ECLI:NL:RBROT:2010:BM0970

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
348850 / KG ZA 10-144
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van beslag op schip in aanbouw

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, ging het om de opheffing van een beslag dat was gelegd op een schip in aanbouw. Eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid gevestigd te Zwartsluis, stelde dat het schip haar eigendom was. De gedaagde, Myrthe Shipping B.V., had echter betoogd dat het schip aan haar schuldenaar, Blonk Maritiem B.V., was geleverd, waardoor het beslag terecht was gelegd. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van een levering van het schip aan Blonk, en dat de eigendom bij eiseres bleef. Dit oordeel was gebaseerd op de feiten dat de verklaring van eiseres, afgegeven op 16 maart 2009, niet als een verklaring van eigendomsoverdracht kon worden beschouwd. De voorzieningenrechter concludeerde dat het beslag moest worden opgeheven, omdat er onvoldoende bewijs was dat de eigendom aan Blonk was overgedragen. De kosten van de procedure werden aan Myrthe opgelegd, die als in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt. Het vonnis werd uitgesproken op 26 maart 2010, en de voorzieningenrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 348850 / KG ZA 10-144
Vonnis in kort geding van 26 maart 2010
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te Zwartsluis,
eiseres,
advocaat mr. C. Almeida,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MYRTHE SHIPPING B.V.,
gevestigd te Vlissingen,
gedaagde,
advocaat mr. H. van der Wiel.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Myrthe genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de concept dagvaarding;
- de conclusie van antwoord van mr. Van der Wiel;
- de producties van [eiseres];
- de producties van Myrthe;
- de pleitnota van mr. Almeida.
1.2. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht tijdens de mondelinge behandeling d.d. 18 maart 2010. Myrthe is vrijwillig verschenen.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. In dit kort geding merkt de voorzieningenrechter de volgende – voor de onderhavige beoordeling van belang zijnde – feiten als tussen partijen vaststaand aan.
2.2. Op 30 augustus 2007 hebben [eiseres], als aannemer, en Blonk Maritiem B.V., als opdrachtgever, een overeenkomst gesloten betreffende de bouw van een schip.
2.3. Op 24 augustus 2009 heeft Myrthe ter verzekering van een vordering van € 416.500,- ten laste van Blonk Maritiem B.V., hierna te noemen: ‘Blonk’, conservatoir beslag doen leggen op het aan de werf van [eiseres] liggende schip in aanbouw met kadastrale gegevens: 32230 B 2009.
2.4. Op 16 maart heeft [eiseres] op verzoek van Blonk de navolgende schriftelijke verklaring afgegeven:
‘Ondergetekende Scheepswerf H.Poppen Zwartsluis BV, ten deze vertegenwoordigt door Dhr. [X] verklaart hierbij dat het schip “Ooostenwind“ , in aanbouw is onder bouwnummer 191. ID nummer 52104.’
2.5. Op 17 maart 2009 heeft Blonk bij het kadaster teboekstelling van het schip in aanbouw verzocht, waarbij Blonk heeft verklaard eigenaar van de bouwstoffen van het schip in aanbouw te zijn. De hiervoor vermelde verklaring van [eiseres] d.d. 16 maart 2010 is door Blonk bij het verzoek tot teboekstelling gevoegd.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert – zakelijk en verkort weergegeven – de opheffing van het op het aan de werf van [eiseres] liggende schip in aanbouw met kadastrale gegevens: 32230 B 2009 gelegde beslag, met veroordeling van Myrthe in de kosten van de procedure.
3.2. Het verweer van Myrthe strekt tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres].
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Volgens art. 705 lid 2 Rv dient een beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het op de weg ligt van degene die de opheffing vordert, voldoende aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is.
4.2. In dit kort geding staat centraal de vraag wie de eigenaar van het schip in aanbouw is: [eiseres] of Blonk. Myrthe heeft gesteld dat Blonk eigenaar is, zodat het beslag terecht is gelegd. [eiseres] heeft zich op het standpunt gesteld dat zij, en niet Blonk eigenaar van het schip in aanbouw is.
4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres] het schip met eigen materialen bouwt, zodat zij door zaaksvorming oorspronkelijk eigenaar van het schip in aanbouw is. Voor overdracht van de eigendom aan Blonk is levering door bezitsverschaffing vereist. Nu het schip in aanbouw nog altijd aan de werf van [eiseres] gelegen is, zou levering op de voet van artikel 3: 115 sub a BW hebben moeten plaatsvinden, dat wil zeggen: een tweezijdige verklaring van overdracht van het bezit. Een dergelijke levering heeft volgens Myrthe wel en volgens [eiseres] niet plaatsgevonden.
4.4. Myrthe heeft haar standpunt als volgt onderbouwd.
[eiseres] heeft haar verklaring van 16 maart 2009 afgegeven in de wetenschap dat deze door Blonk zou worden gebruikt voor de inschrijving van het schip in aanbouw in het Nederlandse Scheepsregister. [eiseres] heeft er aldus bewust aan meegewerkt dat Blonk het schil in aanbouw op haar naam teboekstelde, en daarmee is het schip in aanbouw aan Myrthe geleverd.
4.5. [eiseres] heeft daartegen ingebracht dat de verklaring van 16 maart 2009 is afgegeven om de enkele reden dat Blonk daarom vroeg in verband met het verkrijgen van financiering voor de afbouw van het schip. Het is niet de bedoeling van [eiseres] geweest om de eigendom van het schip in aanbouw aan Blonk over te dragen. In dat geval had zij immers de gebruikelijke ‘bijlbrief’ gestuurd, waarin niet alleen een verklaring betreffende de bouw van het schip is opgenomen maar waarin tevens vastgelegd wordt dat het betreffende schip aan de opdrachtgever is geleverd.
4.6. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het door Blonk ingediende en door haar ondertekende verzoek tot teboekstelling van het schip in aanbouw niet als verklaring van [eiseres] kan worden beschouwd, ook niet als [eiseres] ervan op de hoogte zou zijn geweest dat Blonk dit verzoek zou indienen. Het gaat er thans dus om of de verklaring van [eiseres] d.d. 16 maart 2009 als verklaring van overdracht van het bezit van het schip in aanbouw moet worden beschouwd.
4.7. Naar voorlopig oordeel kan uit de verklaring van [eiseres] niet worden afgeleid dat [eiseres] de bedoeling had daarmee de eigendom van het schip in aanbouw aan Blonk over te dragen. [eiseres] verklaart immers niets meer dan dat het schip bij haar in aanbouw is. [eiseres] had er gelet op haar vordering op Blonk belang bij haar eigendomsrecht te behouden. Dat [eiseres] mogelijk op de hoogte was van het feit dat Blonk deze verklaring zou gebruiken voor een verzoek tot teboekstelling is, mede gelet op hetgeen [eiseres] omtrent het afgeven van de verklaring heeft gesteld, onvoldoende om aan te nemen dat [eiseres] instemde met eigendoms¬overdracht.
4.8. Voor zover Blonk erop heeft vertrouwd dat [eiseres] met de verklaring eigendomsoverdracht beoogde, is dat vertrouwen naar voorlopig oordeel niet als gerechtvaardigd te beschouwen. Deze verklaring valt immers niet te beschouwen als een zogenaamde ‘bijlbrief’, dat wil zeggen de – zoals beide partijen ter zitting hebben aangegeven: in de branche gebruikelijke – verklaring waarin wordt bevestigd dat een schip is geleverd. Blonk mocht derhalve niet zonder meer aannemen dat [eiseres] instemde met eigendomsoverdracht.
4.9. Gelet op het voorgaande gaat de voorzieningenrechter thans, nu anderszins niet van een leveringshandeling is gebleken, ervan uit dat [eiseres] eigenaar is van het schip in aanbouw. Tegen de achtergrond van het in 4.1 weergegeven toetsingskader leidt dit tot de slotsom dat het door Myrthe op het schip in aanbouw gelegde beslag dient te worden opgeheven.
4.10. Myrthe zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- vast recht EUR 0,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.079,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. heft op het op 24 augustus 2009 ten laste van Blonk Maritiem B.V. op het aan de werf van [eiseres] gelegen motorvrachtschip in aanbouw, met kadastrale gegevens: 32230 B 2009, gelegde beslag,
5.2. veroordeelt Myrthe in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op EUR 1.079,00,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2010, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Wieman-Bart, griffier.?
2171/676