ECLI:NL:RBROT:2010:BM1869

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/630189-09
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van taxi met geweld en poging tot doodslag

Op 16 maart 2010 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 25 juni 2009 een taxichauffeur heeft bestolen van zijn taxi. De diefstal ging gepaard met geweld, waarbij de verdachte het slachtoffer in het gezicht stompt, hem uit de auto duwt en vervolgens met de taxi over het lichaam van het slachtoffer rijdt. Dit geweld resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor de taxichauffeur, die onder andere een gebroken rib opliep. De verdachte heeft bovendien geprobeerd het slachtoffer van het leven te beroven door met de taxi over hem heen te rijden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, in de zin van voorwaardelijk opzet, door de aanmerkelijke kans te aanvaarden dat het slachtoffer dodelijk letsel zou oplopen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, in de vorm van afhankelijkheid van cannabis, alcohol en cocaïne, en dat hij zwakbegaafd is. Ondanks deze stoornissen oordeelde de rechtbank dat de verdachte strafrechtelijk aansprakelijk is voor zijn daden. Gezien de ernst van de feiten en het recidiverisico, dat als groot werd ingeschat, heeft de rechtbank besloten tot het opleggen van een gevangenisstraf van twee jaar, naast de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die als gevolg van de feiten schade heeft geleden.

De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact daarvan op de persoonlijke integriteit van het slachtoffer, evenals de maatschappelijke onveiligheid die dergelijke misdrijven met zich meebrengen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij grotendeels toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/630189-09
Datum uitspraak: 16 maart 2010
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats],
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rijnmond, Huis van Bewaring De Schie te Rotterdam,
raadsman mr. M.A. Buntsma, advocaat te Breda.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2010.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Het ten laste gelegde komt er op neer dat de verdachte op 25 juni 2009 een diefstal met geweld met als gevolg zwaar lichamelijk letsel (feit 1) en een poging doodslag (feit 2) heeft gepleegd. Daarnaast wordt de verdachte verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van 0,35 gram cocaïne (feit 3) en aan het opgeven van en valse naam nadat een opsporingsambtenaar hem daarnaar had gevraagd (feit 4).
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Bijl heeft gerekwireerd tot:
- vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaar met aftrek van voorarrest, alsmede ter beschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging.
MOTIVERING VRIJSPRAAK
Het onder 3 en 4 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Immers, niet bewezen kan worden dat verdachte deze feiten – zoals is tenlastegelegd - te Schiedam heeft gepleegd.
BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING
Met betrekking tot het ten laste gelegde onder 1 en 2 wordt van het volgende uitgegaan.
Op 25 juni 2009 rond 02.30 uur heeft taxichauffeur [benadeelde partij](hierna: aangever) verdachte als klant opgehaald. Verdachte wilde naar een kamp in de richting van Europoort, waar hij familie had wonen. Later gaf verdachte aan dat hij toch in het kamp richting Schiedam moest zijn.
Nabij autodealer Van der Kooij in de ’s-Gravenlandsepolder te Schiedam is de aangever met de taxi gestopt, omdat verdachte aangaf te moeten plassen. Daarbij parkeerde aangever de taxi met zijn neus naar een hek.
Verdachte sloeg aangever met een vuist op zijn gezicht. Aangever probeerde het linkervoorportier te openen en hing half naar buiten. In de worsteling probeerde hij de alarmknop in te drukken. Op een gegeven moment was aangever buiten de auto gekomen en bevond hij zich aan de binnenzijde van het openstaande portier. Vervolgens gaf verdachte gas waardoor de auto ging rijden. De auto reed achteruit, waarbij aangever door het openstaande portier werd geraakt en tegen de grond gegooid. Terwijl aangever op de grond lag, reed verdachte verder achteruit en over aangever heen, waarbij met het linkervoorwiel van de auto schuin over de borst van aangever is gereden. Vervolgens reed verdachte met de taxi weg. De taxi was van [collega benadeelde partij] en betrof een Mercedes van het type E 200 .
De verbalisanten ter plaatse zagen dat de kleding van aangever op diverse plaatsen was gescheurd en dat aangever hevig bloedde uit zijn neus. Tevens zagen zij zwellingen rond de ogen en de mond van aangever.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij aangever een duw tegen het hoofd heeft gegeven, hem uit de taxi heeft geduwd, toen is overgestapt op de bestuurdersplaats en is weggereden, waarbij hij geen oog meer had op de taxichauffeur. In zijn verklaring van 28 juni 2009 heeft verdachte verder verklaard dat hij met de taxi achteruit is gereden en is weggereden.
Uit de letselbeschrijving van 26 juni 2009 blijkt ondermeer dat bij het slachtoffer aan de rechter voorzijde van de romp diverse streepvormig en parallel lopende bloeduitstortingen
zichtbaar zijn waarbij een zekere regelmaat als bij een profiel herkenbaar is. Op de rug is een bandvormige schaafwond zichtbaar. Op de benen zijn eveneens schaafwonden zichtbaar. Verder wordt omschreven dat dit uitgebreide letsel kan passen bij de aangegeven beschrijving van het voorval en dat de genezingsduur ongeveer zes weken is.
Uit de letselbeschrijving van 11 februari 2010 blijkt ondermeer voorts dat het slachtoffer naast lichamelijke klachten sinds anderhalf maand ook psychische klachten heeft en dat er kans is op blijvende littekens en pigmentveranderingen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte gezien zijn verklaring van 28 juni 2009 dat hij het slachtoffer uit de auto heeft geduwd en met de auto achter uit is gereden en weg is gereden, daarmee de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat verdachte over aangever heen zou rijden, waardoor aangever mogelijk gedood zou kunnen worden. De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit opzettelijk, in de zin van voorwaardelijk opzet heeft gepleegd.
Namens verdachte is vrijspraak bepleit, nu verdachte weliswaar ten aanzien van een aantal handelingen heeft toegegeven dat deze feitelijk zijn gebeurd, maar dat er van opzettelijk handelen gericht op de dood van het slachtoffer geen sprake is.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door aangever aan de bestuurderszijde uit de auto te duwen en achteruit en weg te rijden, de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever daardoor dodelijk getroffen zou worden. Immers, te voorzien was dat aangever door de openstaande bestuurdersdeur ten val zou komen en onder het voertuig zou raken en overreden zou worden; dit gevaar heeft zich ook verwezenlijkt. Verdachte heeft verklaard dat hij bij het wegrijden zich niet heeft bekommerd om aangever. Door zich alvorens weg te rijden niet te vergewissen van de positie van aangever heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever onder de rijdende auto zou terechtkomen en daarbij dodelijk letsel zou kunnen oplopen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte heeft gehandeld met opzet in de zin van voorwaardelijk opzet.
Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 25 juni 2009 te Schiedam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (personen)auto (in gebruik als taxi) (merk: Mercedes; type E 200), toebehorende aan [collega benadeelde partij], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld tegen [benadeelde partij], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld bestond uit het
- stompen van deze [benadeelde partij]op/tegen het gezicht en- het uit voornoemde (personen)auto duwen van deze [benadeelde partij] en
- het met voornoemde (personen)auto over het bovenlichaam ende benen, van deze [benadeelde partij] rijden welke handelingen zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebben gehad bestaande uit één, gebroken rib;
2.
hij op 25 juni 2009 te Schiedam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet met een (personen)auto over (het lichaam) van deze [benadeelde partij] is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
De eendaadse samenloop van:
1.
Diefstal voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld te¬gen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemak¬kelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verze¬keren, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
2.
Poging doodslag.
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
Alhoewel de rechtbank om na te melden redenen er vanuit gaat dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde leed aan een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, heeft de rechtbank in de inhoud van het strafdossier noch in het verhandelde ter terechtzitting aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat deze feiten de verdachte in het geheel niet kunnen worden toegerekend. De rechtbank houdt de verdachte dan ook strafrechtelijk aansprakelijk.
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING EN MOTIVERING MAATREGEL
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een taxichauffeur bestolen van zijn taxi, welke diefstal gepaard ging met geweld. Het geweld bestond uit het stompen in het gezicht van het slachtoffer, het duwen van het slachtoffer uit de auto en vervolgens uit het over het lichaam en benen van het slachtoffer rijden. De verdachte heeft hiermee tevens gepoogd het slachtoffer van het leven te beroven. Zoals blijkt uit de foto’s van het toegebrachte letsel, is daarbij grof geweld gebruikt tegen het slachtoffer. Het feit dat dit in de nacht plaatsvond en deels in een besloten, kleine ruimte zonder enige mogelijkheid van vlucht of hulp, moet de ervaring voor het slachtoffer des te beangstigender hebben gemaakt.
Feiten als deze vormen een ernstige inbreuk op de persoon¬lijke integriteit van het slachtoffer. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke misdrijven nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen ondervinden van hetgeen hen is overko¬men. Door dit handelen van de verdachte zijn ook de in de samenleving heersende ge¬voelens van onrust en onveiligheid versterkt.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 10 december 2009 reeds eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder geweldsdelicten.
De redengeving van de op te leggen maatregel.
Verdachte is van 4 november 2009 tot 23 december 2009 geobserveerd in het Pieter Baan Centrum.
Van deze observatie is een rapport opgemaakt door J.B. Seinen, psycholoog en J.H. van Renesse, psychiater d.d. 3 februari 2010. Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een onderzoek naar zijn geestvermogens.
Beide deskundigen concluderen dat het verband tussen de gevonden psychopathie en het ten laste gelegde bij gebrek aan medewerking van de verdachte niet kan worden vastgesteld en de delictgevaarlijkheid van de verdachte om deze reden evenmin kan worden onderzocht.
Dat betekent echter niet dat de aan de deskundige gestelde vragen, te weten:
a) Is de verdachte lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling dan wel een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens?
b) Zo ja, was dit dan al zo ten tijde van het plegen van deze feiten?
c) Zijn de feiten begaan onder invloed van deze gebrekkige ontwikkeling dan wel een ziekelijke stoornis, met andere woorden is er een causaal verband?
d) Is er een aanzienlijk recidive risico?,
niet zouden kunnen worden beantwoord. Deskundigenberichten zijn immers -waardevolle- middelen om die vragen te beantwoorden, maar niet de enige. Zeker niet als de verdachte pertinent weigert aan een dergelijk onderzoek door deskundigen mee te werken.
Met betrekking tot genoemde vragen is de rechtbank tot navolgende bevindingen gekomen.
Ad a en b:
Gebrekkige ontwikkeling dan wel een ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
Psycholoog Seinen en psychiater Van Renesse hebben gerapporteerd dat op basis van het door hen verrichte milieuonderzoek, de observaties in het PBC en de bestudering van het strafdossier kan worden geconcludeerd, dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van afhankelijkheid van cannabis, alcohol en cocaïne. Daarnaast is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid.
De psycholoog en de psychiater hebben tevens geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde lijdende was aan bovengenoemde gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis.
De rechtbank neemt de voornoemde conclusies van de deskundigen over en maakt deze tot de hare.
Ad c):
Causaal verband.
De tekst van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht sluit niet uit dat een terbeschikkingstelling wordt opgelegd bij een verdachte die ten tijde van de gepleegde feiten lijdende is aan een persoonlijkheidsstoornis zonder dat het causaal verband tussen de stoornis en de feiten is komen vast te staan.
De deskundigen hebben gerapporteerd dat zij op grond van het beperkte onderzoek en de weigeringachtige houding van de verdachte niet kunnen aangeven of, hoe en in welke mate de middelenafhankelijkheid en de zwakbegaafdheid de gedragskeuzes en de gedragingen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde hebben beïnvloed. De rechtbank overweegt dat deze omstandigheid niet in de weg staat aan het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling. Immers, de rechter is bij het geven van een last tot terbeschikkingstelling niet gehouden vast te stellen dat de bewezenverklaarde feiten het gevolg zijn van de geestesgesteldheid van de verdachte (HR 22 januari 2008, LJN: BC1311). Daarbij komt dat de rechtbank het wel aannemelijk acht dat er tenminste enig verband is geweest tussen de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten en - in elk geval - de middelenafhankelijkheid van de verdachte. Op basis van dossieronderzoek hebben de deskundigen gerapporteerd dat de verdachte in het verleden grote hoeveelheden alcohol en allerlei soorten drugs gebruikte en dat hij daarvan agressief werd. De verdachte heeft blijkens het rapport in 2004 aan een reclasseringswerker van de justitiële verslavingszorg te kennen gegeven dat hij zijn middelengebruik toen niet meer in de hand had en dat hij "gek" werd wanneer hij had gebruikt. De verdachte heeft na zijn aanhouding op 25 juni 2009 te 5.20 uur verklaard dat hij twee biertjes had genuttigd, vijf gram cocaïne had gebruikt en vier of vijf 'dopjes' GHB had gehad. In een verhoor van 28 juni 2009 heeft hij hieraan toegevoegd dat hij ook nog weed had gerookt.
Ad d):
Recidive.
Rest de vraag of er een aanzienlijke kans op herhaling bestaat en of daarom vanuit de optiek van bescherming van anderen dan wel de veiligheid van personen terbeschikkingstelling met verpleging vereist is.
Gezien de ernst van de begane feiten, waarbij ieder inzicht in de drijfveer van de verdachte ontbreekt, moet er van worden uitgegaan dat het recidiverisico groot is. Een risico dat onverminderd zal voortduren zolang de verdachte niet vanwege die stoornis is behandeld.
Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte een schier onop¬hou¬delijke reeks van veroordelingen achter zijn naam heeft staan, waaronder diverse feiten met een geweldscomponent. In het bijzonder springt daarbij in het oog dat het Gerechtshof Den Bosch, zoals gezegd, de verdachte op 24 maart 1988 ter zake van doodslag al eens de maatregel van TBR in voorwaardelijke vorm heeft opgelegd.
Verder weegt mee dat de verdachte sinds 1995 is behandeld c.q. op¬ge¬nomen in tal van kli¬nieken en instellingen in ver¬band met psychische en/of ver¬sla¬vings¬problematiek, waarbij de behandelingen bijna iedere keer voortijdig is afgebroken. Ter zitting heeft de verdachte
aan¬gegeven dat hij meent dat hij niet met psychische of verslavings¬proble¬matiek kampt en geen be¬handeling behoeft. Van behan¬deling in een vrij¬wil¬lig- of drangkader valt naar het oordeel van de rechtbank weinig te verwachten.
De rechtbank is gezien al het bovenstaande van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege eist.
De delicten ter zake waarvan de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging wordt opgelegd betreffen misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de duur van de terbeschikkingstelling een periode van vier jaar te boven kan gaan.
De rechtbank is, alle omstandigheden in aanmerking nemend, tevens van oordeel dat naast de hierboven besproken maatregel een gevangenisstraf van 2 jaar tevens op zijn plaats is.
Alles afwegend worden na te noemen straf en maatregel passend en geboden geacht.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ EN SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], terzake van de feiten 1 en 2. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 7.424,55 en immateriële schade tot een bedrag van € 10.250,-.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van de onder 1 en 2, bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering worden toegewezen wat betreft de posten 1 tot en met 5.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op post 6 is niet van zo eenvoudige aard, dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behande¬ling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aange¬bracht.
Voor wat het betreft post 8 van de vordering zal dit deel van de vordering worden afgewezen, nu niet is vast komen te staan dat er rechtstreeks verband bestaat tussen deze post en de bewezenverklaarde feiten.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van de bewezen verklaarde straf¬bare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment naar maatstaven van billijkheid gelet op algemene ervaringsregels worden vastgesteld op € 2500,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
De rechtbank realiseert zich dat dit bedrag lager is dan gevorderd, doch heeft bij het vaststellen van dit bedrag gekeken naar vergelijkbare gevallen. De rechtbank zal dit bedrag opleggen bij wijze van voorschot, zodat dit deel van de vordering door de burgerlijke rechter desgewenst kan worden aangevuld.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Behalve op het reeds genoemde artikel is gelet is op de artikelen 37a, 37b, 38e, 45, 55, 310, 312 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 2 (twee) jaren;
gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege wordt verpleegd;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 5554,55 en veroor¬deelt de verdachte dit bedrag tegen kwij¬ting aan [benadeelde partij], wonende te [woonplaats] te betalen € 5554,55 (zegge: vijduizend vijfhonderdvierenvijftig euro en vijfenvijftig eurocent);
bepaalt dat dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf heden tot aan de dag van de algehele voldoening;
verklaart de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk voorzover deze ziet op post 6 en bepaalt dat de benadeelde partij dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst af het door de benadeelde partij onder post 8 gevorderde;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de bena¬deelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoer¬legging nog te maken;
legt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 5554,55 (zegge: vijduizend vijfhonderdvierenvijftig euro en vijfenvijftig eurocent), bij gebreke van volledige betaling en volle¬dig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 62 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hech¬tenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Leinarts, voorzitter,
en mrs. Benaissa en De Jong, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Kandemir-Akkal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 maart 2010.
Bijlage bij vonnis van [verdachte] d.d. 16 maart 2010:
TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING.
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op of omstreeks 25 juni 2009 te Schiedam
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een (personen)auto (in gebruik als taxi) (merk: Mercedes; type 200), in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Rotterdamse Taxicentrale
en/of [benadeelde partij] en/of [collega benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd
van geweld en / of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij], gepleegd
met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken
en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk
te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en /
of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- slaan/stompen van deze [benadeelde partij] in/op/tegen het gezicht althans het
hoofd en/of (vervolgens)
- het uit voornoemde (personen)auto duwen van deze [benadeelde partij] en/of
(vervolgens)
- het met voornoemde (personen)auto over het bovenlichaam en/of de benen,
althans over het lichaam, van deze [benadeelde partij] rijden
welke handelingen zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebben gehad bestaande
uit meerdere, althans één, gebroken rib(ben);
(artikel 312 lid 2 onder 4 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij
op of omstreeks 25 juni 2009 te Schiedam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een
persoon genaamd [benadeelde partij] van het leven te beroven, althans zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een (personen)auto over
(het lichaam) van deze [benadeelde partij] is gereden, althans in/op deze [benadeelde partij] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
(artikel 287 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij
op of omstreeks 25 juni 2009 te Schiedam
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,35 gram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 2/C Opiumwet)
4.
hij
op of omstreeks 25 juni 2009 te Schiedam toen een opsporingsambtenaar hem als
verdachte van een strafbaar feit naar zijn identiteitsgegevens vroeg, aan die
opsporingsambtenaar (een) andere dan zijn werkelijke naam en/of voorna(a)m(en)
en/of geboortedatum en/of geboorteplaats en/of adres waarop hij in de
basisadministratie persoonsgegevens als ingezetene stond ingeschreven of woon-
of verblijfplaats heeft opgegeven;
(artikel 435/4 SR)