ECLI:NL:RBROT:2010:BM1603

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
316905 / HA ZA 08-2529
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door baggerwerkzaamheden aan scheepswerf

In deze zaak vorderde eiser, een scheepswerf gevestigd in Urk, schadevergoeding van de gedaagden, die als 'Van Oord c.s.' gezamenlijk werden aangeduid. De schade was ontstaan door baggerwerkzaamheden die door Van Oord c.s. in de haven van Urk waren uitgevoerd in april en mei 2003. Eiser stelde dat deze werkzaamheden onzorgvuldig waren uitgevoerd, waardoor onderwater gelegen rails op zijn werf beschadigd raakten. Eiser voerde aan dat hij hierdoor zeven weken geen werkzaamheden kon verrichten. Van Oord c.s. betwistten de aansprakelijkheid en stelden dat de vordering van eiser was verjaard op grond van artikel 8:1793 BW, dat een verjaringstermijn van twee jaar hanteert voor schadeveroorzakende gebeurtenissen.

De rechtbank oordeelde dat de vordering van eiser inderdaad was verjaard. De verjaringstermijn begon te lopen op de dag na het schadeveroorzakende voorval, dat wil zeggen in april/mei 2003. De termijn van twee jaar was verstreken in april/mei 2005. Eiser had weliswaar stuitingsbrieven gestuurd, maar de rechtbank concludeerde dat de vordering op basis van artikel 8:1793 BW op 4 januari 2008 was verjaard, terwijl de dagvaardingen pas in oktober 2008 waren ingediend. De rechtbank oordeelde dat eiser geen beroep kon doen op artikel 3:310 BW, omdat dit artikel niet van toepassing was in deze zaak. De rechtbank wees de vordering van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige actie bij het indienen van vorderingen en de gevolgen van verjaring in het civiele recht. De rechtbank concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die het beroep van Van Oord c.s. op de verjaringstermijn in strijd met de redelijkheid en billijkheid zouden maken. Eiser werd veroordeeld in de kosten van de procedure, inclusief wettelijke rente en nakosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 316905 / HA ZA 08-2529
Uitspraak: 14 april 2010
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiser], h.o.d.n. [handelsnaa[eiser],
wonende te Urk,
eiser,
advocaat mr. J. de Ruiter,
- tegen -
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOSKALIS B.V., gevestigd te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN OORD ACZ MARINE CONTRACTORS B.V., gevestigd te Rotterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN OORD NEDERLAND B.V., tevens h.o.d.n. Ballast Ham Nederland, gevestigd te Gorinchem,
gedaagden,
advocaat mr. W.J. Hengeveld.
Eiser wordt hierna aangeduid als "[eiser]" en gedaagden worden gezamenlijk aangeduid als "Van Oord c.s".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaardingen d.d. 10 oktober 2008 en 13 oktober 2008 en de door [eiser] overgelegde producties;
- conclusie van antwoord, met producties;
- conclusie van repliek, met producties;
- conclusie van dupliek, met producties;
- akte uitlating producties aan de zijde van [eiser].
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1 [eiser] heeft een scheepswerf welke is gevestigd in de haven van Urk. De scheepswerf bestaat uit een kade met diverse opstallen en een aflopend talud van de kade naar de bodem van de haven. Op het talud en de bodem van de haven zijn rails gelegen zodat schepen van de kade via het talud te water kunnen worden gelaten en vice versa.
2.2 Van Oord c.s. hebben zich gespecialiseerd in de uitvoering van baggerwerkzaamheden en andere water- en wegenbouwkundige werken.
2.3 In april en mei 2003 hebben Van Oord c.s. in combinatie (“Combinatie Ketelmeer”) in opdracht van de Gemeente Urk in de haven van Urk baggerwerkzaamheden uitgevoerd. Daarbij hebben Van Oord c.s. gebruik gemaakt van diverse schepen zoals baggerschepen die puin en bagger naar boven haalden en elevatorbakken waarin het puin en bagger werd gestort.
3 De vordering
De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad gedaagden hoofdelijk te veroordelen:
1. tot betaling aan eiser binnen veertien dagen na datum vonnis een bedrag van
gerepareerde schade: € 31.359,97
omzetderving: € 2.800,00
wettelijke rente t/m 10 okt. 2008 € 9.310,54
wettelijke rente vanaf 10 oktober 2008 p.m.
--------------
€ 40.670,51 + p.m.
2. tot betaling aan eiser binnen veertien dagen na datum vonnis een bedrag van
€ 4.278,96 dan wel een in redelijkheid te bepalen bedrag voor buitengerechtelijke incassokosten;.
3. in de kosten van de procedure.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiser] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1 Zonder dat [eiser] daarom vroeg of zonder dat hij daartoe opdracht gaf, zijn de baggerwerkzaamheden ook verricht op de grond van de werf van [eiser]. Tijdens deze werkzaamheden zijn onderwater gelegen rails beschadigd als gevolg waarvan er op de werf voor een periode van zeven weken geen werkzaamheden konden worden verricht. Deze schade is aldus het gevolg van onzorgvuldig handelen van de baggeraars.
3.2 Deze door de Combinatie Ketelmeer veroorzaakte schade is het gevolg van onzorgvuldig handelen van haar werknemers dan wel een van haar onderaannemers op grond waarvan de vennoten van de Combinatie Ketelmeer hoofdelijk aansprakelijk zijn.
4 Het verweer
Het verweer strekt primair tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding te vermeerderen met nakosten en met rente en subsidiair tot afwijzing van de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad, althans dat aan een uitvoerbaarverklaring bij voorraad de voorwaarde wordt verbonden dat [eiser] zekerheid stelt, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
Van Oord c.s. hebben daartoe het volgende aangevoerd:
4.1 Primair stellen Van Oord c.s. dat indien zij schade zouden hebben veroorzaakt in de uitvoering van de baggerwerkzaamheden, er sprake is van een verjaarde rechtsvordering in de zin van artikel 8:1793 BW.
4.2 Subsidiair betwisten Van Oord c.s. dat de onderwater gelegen rails beschadigd zijn door hun toedoen en dat zij aansprakelijk zijn voor de door [eiser] gestelde schade.
4.3 Meer subsidiair betwisten Van Oord c.s. de hoogte van de schade.
5 De beoordeling
5.1 [eiser] stelt dat er sprake was van een schadeveroorzakende gebeurtenis en dat de toedracht daarvan was als volgt: op het talud van de werf lag een onderlosser waarin de bagger werd opgeslagen. Tijdens het vlot trekken van deze onderlosser door een sleepboot is in een verkeerde richting getrokken, waardoor de onderwaterrails werden beschadigd, aldus [eiser].
Bij conclusie van antwoord hebben Van Oord c.s. gesteld, dat zij zich bediende van een zogenaamde elevatorbak. Deze term is overgenomen door [eiser] bij conclusie van repliek, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat waar [eiser] spreekt over ‘onderlosser’ door hem bedoelt wordt ‘elevatorbak’.
5.2 Partijen twisten over de vraag of de bewuste elevatorbak schade heeft veroorzaakt aan de onderwaterrails van [eiser]. Indien daadwerkelijk sprake is van een gebeurtenis waarbij een elevatorbak van Van Oord c.s. schade heeft veroorzaakt, geldt het volgende.
5.3 Artikel 8:1002 BW, dat deel uitmaakt van Titel 11 (Ongevallen) afdeling 1 (Aanvaring), bepaalt onder meer dat het in deze afdeling omtrent aanvaring bepaalde eveneens van toepassing is indien schade door een binnenschip is veroorzaakt zonder dat een aanvaring (dat wil zeggen: ‘aanraking van schepen met elkaar’) plaatshad.
5.4 Tussen partijen is niet in geschil dat een elevatorbak heeft te gelden als een binnenschip als bedoeld in artikel 8: 1000 BW.
5.5 Daarmee is ook toepasselijkheid gegeven van artikel 8: 1793 BW dat een verjaringstermijn van twee jaar stelt op ‘een voorval als bedoeld in de afdeling 1 van titel 11’. De termijn van 2 jaar begint met de aanvang van de dag volgend op de dag van het voorval. De termijn is in casu dus gaan lopen april/mei 2003 zodat de termijn van twee jaar was verstreken april/mei 2005.
5.6 Uit hoofde van het bepaalde in artikel 3:317 lid 1 BW heeft te gelden dat de verjaring kan worden gestuit door een schriftelijke aanmaning, waarna een nieuwe verjaringstermijn begint te lopen. Van Oord c.s. hebben onbetwist gesteld dat [eiser] aan hen stuitingsbrieven heeft gestuurd op 14 juli 2003, 29 mei 2004 en laatstelijk op 3 januari 2006.
5.7 Gelet op het bovenstaande is de vordering van [eiser] op grond van artikel 8:1793 BW twee jaar ná 3 januari 2006, te weten met ingang van 4 januari 2008, verjaard. De dagvaardingen dateren van ná die datum, namelijk van respectievelijk 10 en 13 oktober 2008.
5.8 [eiser] heeft nog gesteld dat op grond van de wet alsmede de redelijkheid en billijkheid een beroep op verjaring aan Van Oord c.s. niet toekomt. Daarbij voert [eiser] de volgende omstandigheden aan:
- de drie gedaagden, Boskalis, Van Oord ACZ en Van Oord (voorheen h.o.d.n. Ballast Ham Nederland) verenigden zich in ‘Combinatie Ketelmeer’. In strijd met hun verplichtingen op grond van artikel 23 van het Wetboek van Koophandel hebben zij nagelaten het samenwerkingsverband als vennootschap onder firma te doen registreren in het Handelsregister; door de inschrijving in het Handelsregister na te laten, handelden Van Oord c.s. bij voorbaat onrechtmatig jegens derden die inzage moeten hebben wanneer zij kennis willen nemen van de Combinatie Ketelmeer;
- in 2003 was de ‘Combinatie Ketelmeer’ duidelijk geïnformeerd dat bij het baggeren van de haven te Urk door [eiser] schade was geleden. Zij wimpelde haar aansprakelijkheid af en weigerde zelfs om de aansprakelijkheid door te zenden aan haar verzekeringsmaatschappij. Vanaf 2004 reageerde de Combinatie Ketelmeer niet meer op de aan haar gestuurde aangetekende brieven. Zij verdween met de noorderzon.
- daarbij komt de ongelijkheid van partijen: drie grote multinationals die niet onder eigen naam als zodanig herkenbaar zijn, en de eenmanszaak scheepswerf [eiser]. Voor het intreden van de verjaring is ingevolge artikel 3:310 BW niet alleen vereist bekendheid met de schade maar ook de subjectieve bekendheid van de aansprakelijke persoon. Slechts nadat [eiser] in het voorjaar van 2008 professioneel juridische bijstand inschakelde, kwamen de rechtspersonen achter de Combinatie Ketelmeer aan het licht.
5.9 [eiser] doet met bovenstaande stellingen allereerst een beroep op artikel 3:310 BW, welk artikel bepaalt dat de (vijfjarige) verjaringstermijn opgenomen in dat artikel begint te lopen als de benadeelde bekend is geworden met zowel de schade als met de daarvoor aansprakelijke (rechts)persoon. [eiser] komt evenwel geen beroep toe op artikel 3:310 BW, nu niet dit artikel doch artikel 8:1793 BW van toepassing is in onderhavige zaak. De (tweejarige) verjaringstermijn van artikel 8:1793 BW begint met aanvang van de dag, volgende op de dag van het schadeveroorzakende voorval. (Subjectieve) bekendheid van de aansprakelijke (rechts)persoon is geen vereiste die is opgenomen in artikel 8:1793 BW. Dit betekent dat de stellingen van [eiser] die erop zien dat het hem lange tijd onduidelijk was wie aansprakelijk was voor de door hem gestelde alsmede de stelling van [eiser] dat gedaagden in strijd met wettelijke verplichtingen hebben nagelaten Combinatie Ketelmeer’ in te schrijven in het Handelsregister rechtens geen gevolg kunnen hebben. Deze stellingen houden namelijk allen verband met het hier niet van toepassing zijnde vereiste van (subjectieve) bekendheid van de aansprakelijke (rechts)persoon.
5.10 Ook overigens zijn de rechtbank geen feiten of omstandigheden gebleken die moeten leiden tot de conclusie dat het beroep van Van Oord c.s. op de verjaringstermijn ex artikel 8:1793 BW in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Het door gedaagden niet (meer) reageren op brieven van [eiser], het weigeren van gedaagden om de aansprakelijkheidstelling door te zenden naar haar verzekeringsmaatschappij, en het feit dat er sprake is van ongelijkheid van partijen zijn geen feiten of omstandigheden die naar het oordeel van de rechtbank als zodanig kunnen gelden.
5.11 Gelet op het bovenstaande is de vordering van [eiser] verjaard en dient deze te worden afgewezen.
5.12 [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De daarover gevorderde wettelijke rente vanaf veertien dagen na datum vonnis is eveneens toewijsbaar.
5.13 De nakosten en de daarover gevorderde wettelijke rente zullen (voorwaardelijk) worden toegewezen als hierna vermeld.
6 De beslissing
De rechtbank,
wijst af de vordering van [eiser];
veroordeelt [eiser] in de proceskosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van Van Oord c.s. bepaald op € 990,-- aan vast recht, op nihil aan overige verschotten en op € 1.788,-- aan salaris voor de advocaat;
bepaalt dat [eiser] de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 Burgerlijk Wetboek verschuldigd is over de proceskosten vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt [eiser] tot betaling van € 131,-- aan nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 Burgerlijk Wetboek daarover vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag der voldoening, verhoogd met € 68,-- aan betekeningskosten in het geval betekening van de executoriale titel plaatsvindt, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 Burgerlijk Wetboek daarover vanaf de datum van de betekening tot aan de dag der voldoening.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.V. Scheffers.
Uitgesproken in het openbaar.
1278