3.5 Tegen deze achtergrond moet worden aangenomen dat indien iemand bij zijn geboorte lichamelijk letsel heeft opgelopen dat door het natuurlijk verloop van de zwangerschap en bevalling zou kunnen zijn veroorzaakt, de korte verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW pas begint te lopen zodra hij of diens wettelijk vertegenwoordiger, voldoende zekerheid - die niet een absolute zekerheid hoeft te zijn - heeft gekregen dat het letsel (mede) is veroorzaakt door tekortschietend of foutief medisch handelen."
3.5 De rechtbank is van oordeel dat het moment waarop [eiser] voldoende zekerheid heeft gekregen dat het letsel (mede) is veroorzaakt door tekortschietend of foutief medisch handelen niet op een eerder moment kan worden gesteld dan op het moment waarop hij onder 3.1 sub g geciteerde advies van de medisch adviseur van zijn advocaat heeft ontvangen.
3.6 Dat familieleden van [eiser] reeds op 1 juli 2001 aan iemand van de verpleging hebben medegedeeld dat zij dachten dat er medische fouten gemaakt waren, brengt niet mee dat [eiser] geacht kan worden op dat moment voldoende zekerheid te hebben gehad dat het letsel (mede) is veroorzaakt door tekortschietend of foutief medisch handelen. Immers, gesteld noch gebleken is dat de familieleden van [eiser] - en [eiser] - destijds over informatie en/of over medische deskundigheid beschikten op basis waarvan zij werkelijk konden beoordelen dat sprake was geweest van medisch foutief handelen en van daaruit voortvloeiende schade.
3.7 In de visie van Erasmus MC rustte op [eiser] een onderzoeksplicht om eerder dan hij heeft gedaan deskundigen in te schakelen om te onderzoeken of het in juli 2001 bij zijn familieleden bestaande vermoeden dat er wellicht sprake was van een medische fout juist was. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke onderzoeksplicht niet op [eiser] rustte. Indien het bestaan van die onderzoeksplicht zou worden geaccepteerd, zou dat in feite - en in strijd met de jurisprudentie van de Hoge Raad hieromtrent - betekenen dat de korte verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW reeds begint te lopen zodra of kort nadat er een vermoeden is gerezen dat er mogelijk een medische fout is gemaakt. De rechtbank acht dat niet juist en niet wenselijk.
3.8 De rechtbank wijst er in dit verband nog op dat eenvoudig verklaarbaar is dat patiënten betreffend onderzoek door deskundigen soms alsnog na verloop van een zeer ruime periode initiëren. Allereerst blijkt vaak eerst na verloop van een lange termijn vanaf de relevante medische behandeling dat sprake is van blijvende beperkingen en van daaruit - ook op langere termijn - voortvloeiende schade. Voorts kan bij een medische leek het vermoeden dat een fout is gemaakt snel ontstaan, maar vergt een goede beoordeling van de vragen of werkelijk een medische fout is gemaakt, of de patiënt (mede) als gevolg daarvan beperkingen ondervindt en/of in de toekomst zal gaan/blijven ondervinden en of de patiënt daardoor schade lijdt en/of mogelijk in de toekomst zal gaan lijden, in veel gevallen kostbaar onderzoek. De aan de advisering door deskundigen verbonden kosten kunnen immers, mede door de complexiteit van de problematiek, aanzienlijk zijn. Veel patiënten zullen er eerst toe overgaan - voor zover zij daartoe al over de benodigde middelen kunnen beschikken - dergelijke kosten te maken zodra zij daadwerkelijk met mogelijke lange termijn gevolgen van een mogelijke medische fout worden geconfronteerd.
3.9 De situatie waarin patiënten de mogelijkheid hebben om ook na een betrekkelijk lange termijn alsnog de kwaliteit van medisch handelen dat heeft plaatsgevonden te doen toetsen en op basis van de uitslag van die toetsing te beslissen of zij er al dan niet toe overgaan een hulpverlener aansprakelijk te stellen, acht de rechtbank minder onwenselijk dan de situatie waarin een harde korte verjaringstermijn zou gelden. Die laatste situatie zou waarschijnlijk tot een onwenselijke juridisering/verharding van de verhouding tussen patiënt en hulpverlener leiden. Voorzienbaar is immers dat in een dergelijke situatie patiënten door juristen geadviseerd zouden worden om in geval van enige subjectieve twijfel bij de patiënt over de vraag of mogelijk een medische fout is gemaakt altijd binnen een bepaalde termijn gerekend vanaf de behandeling de hulpverlener aansprakelijk te stellen; mogelijk zelfs op een moment dat de patiënt nog steeds bij diezelfde hulpverlener (en/of hetzelfde ziekenhuis) onder behandeling is.
3.10 De rechtbank acht evenmin steekhoudend het argument dat een patiënt die vermoedt dat sprake is geweest van een medische fout door tijdig een stuitingshandeling te verrichten eenvoudig zou kunnen voorkomen dat verjaring optreedt. Weliswaar kan verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis inderdaad betrekkelijk eenvoudig worden gestuit door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt (artikel 3:317 lid 1 BW), maar deze bepaling en de wijze waarop daarvan gebruik zou kunnen worden gemaakt, geniet - evenals het bestaan van de korte verjaringstermijn van vijf jaar - geen algemene bekendheid onder niet juridisch geschoolde patiënten. Bovendien zal het onderscheid tussen een formele aansprakelijk¬stelling en een formele brief waarin de patiënt zich ten opzichte van de hulpverlener ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt (in verband met een in de visie van die patiënt mogelijk door de hulpverlener gemaakte medische fout) juristen meer aanspreken dan niet-juristen. Dat een dergelijke brief geen invloed zou hebben op de verhouding tussen patiënt en hulpverlener lijkt een te optimistische visie. Het enkele bestaan van een eenvoudige mogelijkheid om verjaring te stuiten zonder de hulpverlener direct formeel aansprakelijk te stellen, kan derhalve niet rechtvaardigen dat de (korte) verjaringstermijn van vijf jaar eerder begint te lopen dan op het moment dat de (voormalig) patiënt - in de bewoordingen van de Hoge Raad - voldoende zekerheid - die niet een absolute zekerheid hoeft te zijn - heeft gekregen dat het letsel (mede) is veroorzaakt door tekortschietend of foutief medisch handelen.
3.11 Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat het verjaringsverweer van Erasmus MC wordt verworpen.
Deskundigenonderzoek
3.12 Omtrent de vragen of bij de medische behandeling van [eiser] - kort gezegd - relevante fouten zijn gemaakt en of die eventuele fouten negatieve gevolgen voor [eiser] hebben gehad en, zo ja, in welke (zo goed mogelijk te kwantificeren) mate [eiser] er dientengevolge slechter aan toe is dan hij - waarschijnlijk - zou zijn geweest indien die fouten niet zouden zijn gemaakt, heeft de rechtbank behoefte aan voorlichting door een deskundige.
3.13 De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen - [eiser] als eerste - zich bij conclusie en antwoordconclusie na tussenvonnis uit te laten omtrent de modaliteiten van het deskundigenonderzoek.
3.14 Partijen zijn het erover eens dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige. Partijen noemen als relevant deskundigheidsgebied de chirurgie. Partijen zijn het er voorts over eens dat professor [B.], als chirurg verbonden aan het AMC en hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam, in deze zaak als deskundige zou kunnen worden benoemd.
3.15 Voorafgaande aan het wijzen van een volgend tussenvonnis zal de rechtbank professor [B.] benaderen en hem de gebruikelijke vragen voorleggen, waaronder de vragen of het hem vrij staat in deze zaak als deskundige op te treden en of hij bereid is de benoeming als deskundige te aanvaarden. Het komt de rechtbank echter praktisch voor dat partijen (ook) rekening houden met de mogelijkheid dat professor [B.] niet bereid of niet in staat zal zijn in deze zaak als deskundige op te treden. Derhalve nodigt de rechtbank partijen uit om zich bij conclusie en antwoordconclusie na tussenvonnis - bij voorkeur eenparig - uit te laten omtrent de namen (en verdere gegevens) van andere personen die in deze zaak eventueel als deskundige zouden kunnen worden benoemd indien benoeming van prof. [B.] niet mogelijk zou blijken te zijn.
3.16 Hoewel [eiser] aanbiedt om zijn stellingen te bewijzen door middel van een deskundige, heeft hij geen voorstel gedaan voor de aan die deskundige voor te leggen vraagstelling. Erasmus MC stelt voor om "de IWMD-vraagstelling" aan de te benoemen deskundige voor te leggen. Erasmus MC wijst er voorts op dat aan de deskundige moet worden medegedeeld dat hij de behandeling moet beoordelen naar de in 2001 geldende normen en niet naar de huidige normen. De rechtbank nodigt partijen uit om zich bij conclusie en antwoordconclusie na tussenvonnis - bij voorkeur eenparig - uit te laten omtrent de concrete - op deze zaak toegespitste - aan de te benoemen deskundige voor te leggen vraagstelling, in welke vraagstelling de causaliteitsproblematiek bijzondere aandacht verdient.
3.17 In het volgende tussenvonnis zal de rechtbank een deskundige benoemen en de aan die deskundige voor te leggen vraagstelling definitief formuleren.
3.18 Nu aan [eiser] ingevolge de Wet op de rechtsbijstand een toevoeging is verleend, zal ter zake van de kosten en het honorarium van de deskundige geen voorschot worden opgelegd. Ter vermijding van misverstand wijst de rechtbank erop dat de aan het onderzoek van de deskundige verbonden kosten uiteindelijk wel ten laste zullen worden gebracht van één van - of van beide - partijen in deze procedure. De rechtbank gaat ervan uit dat indien door de deskundige marktconforme tarieven worden gehanteerd beide partijen in beginsel kunnen instemmen met de aan het deskundigenonderzoek verbonden kosten.
3.19 De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.
4 De beslissing
De rechtbank: