ECLI:NL:RBROT:2010:BM1380

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/2550 WW-T2 ,AWB 09/2549 WW-T2 , AWB 09/3016 WW-T2 en AWB 09/2547 WW-T2
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning uitkeringen ingevolge de Werkloosheidswet aan voormalig ID-ers na overeenkomst met P/flex-Maatwerk

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om uitkeringen op grond van de Werkloosheidswet (WW) toe te kennen aan vier voormalig ID-ers. Deze eiseressen hadden gedurende twee jaar een overeenkomst met P/flex-Maatwerk, waarbij zij zouden worden begeleid en getraind in het vinden van werk. Het Uwv stelde dat de eiseressen geen werknemers waren in de zin van de WW, omdat zij geen feitelijke arbeid hadden verricht. De rechtbank Rotterdam oordeelde dat de activiteiten die de eiseressen hadden verricht, zoals het volgen van cursussen en sollicitatieactiviteiten, niet als productieve arbeid konden worden aangemerkt. De rechtbank benadrukte dat de essentie van de overeenkomst met P/flex was gericht op de persoonlijke ontwikkeling van de eiseressen en niet op het verrichten van arbeid ten behoeve van P/flex of Maatwerk. De rechtbank concludeerde dat de eiseressen niet voldeden aan de definitie van werknemer zoals vastgelegd in artikel 3 van de WW en dat zij derhalve geen recht hadden op een uitkering. De beroepen van de eiseressen tegen de besluiten van het Uwv werden ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nrs.: AWB 09/2550 WW-T2
AWB 09/2549 WW-T2
AWB 09/3016 WW-T2
AWB 09/2547 WW-T2
Uitspraak in de gedingen tussen
1. [A], wonende te Rotterdam, eiseres 1
2. [B], wonende te Rotterdam, eiseres 2
3. [C], wonende te Rotterdam, eiseres 3
4. [D], wonende te Rotterdam, eiseres 4
hierna ook te noemen: eiseressen,
gemachtigde mr. K. ten Broek, regiojurist bij de Avakabo FNV,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (vestiging Rotterdam), verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 24 juni 2009 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres 1 tegen het primaire besluit van 3 april 2009 ongegrond verklaard. Bij het besluit van 3 april heeft verweerder geweigerd eiseres 1 per 30 maart 2009 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (hierna: WW) toe te kennen.
Bij besluit van eveneens 24 juni 2009 (bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiseres 2 tegen het primaire besluit van 8 april 2009 ongegrond verklaard. Bij het besluit van 8 april heeft verweerder geweigerd eiseres 2 per 31 maart 2009 een uitkering ingevolge de WW toe te kennen.
Bij besluit van 30 juli 2009 (bestreden besluit 3) heeft verweerder het bezwaar van eiseres 3 tegen het primaire besluit van 14 april 2009 ongegrond verklaard. Bij het besluit van 14 april 2009 heeft verweerder geweigerd eiseres 3 per 2 maart 2009 een uitkering ingevolge de WW toe te kennen.
Bij besluit van 1 juli 2009 (bestreden besluit 4) heeft verweerder het bezwaar van eiseres 4 tegen het primaire besluit van 20 april 2009 ongegrond verklaard. Bij het besluit van 20 april 2009 heeft verweerder geweigerd eiseres 4 per 31 maart 2009 een uitkering ingevolge de WW toe te kennen.
Tegen de bestreden besluiten 1 tot en met 4 (hierna: de bestreden besluiten) hebben eiseressen afzonderlijk beroep ingesteld.
Deze zaken zijn gevoegd behandeld met de zaken die bij deze rechtbank geregistreerd zijn onder de nummers 09/2548, 09/3384, 09/3331, 09/3208, 09/3220, 09/3254, 09/2755, 09/3673, 09/2186, 09/3183, 09/3465, 09/3565, 09/2701, 09/2702, 09/2703, 09/2723, 09/3177, 09/2721, 09/3181, 09/2678, 09/2651, 09/2382, 09/2797 en 09/3882. Het onderzoek ter zitting in deze zaken heeft plaatsgevonden op 7 januari 2010. Eiseressen en hun gemachtigde waren aanwezig.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Nieuwstraten en P. Vliegenthart.
Na de behandeling ter zitting zijn de zaken weer (gedeeltelijk) gesplitst.
2 Overwegingen
2.1 Eiseressen hebben aanvankelijk een dienstverband met de gemeente Rotterdam gehad in het kader van de Instroom/Doorstroom-Regeling (ID-Regeling). Aangezien de ID-Regeling op basis van rijksbeleid geheel beëindigd zou worden, heeft de gemeente Rotterdam eiseressen voor de keuze gesteld om nog een jaar in de oorspronkelijke ID-baan werkzaam te zijn waarbij de mogelijkheid zou bestaan dat zij na een jaar werkloos zouden worden, dan wel om een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met een looptijd van twee jaar met Maatwerk Nederland (hierna: Maatwerk) aan te gaan waarbij getracht zou worden hen in een reguliere dienstbetrekking te werk te stellen.
2.2 Eiseressen hebben voor de laatste optie gekozen. Krachtens de door hen met het payroll-bedrijf P/flex gesloten overeenkomst
- hebben partijen die overeenkomst benoemd als een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW);
- is deze overeenkomst aangegaan voor een periode van twee jaar;
- is deze overeenkomst gesloten in het kader van re-integratietrajecten van eiseressen bij Maatwerk, die tot doel hadden eiseressen zo spoedig mogelijk te doen uitstromen naar een duurzame arbeidsplaats op de reguliere arbeidsmarkt, eventueel door middel van detachering bij derden;
- is de bemiddeling door P/flex uitbesteed aan Maatwerk;
- hebben eiseressen recht op een loon dat, voorzover daadwerkelijk bij een opdrachtgeefster arbeid verricht zou worden, in overleg met de bij die opdrachtgeefster geldende beloningsregeling zou worden vastgesteld dan wel, voorzover er geen passend werk beschikbaar gesteld zou worden, op een loon overeenkomstig de regeling van artikel 15 van de CAO voor Payroll ondernemingen.
2.3 Na ommekomst van de overeenkomst met P/flex hebben eiseressen verweerder verzocht hen in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de WW.
2.4 Verweerder heeft deze verzoeken bij de primaire besluiten, die bij de thans bestreden besluiten zijn gehandhaafd, afgewezen. Zijn standpunt is dat eiseressen geen werknemers in de zin van de WW zijn en derhalve niet als verzekerden in de zin van die wet kunnen worden aangemerkt, zodat zij niet voor een uitkering ingevolge die wet in aanmerking komen.
2.5 Eiseressen zijn van mening dat zij wel voor een uitkering ingevolge de WW in aanmerking komen en hebben zich in dat verband op het standpunt gesteld dat hun arbeidsverhouding met P/flex wel als een privaatrechtelijke dienstbetrekking te kwalificeren valt. Zij hebben daartoe, samengevat, gesteld dat zij krachtens de overeenkomst met P/flex zich in het kader van de reïntegratie verplicht hebben tot het verrichten van passende werkzaamheden en dat zij zich hiervoor ook steeds beschikbaar hebben gesteld. Daarbij dienen volgens eiseressen scholing, sollicitatieactiviteiten en gesprekken met Maatwerk als arbeid in de zin van artikel 7:610 BW te worden aangemerkt.
Indien het ID-dienstverband was voortgezet, zouden eiseressen wel in aanmerking zijn gekomen voor een uitkering ingevolge de WW, zij het dat zij in dat geval het risico zouden hebben gelopen verwijtbaar werkloos in de zin van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW te worden geacht.
2.6 De rechtbank overweegt als volgt.
2.6.1 Ingevolge artikel 3 van de WW is werknemer de natuurlijke persoon, jonger dan 65 jaar, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienst¬betrekking staat.
Onder privaatrechtelijke dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3 van de WW moet worden verstaan de arbeidsovereenkomst zoals omschreven in artikel 7:610 van het BW: de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.
2.6.2 Tussen partijen is niet in geding dat voldaan is aan twee van de drie essentiële kenmerken om tot een dienstbetrekking te kunnen concluderen, namelijk de loonbetalingsverplichting en de gezagsverhouding. Het geschil spitst zich dan ook toe op de vraag of er ook sprake was van een verplichting tot (persoonlijke) arbeidsverrichting.
2.6.3 Niet in geschil tussen partijen is dat de overeenkomst niet tot feitelijke arbeid van eiseressen heeft geleid, anders dan de door hen gestelde scholing, sollicitatieactiviteiten en gesprekken met Maatwerk.
Onder arbeid als bedoeld in artikel 3 van de WW in verbinding met artikel 7:610 van het BW moet worden verstaan: productieve arbeid die in het economisch verkeer wordt verricht en waarmee het verkrijgen van enig geldelijk voordeel wordt beoogd of volgens de in het maatschappelijk verkeer geldende normen kan worden verkregen. Het gaat er dus om dat de werknemer productieve arbeid in economische zin ten behoeve van de werkgever verricht.
De essentie van de tussen eiseressen en P/flex gesloten overeenkomsten is dat eiseressen, die moeilijk bemiddelbaar op de arbeidsmarkt bleken te zijn, begeleid zouden worden naar en getraind zou worden in het vinden van arbeid. Het door eiseressen volgen van cursussen, het verrichten van sollicitatieactiviteiten en het brengen van verplichte bezoeken aan Maatwerk zijn niet als productieve arbeid in de zojuist aangeduide zin aan te merken en zijn bovendien niet ten behoeve van P/flex, of Maatwerk verricht, maar ten behoeve van eiseressen zelf, teneinde hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten en te bewerkstelligen dat zij niet uit op een (werkloosheids)uitkering zijn aangewezen. Dit is wezenlijk iets anders dan een overeenkomst waarbij de ene partij zich verbindt om ten behoeve van de andere partij tegen betaling van loon arbeid te verrichten. De rechtbank ziet zich in deze opvatting gesteund door de arresten van de Hoge Raad van 29 oktober 1982, LJN AC0442, en van 14 april 2006, LJN AU9722, en door de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 25 september 2007, LJN BB5262.
Dat eiseressen zich beschikbaar hebben gehouden om productieve arbeid ten behoeve van potentiële inleners van Maatwerk te verrichten en loon hebben ontvangen, leidt niet tot een ander oordeel.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de door eiseressen verrichte activiteiten niet als arbeid in de zin van artikel 7:610 van het BW kunnen worden aangemerkt. De overeenkomst tot het verrichten van deze activiteiten kan dan ook niet als een privaatrechtelijke dienstbetrekking gelden. Eiseressen kunnen dan ook geen recht op een uitkering ingevolge de WW doen gelden.
2.6.4 Hieraan doet niet af het beroep dat eiseressen gedaan hebben op de Regeling gelijkstelling niet-gewerkte weken met gewerkte weken en op de Regeling gelijkstelling niet gewerkte uren met gewerkte uren. Deze regelingen zien immers in tegenstelling tot de situatie waarvan in dit geval sprake is, op situaties waarin reeds sprake is van reëel werknemerschap en zijn dan ook niet bedoeld om weken/uren waarin er geen sprake is van werknemerschap en geen arbeid is verricht, gelijk te stellen met gewerkte weken/uren.
2.6.5 Eiseressen hebben gesteld dat, indien en voorzover hun arbeidsovereenkomst met P/flex niet als een privaatrechtelijk dienstverband gekwalificeerd zou kunnen worden, de toepassing van het vertrouwens- en het gelijkheidsbeginsel er toe zou moeten leiden dat zij alsnog een uitkering ingevolge de WW ontvangen. Deze stelling faalt reeds omdat algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet van invloed zijn op het bestaan van verzekeringsplicht. Daarnaast geldt nog het volgende.
2.6.6 De enkele omstandigheid dat premies voor de WW zijn afgedragen, brengt niet mee dat eiseressen aanspraak hebben op een uitkering ingevolge die wet en kan bij hen evenmin het gerechtvaardigd vertrouwen hebben doen ontstaan dat zij die aanspraak hadden. Verzekeringsplicht ingevolge de WW ontstaat immers van rechtswege, onafhankelijk van de vraag of ter zake premies zijn betaald (vergelijk de reeds genoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 25 september 2007, LJN BB5262 en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 april 2008, LJN BC9353). Niet gesteld kan worden dat verweerder bij het ontvangen van premies erop bedacht had moeten zijn dat eiseressen niet als premieplichtig gezien konden worden. Verweerder was immers niet op de hoogte van de getroffen arbeidsrechtelijke regelingen en hij kon daarvan ook niet op de hoogte zijn; onweersproken heeft hij immers gesteld op geen enkele wijze bij de totstandkoming van de op instigatie van de gemeente Rotterdam met P/flex en Maatwerk getroffen regelingen betrokken te zijn geweest.
2.6.7 Ook de stelling van eiseressen dat hen toegezegd is dat zij na ommekomst van de looptijd van de overeenkomst met P/flex voor een uitkering ingevolge de WW in aanmerking zouden komen, hebben bij hen geen gerechtvaardigd vertrouwen kunnen doen wekken dat zij thans recht op een dergelijke uitkering hebben. Voorzover dergelijke toezeggingen al gedaan zijn, zijn deze niet door verweerder gedaan, zodat hij niet aan die toezeggingen gebonden is.
2.6.8 Met betrekking tot het beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt nog overwogen dat de rechtbank niet is gebleken dat gelijke gevallen ongelijk worden behandeld. Bij voormalig ID-ers die na het Maatwerktraject wel WW-uitkering toegekend hebben gekregen, is de uitkering immers inmiddels ingetrokken. Bij de ID-ers waarvan de arbeidsovereenkomst met de ID-werkgever nog een jaar is blijven bestaan en aan wie deswege (nog) geen uitkering is toegekend, is reeds daarom sprake van een niet-gelijke situatie.
2.6.9 Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseressen bij afloop van de overeenkomst met P-flex geen werknemer waren in de zin van de WW. Hetgeen overigens door eiseressen is gesteld, kan aan deze slotsom niet afdoen. Verweerder heeft dan ook terecht bij de bestreden besluiten de bezwaren van eiseressen tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard. De beroepen tegen de bestreden besluiten dienen daarom ongegrond verklaard te worden.
2.6.10 Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gedaan door mr. J. Bergen, voorzitter, en mr. T. Damsteegt en mr. E.F.C. Francken, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.T. van de Erve, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 15 april 2010.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseressen worden begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op: