ECLI:NL:RBROT:2010:BM0994

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
341202 / HA ZA 09-3030
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van vergoeding voor werving en selectie van personeel en de vraag naar de totstandkoming van een overeenkomst

In deze zaak vordert Creyf’s Interim B.V. betaling van een bedrag van € 31.845,42 van Saepio B.V. wegens het niet nakomen van een overeenkomst tot werving en selectie van personeel. De rechtbank Rotterdam heeft op 31 maart 2010 uitspraak gedaan in deze civiele procedure. Creyf’s stelt dat er een overeenkomst tot stand is gekomen op basis waarvan zij kandidaten voor de functie van brandwacht heeft geworven en voorgesteld aan Saepio. Saepio betwist de totstandkoming van deze overeenkomst en voert aan dat de persoon die namens haar contact heeft gehad met Creyf’s, [Z], niet bevoegd was om deze overeenkomst aan te gaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen overeenstemming bestond over essentiële onderdelen van de overeenkomst, zoals de aard van de dienstverlening en het tarief. De rechtbank heeft ook de vraag behandeld of er sprake is van schijn van bevoegdheid of bekrachtiging, waarbij het van belang is of Creyf’s gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de bevoegdheid van [Z]. De rechtbank concludeert dat, indien komt vast te staan dat de brief van 23 juni 2008 door de bestuurder van Saepio, [X], is ondertekend, er mogelijk sprake is van schijn van bevoegdheid. De zaak is verwezen naar de rol voor het nemen van een akte door Creyf’s, waarin zij zich kan uitlaten over de echtheid van de handtekening op de brief. De rechtbank heeft de beslissing aangehouden in afwachting van deze aktewisseling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 341202 / HA ZA 09-3030
Uitspraak: 31 maart 2010
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid CREYF’S INTERIM B.V.,
gevestigd te Almere,
eiseres,
advocaat mr. J.W. Hilhorst,
- tegen -
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SAEPIO B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. M.P.V. Engelsman.
Partijen zullen hierna "Creyfs" en "Saepio" genoemd worden.
1. De procedure
1.1. De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het vonnis in het incident van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 30 september 2009, waarbij de rechtbank Zwolle-Lelystad zich onbevoegd heeft verklaard kennis te nemen van de vordering in de hoofdzaak en de zaak heeft verwezen naar deze rechtbank, alsmede de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- het tussenvonnis van deze rechtbank van 25 november 2009, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- de brief van mr. Hilhorst van 29 januari 2010, met bijlagen;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 9 februari 2010, met bijlagen.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1. Creyf’s houdt zich bezig met het uitzenden en detacheren, alsmede de werving en selectie van personeel.
2.2. Saepio verleent diensten op het gebied van bewaking en beveiliging. Bestuurders van Saepio zijn [X] (hierna: [X]) en [Y].
2.3. Saepio Brandpreventie B.V. (hierna: Brandpreventie), opgericht bij akte van
14 oktober 2008, houdt zich bezig met brandpreventie. Bestuurders van Brandpreventie zijn [Holding] en Absoluut R & V Holding B.V. [X] is enig aandeelhouder van Absoluut R & V Holding B.V. [Y] is enig aandeelhouder van [Holding]
2.4. Saepio en Brandpreventie zijn in hetzelfde kantoorgebouw aan het [adres] te Rotterdam gevestigd. Zij hebben een eigen telefoonnummer, huisnummer en ingang in het kantoorgebouw.
2.5. De heer [Z] (hierna: [Z]) heeft in 2008 gedurende enkele weken als zelfstandige werkzaamheden verricht voor Brandpreventie.
2.6. Begin juni 2008 heeft een medewerkster van Creyf’s meermalen telefonisch contact gehad met [Z] in verband met het aantrekken van personeel voor de functie van brandwacht.
2.7. Een brief van 23 juni 2008 van Creyf’s, houdt onder meer in:
Saepio
De heer [Z]
[adres]
[postcode] Rotterdam
(…)
Onderwerp: Algemene Voorwaarden
Geachte heer [Z],
‘Hierbij ontvangt u een exemplaar van de Algemene Voorwaarden van Creyf’s Beheer B.V. voor het ter beschikking stellen van Uitzendkrachten en Werving en Selectie. (…)
Deze voorwaarden zijn van toepassing op alle overeenkomsten, leveringen en diensten van Creyf’s Uitzendbureau.
Wij vragen u vriendelijk deze brief te ondertekenen voor ontvangst en te retourneren middels bijgevoegde envelop.
(…)
Datum: 23 juni 2008*
Naam: [X]* Handtekening: handtekening*
(…)
(* cursief is met de hand geschreven)
2.8. Artikel 14 lid 1 van de Algemene Voorwaarden Creyf’s Beheer B.V. (hierna: de algemene voorwaarden) houdt, voor zover hier van belang, in:
“De Opdrachtgever is gerechtigd een arbeidsverhouding aan te gaan met een ter beschikkinggestelde Uitzendkracht indien en voor zover wordt voldaan aan het hieronder in dit artikel bepaalde. Daarbij wordt onder het aangaan van een arbeidsverhouding met een Uitzendkracht verstaan:
(…)
Het aangaan van een arbeidsverhouding door de Uitzendkracht met een derde voor hetzelfde of ander werk, waarbij de Opdrachtgever en die derde in een groep zijn verbonden dan wel de één een dochtermaatschappij is van de ander.”
2.9. Artikel 14 lid 8 van de algemene voorwaarden bepaalt, voor zover hier van belang:
“Indien een (potentiële) Opdrachtgever in eerste instantie door tussenkomst van de Uitzendonderneming met een (aspirant) Uitzendkracht in contact is gekomen, bijvoorbeeld doordat deze door de Uitzendonderneming aan hem is voorgesteld, en deze (potentiële) Opdrachtgever met die Uitzendkracht binnen 6 maanden nadat het contact tot stand is gekomen een arbeidsverhouding aangaat zonder dat er een Terbeschikkingstelling tot stand komt, is de Opdrachtgever een vergoeding verschuldigd (…) Ingeval partijen ter zake de desbetreffende Uitzendkracht nog niet tot een vergelijk waren gekomen omtrent de hoogte van het Opdrachtgeverstarief, dan is de Opdrachtgever aan de Uitzendonderneming dadelijk en ineens zonder nadere sommatie of ingebrekestelling, een bedrag verschuldigd ter hoogte van € 7.500,- exclusief BTW, onverlet het recht van de Uitzendonderneming om volledige schadevergoeding te vorderen”.
2.10. Creyf’s heeft drie kandidaten, [W] (hierna: [W]), [G] (hierna: [G]) en [S] (hierna: [S]) geselecteerd en aan [Z] voorgesteld.
Op 19 en 25 juni 2008 heeft [Z] met deze kandidaten gesprekken gevoerd. Creyf’s heeft voor het selecteren van de kandidaten geen vergoeding ontvangen.
3. De vordering
De vordering luidt om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Saepio te veroordelen tot betaling van € 31.845,42 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 15 mei 2009, Saepio te veroordelen in de kosten van het geding en indien Saepio niet tijdig voldoet aan de veroordeling Saepio te veroordelen tot betaling van de nakosten.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft Creyf’s aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1. Tussen Creyf’s en Saepio is een overeenkomst tot stand gekomen, op grond waarvan Creyf’s kandidaten voor de functie van brandwacht heeft geworven en voorgesteld. Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van toepassing.
3.2. De drie kandidaten die Creyf’s heeft voorgesteld zijn bij Saepio dan wel Brandpreventie in dienst getreden. Op grond van artikel 14 lid 8 van de algemene voorwaarden is Saepio per kandidaat een bedrag van € 7.500,- exclusief BTW verschuldigd. Voor zover de kandidaten bij Brandpreventie in dienst zijn getreden, is Saepio op grond van artikel 14 lid 1, derde punt, van de algemene voorwaarden eveneens per kandidaat € 7.500,- exclusief BTW verschuldigd, nu Saepio en Brandpreventie in een groep zijn verbonden.
3.3. Creyf’s maakt aanspraak op vergoeding van de wettelijke handelsrente vanaf
18 december 2008. Berekend tot 15 mei 2009 bedraagt de rente € 1.054,17.
3.4. Creyf’s heeft ter incassering van haar vordering buitengerechtelijke kosten gemaakt en heeft ter zake recht op een vergoeding van € 4.016,25.
4. Het verweer
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Creyf’s bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de kosten van het geding.
Saepio heeft daartoe het volgende aangevoerd:
4.1. Er is geen overeenkomst tussen Saepio en Creyf’s tot stand gekomen.
4.2. [Z] was niet bevoegd om Saepio te vertegenwoordigen en Creyf’s heeft daar ook niet gerechtvaardigd op mogen vertrouwen.
4.3. Ten aanzien van de essentialia van een mogelijke overeenkomst, zoals welke dienstverlening Creyf’s zou gaan verrichten en tegen welk tarief, was nog geen overeenstemming.
4.4. Indien moet worden aangenomen dat een overeenkomst tot stand is gekomen, is deze niet met Saepio gesloten maar met Brandpreventie, al dan niet nog in oprichting (hierna: i.o.).
4.5. Voor zover moet worden aangenomen dat er een overeenkomst met Saepio tot stand is gekomen, zijn de algemene voorwaarden niet van toepassing.
4.6. [W] is niet in dienst getreden bij Saepio maar bij Brandpreventie. De andere twee kandidaten zijn niet bij Saepio of Brandpreventie in dienst getreden.
5 De beoordeling
5.1. Partijen verschillen van mening over de vraag of er tussen hen een overeenkomst tot stand is gekomen. Als meest verstrekkende verweer heeft Saepio aangevoerd dat [Z] niet bevoegd was om namens Saepio een overeenkomst aan te gaan.
5.2. Creyf’s heeft niet betwist dat [Z] niet bevoegd was om Saepio te vertegenwoordigen. Zij heeft echter betoogd dat zij er op heeft vertrouwd en er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [Z] daartoe wel bevoegd was, dan wel dat de door [Z] met Creyf’s verrichte rechtshandelingen door Saepio zijn bekrachtigd, althans dat zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat bekrachtiging had plaats-gevonden. Creyf’s heeft aan genoemde stellingen de volgende feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd:
- toen een medewerkster van Creyf’s naar Saepio belde, nam [Z] de telefoon op;
- [Z] presenteerde zich telefonisch als coördinator bij Saepio;
- de onder 2.7. bedoelde brief met de algemene voorwaarden is aan (het adres van) Saepio gericht, deze brief heeft Creyf’s vervolgens met de handtekening van [X] retour ontvangen;
- de drie kandidaten zijn op de kantoorlocatie van Saepio geweest voor een gesprek, naar aanleiding waarvan [Z] positief heeft gereageerd;
- de kandidaten zijn in dienst getreden bij Saepio of Brandpreventie.
5.3. Saepio heeft betwist dat sprake is van schijn van bevoegdheid of (schijn van) bekrachtiging. Ingevolge artikel 3:61 lid 2 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) geldt dat, wanneer een rechtshandeling in naam van een ander is verricht, tegen de wederpartij, indien zij op grond van een verklaring of gedraging van die ander heeft aangenomen en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht aannemen dat een toereikende volmacht was verleend, op de onjuistheid van deze veronderstelling geen beroep kan worden gedaan. Daarbij is van belang dat de schijn van bevoegdheid ook kan worden gewekt door het laten voortbestaan van een bepaalde situatie en andersoortig niet doen, hetgeen zich ook gedeeltelijk na de totstandkoming van de overeenkomst kan hebben voorgedaan en dat voor toerekening van schijn van volmachtverlening aan de vertegenwoordigde ook plaats kan zijn ingeval men gerechtvaardigd heeft vertrouwd op volmachtverlening op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van de vertegenwoordigde komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid (HR 19 februari 2010, RvdW 2010, 331). Op grond van artikel 3:69 lid 1 BW
(jo. 3:35 BW) wordt aan een rechtshandeling hetzelfde gevolg verschaft, als zou zijn ingetreden wanneer zij krachtens een volmacht was verricht indien de onbevoegd vertegenwoordigde deze bekrachtigt, dan wel indien de wederpartij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat hij deze bekrachtigt. Tussen de schijn van bekrachtiging en de schijn van volmachtverlening bestaat niet steeds een scherp onderscheid.
5.4. Bij de beoordeling van de door Creyf’s genoemde omstandigheden dient voorop te worden gesteld dat [Z] niet in dienst of in opdracht van Saepio werkte. Hij was derhalve ook niet als bestuurder of gevolmachtigde van Saepio in het handelsregister ingeschreven. Voorts is van belang dat eerdere contacten, waaronder een bespreking, tussen Creyf’s en Saepio, met de bestuurder van Saepio, [X], hebben plaatsgevonden. Het contact met [Z] heeft uitsluitend telefonisch en schriftelijk plaatsgevonden. Onder deze omstandigheden had het in beginsel op de weg van Creyf’s gelegen zich ervan te vergewissen dat degene met wie zij zaken deed, bevoegd was om namens Saepio overeenkomsten te sluiten.
5.5. Voor zover er vanuit moet worden gegaan dat Creyf’s met het telefoonnummer van Saepio heeft gebeld - Saepio heeft dat betwist - mocht Creyf’s aan de enkele omstandigheid dat [Z] de telefoon opnam, niet de verwachting ontlenen dat hij bevoegd was namens Saepio overeenkomsten te sluiten. Dat [Z] zich als coördinator presenteerde maakt dat niet anders. Dat betreft immers een mededeling van [Z] zelf, waarvan gesteld noch gebleken is dat Saepio daarvan op de hoogte was. Ten aanzien van de door [Z] op de kantoorlocatie aan het [adres] ontvangen kandidaten geldt hetzelfde. Saepio heeft in dat verband immers onbetwist gesteld dat zij niet bekend was met die gesprekken. Niet gezegd kan worden dat de handelingen van [Z] voor risico van Saepio dienen te komen. Dat hij in opdracht van Brandpreventie (i.o.), een aan Saepio gelieerde onderneming die in hetzelfde kantoorpand was gevestigd, werkzaamheden verrichtte, is daarvoor onvoldoende. Andere omstandigheden op grond waarvan genoemde handelingen voor risico van Saepio dienen te komen, zijn gesteld noch gebleken.
5.6. Voor zover de door Creyf’s geselecteerde kandidaten in dienst zouden zijn getreden bij Saepio dan wel Brandpreventie, brengt dat in het onderhavige geval evenmin mee dat sprake is van schijn van bevoegdheid dan wel bekrachtiging. Saepio heeft immers gesteld niet te weten hoe het contact met die kandidaten tot stand is gekomen. Nu Creyf’s vervolgens niet heeft gesteld dat Saepio of Brandpreventie wisten of behoorden te weten dat de kandidaten door Creyf’s waren aangedragen en evenmin feiten en of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan deze omstandigheid desondanks voor risico van Saepio dient te komen, kan uit het in dienst nemen van de kandidaten op zichzelf, geen schijn van bevoegdheid of (schijn van) bekrachtiging worden afgeleid.
5.7. Ten aanzien van de brief van 23 juni 2008 wordt het volgende overwogen. Indien deze door [X], die als bestuurder zelfstandig bevoegd is om Saepio te vertegenwoordigen, is ondertekend en vervolgens retour gezonden, is de rechtbank van oordeel dat daarmee de schijn is gewekt dat [Z] bevoegd was namens Saepio te handelen, dan wel dat sprake is van (de schijn van) bekrachtiging. Daarbij is van belang dat de brief is gericht aan (het adres van) Saepio, ter attentie van [Z]. De brief betreft voorts de toezending van de algemene voorwaarden voor het ter beschikking stellen van uitzendkrachten en werving en selectie, waarbij is medegedeeld dat deze op alle overeenkomsten, leveringen en diensten van Creyf’s van toepassing zijn. Indien
[X] onder genoemde omstandigheden voor ontvangst van de brief en de algemene voorwaarden heeft getekend, mocht Creyf’s er vanuit gaan dat hij (al dan niet achteraf) instemde met het sluiten van een overeenkomst betreffende het ter beschikking stellen en werven en selecteren van personeel door [Z] namens Saepio.
5.8. Creyf’s heeft (een kopie van) de brief van 23 juni 2008 in het geding gebracht. Deze brief levert in beginsel dwingend bewijs op als bedoeld in artikel 157 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Nu Saepio echter stellig heeft ontkend dat de brief door [X] is ondertekend, levert deze op grond van artikel 159 lid 2 Rv geen bewijs op, zolang niet bewezen is van wie de ondertekening afkomstig is. Op Creyf’s, die zich beroept op de rechtsgevolgen van de brief en de ondertekening daarvan, rust de bewijslast van de echtheid van de handtekening.
5.9. De rechtbank acht om de echtheid van de handtekening op de brief vast te stellen een deskundigenbericht nodig. Voor benoeming als deskundige zouden bijvoorbeeld in aanmerking kunnen komen:
- drs. P.L. Zevenbergen, Forensisch schriftexpert te Kampen;
- R. ter Kuile-Haller, Forensisch schriftexpert te ’s Gravenhage.
Bij het deskundigenbericht zouden de volgende vragen aan de orde kunnen komen:
- Zijn de handtekening en (handgeschreven) naam op de brief van 23 juni 2008 geplaatst door [X]?
- Wilt u bij de beantwoording van uw vraag zoveel mogelijk onderbouwen op welke gronden u tot uw beslissing bent gekomen?
- Heeft u nog iets op te merken dat u voor de beoordeling van deze zaak van belang acht?
5.10. De rechtbank ziet, mede gelet op de bewijslastverdeling, geen aanleiding om af te wijken van het in artikel 195 Rv opgenomen uitgangspunt dat het voorschot op de kosten van de deskundige door de eisende partij moet worden gedeponeerd. In het kader van het voorschot moet overigens naar voorlopige schatting worden gedacht aan een bedrag rond de € 1.500,- tot € 1.800,-. Het daadwerkelijk te betalen voorschot is afhankelijk van diverse omstandigheden en zal worden vastgesteld na begroting door de deskundige.
5.11. Voordat wordt overgegaan tot het inwinnen van een deskundigenbericht, zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte uit te laten over het voorgenomen deskundigenbericht, in het bijzonder de persoon van de te benoemen deskundige, de voor te leggen vragen en het voorschot. Voorts dient Creyf’s zich uit te laten over de vraag of het origineel van het ondertekende document voorhanden is. De rechtbank geeft partijen in overweging te pogen over één en ander onderling tot overeenstemming te komen alvorens zich over bovengenoemde punten uit te laten. De rechtbank zal de zaak verwijzen naar de rol voor het nemen van een akte door Creyf’s, waarin zij zich tevens kan uitlaten over de vraag of zij nog op andere wijze dan door middel van een deskundigenbericht bewijs wenst te leveren van de ondertekening van de brief van 23 juni 2008 door [X]. Saepio krijgt de gelegenheid bij antwoordakte te reageren.
5.12. Indien niet komt vast te staan dat [X] de brief van 23 juni 2008 heeft ondertekend, kan niet gezegd worden dat de schijn van bevoegdheid dan wel (schijn van) bekrachtiging is gewekt. Gesteld noch gebleken is immers op welke (andere) wijze
[X] dan wel Saepio bekend waren met deze brief en de ondertekening daarvan. Alsdan staat mede gelet op hetgeen hiervoor onder 5.5. en 5.6. is overwogen vast dat geen overeenkomst tot stand is gekomen tussen Creyf’s en Saepio. De op het bestaan van een dergelijke overeenkomst gebaseerde vordering van Creyf’s dient in dat geval te worden afgewezen.
5.13. Indien komt vast te staan dat [X] de brief van 23 juni 2008 heeft ondertekend, is gelet op hetgeen hiervoor onder 5.7. is overwogen sprake van schijn van bevoegdheid dan wel (schijn van) bekrachtiging, zodat Saepio geen beroep kan doen op de onbevoegdheid van [Z] om haar te vertegenwoordigen.
5.14. Saepio heeft nog gesteld dat indien wordt aangenomen dat door tussenkomst van [Z] een overeenkomst tot stand is gekomen, er sprake is van een overeenkomst met Brandpreventie (i.o). Bij de beantwoording van de vraag wie als wederpartij van Creyf’s is aan te merken, komt het aan op hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Saepio heeft aangevoerd dat het ging om kandidaten voor de functie van brandwacht, terwijl Saepio zich niet bezighoudt met brandpreventie. Gesteld noch gebleken is evenwel dat Creyfs dit wist of behoorde te weten. Voorts is van belang dat de brief van 23 juni 2008 aan Saepio is gericht. Creyf’s ging er derhalve blijkbaar vanuit dat Saepio haar wederpartij was. Gelet op de verwevenheid van Saepio en Brandpreventie (i.o.) had het, voorzover die veronderstelling niet juist was, op de weg van Saepio gelegen om dit aan Creyf’s duidelijk te maken, hetgeen zij niet heeft gedaan. Indien onder deze omstandigheden komt vast te staan dat
[X], die bestuurder is van Saepio, de brief van 23 juni 2008 voor akkoord heeft ondertekend, mocht Creyf’s er vanuit gaan dat Saepio haar wederpartij was.
5.15. Saepio heeft voorts gesteld dat tussen haar en Creyf’s geen overeenkomst tot stand is gekomen, nu nog geen overeenstemming was bereikt over essentiële punten van de overeenkomst, te weten de aard van de te verlenen dienst - uitzenden of werving en selectie - en het tarief dat daarvoor betaald zou worden. Creyf’s stelt dat het ontbreken van overeenstemming over die punten niet aan totstandkoming van de overeenkomst in de weg staat. Zij stelt dat is afgesproken dat Creyf’s kandidaten zou selecteren en dat later, nadat de kandidaten waren goedgekeurd, zou worden ingevuld of deze door Creyf’s zouden worden uitgezonden of bij Saepio in dienst zouden treden, in welk geval sprake zou zijn van werving en selectie door Creyf’s. Zij heeft erop gewezen dat haar algemene voorwaarden, waarvan zij stelt dat deze op de overeenkomst van toepassing zijn, de benodigde bepalingen bevatten voor beide vormen van dienstlevering en dat het tarief daarvoor kan worden bepaald aan de hand van een binnen de gebruikelijke bandbreedte gelegen percentage van het salaris van de kandidaten. Creyf’s stelt dat deze werkwijze in haar branche vaker voorkomt. Ten slotte heeft zij erop gewezen dat reeds uitvoering is gegeven aan de overeenkomst.
5.16. Vast staat dat tussen partijen over een aantal punten, te weten of sprake zou zijn van uitzenden of werving en selectie en de verschuldigde vergoeding, nog geen overeenstemming bestond. De vraag of bij een overeenkomst als de onderhavige, waarbij een aantal samenhangende verbintenissen moet worden geregeld, overeenstemming omtrent een of meer onderdelen een overeenkomst doet ontstaan, zolang omtrent andere onderdelen nog geen overeenstemming bestaat, is afhankelijk van de bedoeling van partijen, zoals deze op grond van de betekenis van hetgeen wel en niet geregeld is, van het al dan niet bestaan van het voornemen tot verder onderhandelen en van de verdere omstandigheden van het geval moet worden aangenomen. De omstandigheid dat over de aard van de te verlenen dienst en het toepasselijke tarief nog geen overeenstemming is bereikt, stond naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval niet in de weg aan het tot stand komen van een overeenkomst tussen partijen die inhield dat Creyf’s in opdracht van Saepio kandidaten zou selecteren voor de functie van brandwacht. De nog openstaande punten konden immers later, mede aan de hand van in de branche gebruikelijke voorwaarden en (wijze van berekening van) tarieven, worden ingevuld. Het ontbreken van overeenstemming over genoemde punten stond ook niet in de weg aan het kunnen uitvoeren van die overeenkomst, terwijl in het onderhavige geval ook daadwerkelijk door beide partijen uitvoering is gegeven aan de overeenkomst. Creyf’s heeft immers kandidaten geselecteerd en daarover contact gehad met [Z], terwijl [Z] vervolgens met deze kandidaten gesprekken heeft gevoerd. Het voorgaande geldt te meer indien [X] voor ontvangst van de algemene voorwaarden van Creyf’s heeft getekend.
5.17. Tussen partijen is voorts in geschil of op een eventuele overeenkomst tussen hen de algemene voorwaarden van toepassing zijn. Toepasselijkheid van algemene voorwaarden geschied door aanbod en aanvaarding daarvan. Creyf’s heeft onbetwist gesteld dat door haar medewerkster telefonisch aan [Z] is medegedeeld dat op de overeenkomst de algemene voorwaarden van toepassing zijn. Nu niet is gesteld of gebleken dat [Z] dit aanbod heeft afgewezen, dient er vanuit te worden gegaan dat hij dit (stilzwijgend) heeft aanvaard, zodat toepasselijkheid van de algemene voorwaarden is overeengekomen. Dit geldt te meer indien komt vast te staan dat [X] vervolgens voor ontvangst van de algemene voorwaarden heeft getekend.
5.18. Saepio heeft de stelling van Creyf’s dat, omdat Saepio en Brandpreventie in een groep zijn verbonden, ook indien de kandidaten in dienst zijn getreden bij Brandpreventie, Saepio op grond van artikel 14 lid 1 en lid 8 van de algemene voorwaarden een bedrag van
€ 7.500,- exclusief BTW per kandidaat verschuldigd is, niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist. Voorts geldt dat aan toepasselijkheid van artikel 14 niet in de weg staat dat tussen partijen nog niet was overeengekomen of sprake zou zijn van uitzenden of werving en selectie, nu artikel 25 van de algemene voorwaarden een soortgelijke bepaling inhoudt ter zake het in dienst nemen van door Creyf’s geworven kandidaten in geval van het intrekken, vervallen, beëindigen of niet slagen van de opdracht.
5.19. Creyf’s heeft primair gesteld dat [W], [G] en [S] bij Saepio in dienst zijn getreden. Subsidiair stelt Creyf’s dat zij bij Brandpreventie in dienst zijn getreden. Zij heeft ter onderbouwing van haar stelling een door [Z] aan [W] gerichte opdrachtbevestiging van 30 juni 2008 overgelegd. Daarin is zowel de naam Saepio als Saepio brandpreventie opgenomen. Daarnaast heeft zij een loonstrook van [W] betreffende oktober 2008 in het geding gebracht. Op de loonstrook is als werkgever Brandpreventie vermeld. Saepio stelt dat [W] bij Brandpreventie in dienst is getreden. Voor zover Creyf’s haar stelling dat de Wit bij Saepio in dienst is getreden heeft gehandhaafd, heeft zij dit, in het licht van genoemde opdrachtbevestiging en loonstrook onvoldoende gemotiveerd gedaan. Vast staat derhalve dat [W] niet bij Saepio, maar bij Brandpreventie in dienst is getreden. Gelet op hetgeen hiervoor onder 5.18 is overwogen, is - indien komst vast te staan dat [X] de brief van 23 juni 2008 heeft ondertekend - de vordering betreffende [W] derhalve toewijsbaar.
5.20. Ten aanzien van de andere twee kandidaten, [G] en [S], heeft Saepio betwist dat zij bij Saepio of Brandpreventie in dienst zijn getreden. Creyf’s heeft ten aanzien van deze kandidaten geen schriftelijke stukken in het geding gebracht, doch aangevoerd dat zij van [W] heeft vernomen dat ook zij bij Saepio dan wel Brandpreventie zijn gaan werken. Nu Saepio de stelling van Creyf’s heeft betwist, staat niet vast dat ook [G] en [S] bij Saepio of Brandpreventie in dienst zijn getreden. Nu Creyf’s zich op de rechtsgevolgen van deze stelling beroept, rust op haar op grond van artikel 150 Rv de bewijslast daarvan. Voor zover nodig zal dit bewijs Creyf’s in een later stadium van de procedure nog worden opgedragen.
5.21. In afwachting van de aktewisseling, wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
6 De beslissing
De rechtbank,
alvorens verder te beslissen,
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 14 april 2010 voor het nemen van een akte door Creyf’s als bedoeld onder 5.11.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.J. Visser.
Uitgesproken in het openbaar.
2170/1884