen in conventie is overwogen volgt dat er geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van [eiser], liggen ook deze vorderingen voor afwijzing gereed.
5.16 De rechtbank zal [gedaagde 2] en MT International te zijner tijd als de in het ongelijk gestelde partijen veroordelen in de proceskosten.
5.17 De rechtbank zal de beslissing aanhouden tot de eindbeslissing in de zaak in conventie.
6 De beslissing
De rechtbank,
in conventie
houdt iedere beslissing aan in afwachting van de uitkomst van de procedure tussen partijen voorzien in de artikelen 32 en volgende Wtbz;
in reconventie
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W. Vogels.
Uitgesproken in het openbaar.
1954/1928