Vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 335446 / HA ZA 09-2044
Vonnis in incident van 21 april 2010
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CARTRIDGE WORLD ROTTERDAM B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UNIVERSAL SPIRIT B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
3. [eiser sub 3],
wonende te Rotterdam,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. S.O. Voogt,
de rechtspersoon naar Australisch recht
CARTRIDGE WORLD AUSTRALIË PTY LTD.,
gevestigd te Australië,
gedaagde,
eiseres in het incident,
advocaat mr. F.M.W.A. Harms.
Partijen zullen hierna eiseressen in de hoofdzaak en CW Australië genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 9 juni 2009, met 16 ter rolle overgelegde producties;
- de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring, met 3 producties;
- de incidentele conclusie van antwoord, met 4 producties;
- akte uitlating producties.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De vaststaande feiten in het bevoegdheidsincident
2.1 CW Australië is een (franchise)onderneming en zij heeft een bedrijfsmodel, ‘het Cartridge World Systeem’, ten aanzien van het bijvullen, bewerken en het opnieuw vullen van ‘printerkoppatronen’ ontwikkeld.
2.2 CW Australië heeft een franchiseovereenkomst (verder (master)franchiseovereenkomst te noemen) gesloten met de Duitse onderneming Cartridge World Benelux GmbH & Co KG (verder CW Benelux te noemen). CW Benelux is de master-franchisenemer voor Duitsland en de Benelux. Zij heeft het recht via eigen filialen het Cartridge World systeem te gebruiken en sublicenties voor het gebruik van Cartridge World Systems aan derden te verlenen.
2.3 Op 13 september 2006 heeft CW Benelux, masterfranchisenemer, met “Universal Spirit B.V. i.o. Cartridge World Rotterdam 1”, franchisenemer, vertegenwoordigd door [eiser sub 3] een franchiseovereenkomst gesloten.
2.4 Op 2 juni 2008 heeft [X] ([emailadres]) een emailbericht, ondertekend door [Y], C.F.E, Chief Operating Officer, Cartridge World, Emeryville, CA 94608, aan - onder meer - “Universal Spirit B.V. i.o. Cartridge World Rotterdam 1”gezonden dat als volgt luidt: “(…) .. As of the 1st June 2008, the Master Franchise Agreement with [Z], [A] and [D] .[niet in geschil is tussen partijen dat deze namen staan voor CW Benelux]has been terminated.Your franchise has now been assigned to Cartridge World!
In Luxembourg and Netherlands, [S], the Operations Manager from the UK will be calling you this week to arrange [… niet leesbaar] personal shop visit to your market to provide communication, support and direction going forward with your shops.
In the meantime, I will be available for any questions that you may have as I have relocated temporarily to the UK office and should you need to contact me.(...)”
3 De vorderingen in de hoofdzaak en de vorderingen en het verweer in het bevoegdheidsincident
in de hoofdzaak
3.1 De vorderingen van eiseressen in de hoofdzaak luiden dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. primair voor recht verklaart dat de op 13 september 2006 tussen partijen gesloten franchiseovereenkomst rechtsgeldig is vernietigd bij schrijven van 26 september 2008 en subsidiair de genoemde franchiseovereenkomst ontbindt wegens toerekenbaar tekortkomen;
2. CW Australië veroordeelt tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseressen in de hoofdzaak een bedrag van € 301.720,-- te voldoen, vermeerderd met de verschuldigde wettelijke rente vanaf 4 oktober 2008 tot aan de dag der algehele voldoening;
3. CW Australië veroordeelt in de kosten van het geding.
in het bevoegdheidsincident
3.2 CW Australië vordert dat de rechtbank zich bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, onbevoegd zal verklaren om van het onderhavige geschil kennis te nemen, met hoofdelijke veroordeling van eiseressen in de hoofdzaak in de kosten van de incidentele procedure, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis en voor het geval hier niet aan wordt voldaan, de kosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 15e dag na dagtekening van het vonnis.
3.3 CW Australië legt aan haar incidentele vorderingen de stelling ten grondslag dat de rechtbank Rotterdam onbevoegd is nu CW Australië een vennootschap is naar Australisch recht, welke vennootschap statutair in Australië is gevestigd en ook daar kantoor houdt zodat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft. Zij betwist de stelling van eiseressen in de hoofdzaak dat zij partij is geworden bij de franchiseovereenkomst tussen Universal Spirit B.V. i.o. c.q. Cartridge World Rotterdam B.V. (hierna: CW Rotterdam) en CW Benelux zodat zij niet gebonden is aan het daarin opgenomen forumkeuzebeding.
Subsidiair, voor zover de franchiseovereenkomst wel zou gelden tussen CW Australië en
CW Rotterdam stelt CW Australië dat het geschil op grond van artikel 21.4 van de franchiseovereenkomst moet worden onderworpen aan de uitspraak van een derde welke uitspraak zal gelden als een bindend advies.
3.4 Eiseressen in de hoofdzaak hebben geconcludeerd tot niet ontvankelijk verklaring van CW Australië, althans tot afwijzing van haar incidentele vorderingen, met veroordeling van CW Australië in de kosten van het incident. Op dit verweer wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
in het bevoegdheidsincident
4.1 Eiseressen in de hoofdzaak hebben onbetwist gesteld dat CW Rotterdam na haar oprichting als franchisenemer heeft te gelden in plaats van de in de franchiseovereenkomst genoemde gedaagde [eiser sub 3], handelend onder de namen Universal Spirit B.V. i.o. c.q. Cartridge World Rotterdam I. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat CW Rotterdam de wederpartij is van CW Benelux onder de franchiseovereenkomst.
4.2 CW Australië heeft in haar eerste processtuk, derhalve tijdig, de onbevoegdheid in de zin van het ontbreken van rechtsmacht van de Nederlandse rechter ingeroepen, met een beroep op haar vestigingsplaats en artikel 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
4.3 Omdat partijen in verschillende staten, Nederland en Australië, gevestigd of woonachtig zijn, is sprake van een internationaal kader. CW Australië heeft geen woonplaats in een lidstaat zodat de Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I-Vo) formeel in beginsel niet van toepassing is.
Omdat CW Australië is gevestigd in Australië is ingevolge de hoofdregel van artikel 2 Rv niet de Nederlandse rechter, maar de rechter in Australië bevoegd om van de vorderingen tegen CW Australië kennis te nemen.
4.4 Eiseressen in de hoofdzaak voeren als enige grond van de bevoegdheid van deze rechtbank aan dat CW Australië is gebonden aan het forumkeuzebeding in artikel 23 van de franchiseovereenkomst, dat luidt:
23. Rechtskeuze
Partijen hebben de mogelijkheid een eventueel geschil op te lossen bij wijze van mediation, wanneer beide partijen hiermee instemmen. Overige geschillen zullen worden voorgelegd aan de bevoegde burgerlijk rechter in Nederland, welke zal recht spreken naar Nederlands recht. Deze overeenkomst wordt bepaald door Nederlands recht, en voorzover relevant door Europees recht.
Eiseressen in de hoofdzaak betogen dat CW Australië aan dat forumkeuzebeding gebonden is op grond van artikel 16 van de franchiseovereenkomst en de omstandigheid dat CW Australië de (master)franchiseovereenkomst tussen deze en CW Benelux heeft beëindigd. CW Australië betwist dat zij aan dit forumkeuzebeding is gebonden. Zij voert hiertoe aan dat zij geen partij is geworden bij de franchiseovereenkomst met CW Rotterdam.
4.5 Allereerst dient beoordeeld te worden of de forumkeuze in de franchiseovereenkomst rechtsgeldig is. Een uitzondering op de formele bevoegdheidsregeling van de Brussel I –Vo is gegeven in artikel 23 van deze verordening: ook in geval de verweerder geen woonplaats heeft in een EU lidstaat kan een gerecht van een lidstaat rechtsmacht ontlenen aan een rechtsgeldige forumkeuze, mits een der partijen gevestigd is in een lidstaat. Nu, gelet op de vestigingsplaats van eiseressen in de hoofdzaak aan dit vereiste is voldaan, dient te worden beoordeeld of het forumkeuzebeding van artikel 23 franchiseovereenkomst aan de overige vereisten van artikel 23 Brussel I-Vo voldoet. Het eerste lid van artikel 23 Brussel I -Vo bepaalt voor zover in dit geval van belang:
“[..] Wanneer de partijen [..] een gerecht [..] van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking [..] zullen ontstaan, is dit gerecht [..] van die lidstaat bevoegd. [..] Deze overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht wordt gesloten:
hetzij bij een schriftelijke overeenkomst of bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst;
hetzij in een vorm die toegelaten wordt door de handelwijzen die tussen partijen gebruikelijk zijn geworden;
hetzij, in de internationale handel, in een vorm die overeenstemt met een gewoonte waarvan de partijen op de hoogte zijn of hadden behoren te zijn en die in de internationale handel algemeen bekend is en door partijen bij dergelijke overeenkomsten in de betrokken handelsbranche doorgaans in acht worden genomen[..].”
Het forumkeuzebeding is opgenomen in de franchiseovereenkomst, een schriftelijke overeenkomst. Nu gesteld noch gebleken is dat het forumkeuzebeding niet rechtsgeldig is, gaat de rechtbank van de rechtsgeldigheid daarvan uit.
Omdat CW Australië betwist partij te zijn geworden bij de franchiseovereenkomst, zal vervolgens onderzocht moeten worden of zij daaraan gebonden is geraakt.
4.6 Gegeven het internationale kader, dient eerst te worden bepaald aan de hand van welk recht de vraag van de gebondenheid aan de franchiseovereenkomst dient te worden beantwoord. Ingevolge Nederlands internationaal privaatrecht dient die vraag te worden beantwoord aan de hand van het Europees Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst van 19 juni 1980 (hierna: EVO) (nu de Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I-Vo) van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomsten die na 17 december 2009 worden gesloten, en de overeenkomst waar het hier om gaat voor die datum is gesloten).
Het gaat hier om de vraag of een derde, CW Australië, gebonden is aan een in een overeenkomst tussen twee anderen opgenomen forumkeuzebeding, dus om de vraag van geldigheid van de overeenkomst of een bepaling daarvan voor die derde. Die vraag laat zich beantwoorden aan de hand van artikel 8 EVO. Op grond van artikel 8 lid 1 EVO wordt de geldigheid van de overeenkomst of van bepalingen daarvan beheerst door het recht dat op de overeenkomst van toepassing zou zijn indien de overeenkomst of de bepaling geldig zou zijn. Ingevolge de hoofdregel van artikel 3 lid 1 EVO wordt een overeenkomst in beginsel beheerst door het recht dat partijen hebben gekozen. Nu in artikel 23 van de franchiseovereenkomst is bepaald dat deze overeenkomst wordt beheerst door Nederlands recht, is Nederlands recht ingevolge artikel 8 EVO dus ook van toepassing op de vraag of CW Australië gebonden is geraakt.
4.7 Zoals gezegd gronden eiseressen in de hoofdzaak hun stelling dat CW Australië partij is (geworden) bij de franchiseovereenkomst op het bepaalde in artikel 16 van de franchiseovereenkomst. Artikel 16 van de franchiseovereenkomst luidt als volgt:
16 Overdracht door de master-franchisenemer
Indien Cartridge World Australië het master-franchisecontract opzegt, gaat de franchisenemer ermee akkoord dat deze overeenkomst overgaat op Cartridge World Australië of op een door Cartridge World Australië aangewezen derde persoon. Op het moment dat de betreffende kennisgeving van Cartridge World Australië wordt ontvangen, ontstaat er een franchiseovereenkomst tussen de franchisenemer en Cartridge World Australië, en de franchisenemer verklaart uitdrukkelijk ermee akkoord te gaan dat de overdracht van de franchiseovereenkomst door de master-franchisenemer op Cartridge World Australië onder de bovengenoemde omstandigheden geen verdere toestemming of goedkeuring van de franchisenemer behoeft. Eventuele achterstallige vorderingen van de master-franchisenemer op de franchisenemer blijven onaangetast.
4.8 Eiseressen in de hoofdzaak en CW Australië geven een verschillende uitleg aan artikel 16 van de franchiseovereenkomst.
Eiseressen in de hoofdzaak stellen dat CW Australië de (master)franchiseovereenkomst per 1 juni 2008 heeft beëindigd, dat CW Australië die beëindiging bij brief van 2 juni 2008 aan CW Rotterdam heeft medegedeeld en dat daarom ingevolge artikel 16 van de franchiseovereenkomst CW Australië partij is geworden bij de franchiseovereenkomst.
Volgens CW Australië, echter, kunnen eiseressen in de hoofdzaak geen beroep doen op artikel 16 van de franchiseovereenkomst omdat dit artikel uitsluitend is bedoeld als een toezegging door CW Rotterdam om de benodigde medewerking te verlenen indien CW Benelux de franchiseovereenkomst aan CW Australië zou wensen over te dragen. CW Australië betwist dat zij, dan wel iemand die daartoe bevoegd was namens haar heeft medegedeeld dat de (master)franchiseovereenkomst is opgezegd. Voor zover de brief van 2 juni 2008 als een mededeling als bedoeld in artikel 16 heeft te gelden, ontbreekt de benodigde akte voor de contractsovername zodat ook dan de franchiseovereenkomst niet is overgegaan op CW Australië.
4.9 Het gaat hier om de uitleg van een geschrift waarin de verhouding tussen partijen is geregeld. Die uitleg kan niet alleen worden gegeven op grond van een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen ervan, maar daarbij komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkanders verklaringen en gedragingen en aan de bepalingen van dat geschrift mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Haviltex-maatstaf). Voorts volgt uit HR 20 februari 2004, NJ 2005, 493 (DSM / Fox) dat bij de uitleg van een dergelijk geschrift telkens van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, alsmede dat in praktisch opzicht de taalkundige betekenis van de bewoordingen ervan, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijke verkeer normaal gesproken hebben. Verder zijn bij de uitleg van belang de aard van de transactie, de omvang en gedetailleerdheid van de contractsbevestiging, de wijze van totstandkoming ervan – waarbij van belang is of partijen werden bijgestaan door (juridisch) deskundige raadslieden – en de overige bepalingen ervan (vgl. HR 29 juni 2007,576- Derksen/Homburg; HR 19 januari 2007, NJ 2007, 575 – Meyer Europe/Pont Meyer). Aan de hand van deze maatstaven legt de rechtbank de betreffende passage uit.
4.10 In beginsel bindt een overeenkomst alleen de partijen bij die overeenkomst. Echter, ingevolge artikel 6:253 BW kan een overeenkomst ook voor een derde het recht scheppen een prestatie van een van de bij de overeenkomst betrokken partijen te vorderen of op andere wijze jegens een van hen een beroep op de overeenkomst te doen, indien de overeenkomst een beding van die strekking inhoudt en de derde dit beding aanvaardt. Aanvaarding van dat recht door de derde kan door een verklaring, gericht tot de betrokkene, in elke vorm geschieden.
4.11 De franchiseovereenkomst, door eiseressen in de hoofdzaak in het geding gebracht als productie 1, omvat 43 bladzijden. Eiseressen in de hoofdzaak hebben onbestreden gesteld dat die overeenkomst een standaard franchisecontract is zoals dat binnen het concern van CW Australië wordt gehanteerd. Die overeenkomst bevat een gedetailleerde regeling van de rechten en verplichtingen van de partijen bij die overeenkomst. In de considerans wordt verwezen naar CW Australië en haar bedrijfsmodel ten aanzien van het bijvullen, bewerken en opnieuw vullen van printerkoppen en dergelijke en naar de (master)franchiseovereenkomst tussen CW Australië en CW Benelux. Het geheel ademt de geest van een door of met de hulp van juristen opgesteld contract. Artikel 16 wordt gevolgd door de artikelen 17, 18 en 19 die overdracht door de franchisenemer CW Rotterdam, en beëindiging door franchisegever CW Benelux regelen.
Deze omstandigheden leiden de rechtbank tot het oordeel dat artikel 16 van de franchiseovereenkomst vooral naar de taalkundige betekenis van de bewoordingen ervan, gelezen in de context van dat geschrift als geheel dient te worden uitgelegd.
Aldus uitgelegd schept artikel 16 voor CW Australië de mogelijkheid om, bij beëindiging door CW Australië van het (master)franchisecontract, zonder nadere toestemming van CW Rotterdam partij te worden bij de franchiseovereenkomst door van die beëindiging kennisgeving te doen aan CW Rotterdam. Aldus uitgelegd dient artikel 16 naar Nederlands recht als een derdenbeding in de zin van artikel 6:253 BW te worden gekwalificeerd.
4.12 Met eiseressen in de hoofdzaak is de rechtbank van oordeel dat het emailbericht van 2 juni 2008 heeft te gelden als een kennisgeving van de beëindiging van de (master)franchiseovereenkomst als bedoeld in artikel 16 franchiseovereenkomst.
Uit de bewoordingen van de e-mail van 2 juni 2008 (“As of 1st June 2008, the Master Franchise Agreement [..] has been terminated. Your franchise has now been assigned to Cartridge World”) blijkt dat CW Australië een mededeling deed met de strekking van een wijziging van de contractsverhouding. Waar voor die wijziging kennelijk geen handeling van CW Rotterdam vereist was, kan die e-mail bezwaarlijk anders gelezen worden dan als een aanvaarding van het in artikel 16 van de franchiseovereenkomst opgenomen derdenbeding. Daardoor heeft CW Australië dat derdenbeding aanvaard zodat zij ingevolge artikel 6:254 BW partij is geworden bij de franchiseovereenkomst. Hierdoor is CW Australië ook gebonden geraakt aan het forumkeuzebeding in artikel 23 van de franchiseovereenkomst.
Dat CW Australië deze e-mail als zodanige kennisgeving heeft bedoeld blijkt uit de brieven van haar advocaten DLA Phillips Fox van 3 oktober 2008 en 6 november 2008 (producties 11 en 13 zijdens eiseressen in de hoofdzaak). Deze brieven vormen reacties op de brieven van 26 september 2008 en 10 oktober 2008 van DAS rechtsbijstand in welke brieven namens eiseressen in de hoofdzaak het standpunt wordt ingenomen dat CW Australië wegens de e-mail van 2 juni 2008 de rechten en plichten van CW Benelux onder de franchiseovereenkomst heeft overgedragen gekregen. In voornoemde brieven van 3 oktober 2008 en 6 november 2008 is niet namens CW Australië tegen deze stellingname geprotesteerd, in tegendeel: daarin wordt het standpunt ingenomen dat door de beëindiging van de (master)franchiseovereenkomst en de mededeling van 2 juni 2008 een nieuwe franchiseovereenkomst tussen haar en CW Rotterdam onder de bepalingen van de franchiseovereenkomst tot stand is gekomen. In het kader van het beroep op onbevoegdheid kan de juistheid van de betreffende standpunten van partijen in het midden blijven, omdat in ieder geval duidelijk is dat beide partijen in het kader van de vragen of CW Australië is gebonden geraakt en in bevestigend geval: aan welke bepalingen, belang toekennen aan de mededeling per e-mail van 2 juni 2008 en dat beide partijen vanaf dat moment de bepalingen van de franchiseovereenkomst van belang vinden. Daaruit volgt dat de e-mail van 2 juni 2008 inderdaad heeft te gelden als de in artikel 16 franchiseovereenkomst bedoelde kennisgeving.
4.13 In artikel 23 van de franchiseovereenkomst is niet bepaald bij welke rechter in Nederland de betreffende vordering aanhangig dient te worden gemaakt.
CW Australië heeft op de relatieve onbevoegdheid van deze rechtbank geen beroep gedaan, zodat de rechtbank Rotterdam ingevolge de artikelen 109 en 110 Rv bevoegd is om van de vorderingen van CW Australië kennis te nemen.
4.14 CW Australië heeft subsidiair aangevoerd dat deze rechtbank onbevoegd is om van de vorderingen van eiseressen in de hoofdzaak kennis te nemen, omdat op grond van artikel 21.4 van de franchisovereenkomst een geschil dient te worden onderworpen aan de uitspraak van een derde, welke uitspraak zal gelden als een bindend advies.
Eiseressen in de hoofdzaak bestrijden dat beroep en voeren aan dat artikel 21.4 uitsluitend betrekking heeft op aansprakelijkheid ten gevolge van het uitgaan van financiële prognoses, terwijl de vorderingen van eiseressen in de hoofdzaak een ruimere grondslag en strekking hebben.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Artikel 21.4 van de franchiseovereenkomst luidt als volgt:
Partijen verplichten zich, desnodig door oordeelsvorming van een voor beide partijen aanvaardbaar bindend adviseur, tegen finale kwijting een regeling te treffen wanneer, met inachtneming van lid 1 tot en met 3 van dit artikel, substantieel nadeel is ontstaan dan wel zal ontstaan met betrekking tot de (voormalige) bedrijfsvoering van de franchisenemer, voortvloeiende uit of samenhangende met de tussen partijen gesloten franchiseovereenkomst.
De bewoordingen van deze bepaling maken duidelijk dat de strekking ervan is beperkt tot de informatieverschaffing door CW Benelux aan CW Rotterdam als bedoeld in lid 1 tot en met lid 3 van artikel 21. Bovendien blijkt uit deze bewoordingen niet dat de weg naar de burgerlijke rechter daarin is uitgesloten.
Daarop stuit het beroep van CW Australië op artikel 21.4 van de franchiseovereenkomst af.
4.15 Gelet op het hiervoor overwogene zullen de incidentele vorderingen van CW Australië worden afgewezen en zal CW Australië als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het incident worden veroordeeld.
4.16 De zaak zal naar de rolzitting van 19 mei 2010 worden verwezen voor het nemen van een conclusie van antwoord door CW Australië. Voor het overige wordt elke verdere beslissing aangehouden.
5 De beslissing
De rechtbank
in het bevoegdheidsincident
veroordeelt CW Australië in de aan de zijde van eiseressen in de hoofdzaak gevallen proceskosten, tot deze uitspraak bepaald op nihil aan verschotten en € 452,- aan salaris voor de advocaat;
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 19 mei 2010 voor het nemen van een conclusie van antwoord door CW Australië;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door W.P. Sprenger en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2010.
1295/1928