Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/3254 WW-T2
Uitspraak in het geding tussen
[A], wonende te Rotterdam, eiseres,
gemachtigde mr. A. Rhijnsburger, advocaat te Rotterdam,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (vestiging Rotterdam), verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 13 augustus 2009 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 6 april 2009 (hierna: het primaire besluit) ongegrond verklaard. Bij het primaire besluit heeft verweerder geweigerd eiseres per 15 maart 2009 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (hierna: WW) toe te kennen.
Tegen het bestreden besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 09/2548, 09/3384, 09/2550, 09/2549, 09/3016, 09/2547, 09/3331, 09/3208, 09/3220, 09/2755,09/3673, 09/2186, 09/3183, 09/3465, 09/3565, 09/2701, 09/2702, 09/2703, 09/2723, 09/3177, 09/2721, 09/3181, 09/2678, 09/2651, 09/2382, 09/2797 en 09/3882 plaatsgevonden op 7 januari 2010.
Aanwezig waren eiseres en R.S. Wijling, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Nieuwstraten en P. Vliegenthart.
Na de behandeling ter zitting zijn de zaken weer gesplitst.
2.1 Eiseres heeft aanvankelijk een dienstverband met de gemeente Rotterdam gehad in het kader van de Instroom/Doorstroom-Regeling (ID-Regeling). Aangezien de ID-Regeling op basis van rijksbeleid geheel beëindigd zou worden, heeft de gemeente Rotterdam eiseres voor de keuze gesteld om nog een jaar in de oorspronkelijke ID-baan werkzaam te zijn, waarbij zij het risico liep na afloop van dat jaar werkloos te worden, dan wel om een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met een looptijd van twee jaar met Maatwerk Nederland aan te gaan waarbij getracht zou worden haar in een reguliere dienstbetrekking te werk te stellen.
2.2 Eiseres heeft voor de laatste optie gekozen. Krachtens de door haar met het payroll-bedrijf P/Flex gesloten overeenkomst
- hebben partijen die overeenkomst benoemd als een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW);
- is deze overeenkomst aangegaan voor een periode van twee jaar;
- is deze overeenkomst gesloten in het kader van een re-integratietraject van eiseres bij Maatwerk, dat tot doel had eiseres zo spoedig mogelijk te doen uitstromen naar een duurzame arbeidsplaats in de reguliere arbeidsmarkt, eventueel door middel van detachering bij derden;
- is de bemiddeling door P/Flex uitbesteed aan Maatwerk;
- heeft eiseres recht op een loon dat, voorzover daadwerkelijk bij een opdrachtgeefster arbeid verricht zou worden, in overleg met de bij die opdrachtgeefster geldende beloningsregeling zou worden vastgesteld dan wel, voorzover er geen passend werk beschikbaar gesteld zou worden, op een loon overeenkomstig de regeling van artikel 15 van de CAO voor Payroll ondernemingen.
2.3 Na ommekomst van de overeenkomst met P/flex heeft eiseres verweerder verzocht haar in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de WW.
2.4 Verweerder heeft het verzoek om een uitkering ingevolge de WW afgewezen. Zijn standpunt is dat eiseres geen werknemer is in de zin van de WW en derhalve niet als verzekerde in de zin van die wet kan worden aangemerkt, zodat zij niet voor een uitkering ingevolge die wet in aanmerking komt. Verweerder heeft telefonisch contact opgenomen met Maatwerk en namens Maatwerk is verklaard dat er inderdaad mensen zijn geweest die werkzaamheden hebben verricht voor Maatwerk, maar dat dit heeft plaatsgevonden in de vorm van een stage. Aangezien nergens aantoonbaar is vastgesteld dat er geen sprake is van stage gaat verweerder ervan uit dat de werkzaamheden van eiseres stagewerkzaamheden betreffen en dat de feitelijke situatie is dat er geen productieve arbeid is verricht.
2.5 Eiseres heeft verklaard gedurende twee maanden na aanvang bij de werkzaamheden bij Maatwerk stage te hebben gelopen bij Maatwerk en na afloop van de stage de werkzaamheden te hebben voortgezet. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat haar arbeidsverhouding met P/flex wel als een privaatrechtelijke dienstbetrekking te kwalificeren valt en heeft daartoe, samengevat, aangevoerd dat zij zich krachtens de overeenkomst met P/flex in het kader van de re-integratie heeft verplicht tot het verrichten van passende werkzaamheden. Zij heeft ook daadwerkelijk passende werkzaamheden verricht. Eiseres heeft ter zitting opgemerkt dat zich onder de gedingstukken geen telefoonnotitie van het contact met Maatwerk bevindt. Voorts kan volgens rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep ook sprake zijn van productieve arbeid in geval van stage.
2.6 De rechtbank overweegt als volgt.
2.6.1 Ingevolge artikel 3 van de WW is werknemer de natuurlijke persoon, jonger dan 65 jaar, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienst¬betrekking staat.
Onder privaatrechtelijke dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3 van de WW moet worden verstaan de arbeidsovereenkomst zoals omschreven in artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW): de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.
2.6.2 Tussen partijen is niet in geding dat voldaan is aan twee van de drie essentiële kenmerken om tot een dienstbetrekking te kunnen concluderen, namelijk de loonbetalingsverplichting en de gezagsverhouding. Het geschil spitst zich dan ook toe op de vraag of er ook sprake was van een verplichting tot (persoonlijke) arbeidsverrichting en indien deze wordt aangenomen, of wordt voldaan aan het vereiste ingevolge artikel 17 van de WW dat in de 36 weken onmiddellijk voorafgaande aan de werkloosheid 26 weken is gewerkt.
2.6.3 Ter zitting heeft eiseres verklaard dat haar werkzaamheden bij Maatwerk bestonden uit het verrichten van administratieve werkzaamheden op kantoor van 9.00 uur tot 17.00 uur. De rechtbank acht - ook in verband met hetgeen eerder door eiseres naar voren is gebracht met betrekking tot het verrichten van werkzaamheden - voldoende aannemelijk geworden dat zij inderdaad productieve arbeid heeft verricht. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderzoek gedaan naar de feitelijke omstandigheden. Verweerder is slechts afgegaan op telefonisch ingewonnen informatie die niet specifiek op eiseres betrekking had, maar op mensen in het algemeen die voor Maatwerk werkzaamheden hebben verricht. De rechtbank ziet hierin aanleiding om het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder zal alsnog dienen te beoordelen of eiseres aan de referte-eis voldoet. Ter zitting kon immers geen duidelijkheid gegeven worden over de duur van de werkzaamheden die eiseres heeft verricht.
2.6.4 De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 644,- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar omdat verweerder nog een nieuw besluit op bezwaar zal nemen.
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak,
bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 41,- vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 644,-.
Aldus gedaan door mr. J. Bergen, voorzitter, en mr. T. Damsteegt en mr. E.F.C. Francken, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.T. van de Erve, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2010.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.