Zaak-/rolnummer: 324619 / HA ZA 09-439
VONNIS van de meervoudige kamer in de zaak van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PHANOS WESTWIJK B.V.,
2. de commanditaire vennootschap
NOORDER LEGMEER C.V.,
beide gevestigd te Houten,
eisers,
advocaat mr. E.J. Eijsberg,
de stichting
STICHTING WOONGROEP HOLLAND,
gevestigd te Amstelveen,
gedaagde,
advocaat mr. J. Kneppelhout.
Partijen worden hierna aangeduid als: Phanos, de C.V. en WGH en de twee eerstgenoemden gezamenlijk als: Phanos c.s.
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft partijen gehoord en kennisgenomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding d.d. 9 februari 2009 en de door Phanos c.s. overgelegde producties;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek;
- de bij gelegenheid van het pleidooi overgelegde pleitnotities van partijen.
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1 Phanos en (de rechtsvoorganger van WGH en thans) WGH werkten en werken intensief samen in een aantal vastgoedprojecten, waarbij Phanos kennis inbrengt en WGH geld. In dat verband verwierven partijen voor gezamenlijke rekening en risico grondposities. Phanos ontwikkelt en realiseert op die grondposities een woningbouwprogramma met daarin opgenomen een aantal sociale huurwoningen. Deze sociale huurwoningen worden vervolgens door WGH verworven.
2.2 (De rechtsvoorgangers van) Phanos en WGH zijn op 22 november 1999 een samenwerkingsover¬eenkomst aangegaan (hierna: de samenwerkingsovereenkomst), die onder meer voorziet in de ontwikkeling van het woningbouwplan “Westwijk Zuid” te Amstelveen (hierna: het project). De samenwerking ten aanzien van het project is verder uitgewerkt in een CV-akte d.d. 21 februari 2001 (hierna: de CV-akte).
2.3 Kort gezegd brengt WGH in het project geld in en Phanos c.s. ontwikkelen de grond. WGH heeft daarbij een koopoptie op de sociale huurwoningen in het project en zij heeft recht op een winstdeel van 1%. Phanos c.s. dragen het risico van het project. De CV-akte bepaalt onder meer dat alle geschillen zullen worden beslecht door middel van arbitrage overeenkomstig het reglement van het Nederlands Arbitrage Instituut (hierna: het NAI).
2.4 Begin 2007 is tussen partijen discussie ontstaan over de uitvoering van het project. Inzet van de discussie vormde (onder meer) het aantal te realiseren sociale huurwoningen, de fase van het project waarin deze zouden worden gerealiseerd, de kwaliteit en bedrijfswaarde en verwervingsprijzen van de sociale huurwoningen en de door Phanos c.s. gehanteerde en te hanteren verkoopprijzen van de koopwoningen in het project.
2.5 Bij brief d.d. 20 maart 2007 heeft WGH Phanos c.s. gesommeerd om in te stemmen met door WGH berekende bedrijfswaarden van de sociale huurwoningen en een door WGH opgesteld programma van eisen met betrekking tot de sociale huurwoningen. Later heeft WGH tevens een woontechnisch programma van eisen aan Phanos c.s. toegezonden. Deze twee programma’s van eisen worden hierna aangeduid als: de programma’s van eisen.
2.6 WGH heeft een convenant opgesteld (hierna: het concept-convenant), met daaraan gehecht de programma’s van eisen. Tevens bevatte het convenant de door WGH berekende verwervingswaarden. Phanos c.s. hebben niet ingestemd met het convenant en de daarbij horende bijlagen.
2.7 WGH heeft bij verzoekschrift d.d. 3 september 2008 een arbitraal kort geding aanhangig gemaakt bij het NAI. WGH vorderde - voor zover thans van belang en zeer verkort weergegeven - de gefaseerde levering van 308 sociale huurwoningen tegen een koopprijs in overeenstemming met de in het concept-convenant opgenomen bedrijfswaardes en een gebod tot het in overleg met en met instemming van WGH vaststellen van de ontwerpdocumenten voor die woningen, welke documenten dienden te voldoen aan het concept-convenant.
2.8 Mr. M.B. Werkhoven is door het NAI aangewezen als arbiter (hierna: de arbiter). Op 7 november 2008 heeft de arbiter (eind)vonnis in kort geding gewezen (hierna: het arbitrale vonnis). Tegen het arbitrale vonnis staat geen hoger beroep open en een afschrift van het arbitrale vonnis is op 11 november 2008 bij deze rechtbank gedeponeerd.
2.9 In het arbitrale vonnis wordt - voor zover thans van belang - het volgende overwogen:
“6.4. Uitgangspunt bij de beoordeling is dat, zoals door WGH met juistheid naar voren is gebracht, de rechtsverhouding tussen partijen niet slechts beheerst wordt door de rechtsgevolgen die uit de samenwerkingsovereenkomst en (voor wat betreft dit geschil, vooral) de cv-akte voortvloeien, maar ook die rechtgevolgen welke naar de aard van de respectievelijke overeenkomsten uit de wet, de gewoonte en de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien.
6.5. In dat licht bezien is naar het voorshandse oordeel van het Scheidsgerecht het navolgende van belang:
6.5.1. Ter zake het onderhavige project hebben WGH en Phanos - anders dan bij de overige projecten waarin WGH en Phanos tezamen participeren - ervoor gekozen hun samenwerking gestalte te doen geven in het kader van een commanditaire vennootschap. Dat brengt mee dat beide partijen als vennoten over en weer rekening dienen te houden met de wederzijdse gerechtvaardigde belangen en verwachtingen. In een commanditaire vennootschap is de stille vennoot méér dan enkel een geldschieter. Ook voor een commanditaire vennootschap geldt als uitgangspunt de affectio societatis: onder de vennoten moet de wil aanwezig zijn om op basis van gelijkheid samen te werken.
6.5.2. Voor Phanos is het duidelijk geweest, althans had dat behoren te zijn, dat WGH de commanditaire vennootschap aanging met name in verband met de verkrijging van de sociale huurwoningen. Tegenover de risicodragende kapitaalinbreng van vijftien miljoen gulden staan immers met name de rechten die aan WGH in artikel 14 van de cv-akte zijn toegekend: de verplichte levering van ongeveer 1/3 deel van de in het kader van dit project te realiseren woonproductie als sociale woningbouw tegen de - niet marktconforme - bedrijfswaarde. De gerechtigdheid tot 1% van het projectresultaat (artikel 8 lid 1 van de cv-akte) is in verhouding tot de aan WGH in artikel 14 toegekende rechten van gering belang.
6.5.3. Daarnaast moet het voor Phanos duidelijk zijn geweest dat WGH niet slechts in de hoedanigheid van vennoot, maar ook in de hoedanigheid van koper c.q. aanstaande eigenaar van de te realiseren sociale huurwoningen gerechtvaardige verwachtingen heeft kunnen en mogen hebben over een zekere mate van zeggenschap met betrekking tot het woningbouwprogramma voor zover dat betrekking heeft op de sociale huurwoningen.
6.6. Het voorgaande brengt mee dat mede op grond van hetgeen de redelijkheid en billijkheid eist, uit de cv-akte voortvloeit dat Phanos en WGH ten aanzien van de realisatie van de sociale huurwoningen in beginsel (behoudens andersluidende afspraken, waaromtrent niets is gebleken) op basis van gelijkheid samenwerken. WGH heeft, voor zover zij daar een gerechtvaardigd belang bij heeft, medezeggenschap over de (technische) kwaliteit van de aan haar te leveren woningen, de woningdifferentiatie, het moment van oplevering van de sociale huurwoningen (in verhouding tot het moment van oplevering van de koopwoningen) en de wijze van berekening van de bedrijfswaarde van de sociale huurwoningen.
6.7. Ten aanzien van het woontechnische programma van eisen en het technisch programma van eisen merkt het Scheidsgerecht het navolgende op.
6.7.1. Partijen zijn het erover eens dat zij in mei en juni 2007 op een constructieve wijze hebben getracht om gezamenlijk tot overeenstemming te geraken met betrekking tot de woontechnische eisen en de woningdifferentiatie, hetgeen zou hebben kunnen resulteren in een convenant.
6.7.2. Vastgesteld moet worden dat partijen uiteindelijk niet tot overeenstemming zijn gekomen en dat sedert de weigering van Phanos om in te stemmen met het conceptconvenant partijen niet langer inhoudelijk op constructieve wijze getracht hebben tot een vergelijk te komen. (..)
6.7.3. Ook moet worden vastgesteld dat Phanos vervolgens zelf aan de slag is gegaan met de ontwikkeling van de sociale huurwoningen. (..) Door Phanos c.s. is niet weersproken de stelling van WGH dat dit is gebeurd zonder dat WGH daarover op enige wijze is geïnformeerd.
6.7.4. Voorts moet worden vastgesteld dat in geen van de door partijen betrokken stellingen, noch uit de door WGH in het geding gebrachte stukken (Phanos c.s. hebben geen producties in het geding gebracht) enig bezwaar van inhoudelijke aard tegen het door WGH voorgestelde woningbouw-programma valt te ontwaren. Ook ter zitting hebben Phanos geen inhoudelijke bezwaren geformuleerd tegen het woontechnische programma van eisen en het technisch programma van eisen.
6.7.5. Als laatste moet worden vastgesteld dat de stelling van WGH dat de criteria neergelegd in het woontechnische programma van eisen en het technisch programma van eisen in de branche niet ongebruikelijk zijn, door Phanos c.s. niet is weersproken. Dat die eisen niet ongebruikelijk zijn wordt bevestigd door de omstandigheid dat Phanos ter zake andere projecten waarin zij samen met WGH participeert, wél heeft ingestemd met vergelijkbare eisen.
6.7.6. Bij deze stand van zaken acht het Scheidsgerecht naar zijn voorshandse oordeel de afspraken zoals neergelegd in het conceptconvenant, dat verwijst naar voornoemd woontechnische programma van eisen en het technisch programma van eisen, een redelijke in- c.q. aanvulling voor de vaststelling van de nadere verplichtingen zoals deze voor Phanos uit de cv-akte voortvloeien.
6.7.7. Daaruit volgt dat, bij wijze van voorlopige voorziening, de vordering (..) toewijsbaar is, met dien verstande dat de ontwerpdocumenten - zoals overigens ook beoogd lijkt te zijn door WGH - enkel mogen worden getoetst aan, zoals primair is gevorderd, het technisch programma van eisen en het woontechnisch programma van eisen.
6.8. Ten aanzien van het moment van opleveren is van belang dat, anders dan Phanos c.s. stellen, een redelijke toepassing van de cv-akte niet is dat eerst alle (voor met name Phanos winstgevende) koopwoningen worden gerealiseerd en daarna de (met name voor WGH van belang zijnde) sociale huurwoningen. Gelet op de in rechtsoverweging 6.5 genoemde uitgangspunten en het daaraan verbonden oordeel in rechtsoverweging 6.6 brengt een redelijke toepassing van de cv-akte naar het voorshandse oordeel van het Scheidsgerecht mee dat de realisatie van de sociale huurwoningen naar rato gelijkelijk opgaat met de realisatie van de koopwoningen.
6.8.1. Ten aanzien van hetgeen onder 2. primair en subsidiair is gevorderd merkt het Scheidsgerecht het volgende op.
6.8.2. Niet in geschil is dat partijen een bepaalde berekeningsmethode voor bepaling van de bedrijfswaarde zijn overeengekomen in artikel 14 van de cv-akte, welke methode is neergelegd in bijlage 2 bij de cv-akte (verder aangeduid als "de niet-gecorrigeerde berekening"). Evenmin is de juistheid van de berekening, aangehecht aan het als productie 16 in het geding gebrachte conceptconvenant van de bedrijfswaarden in geschil (verder aangeduid als "de gecorrigeerde berekening").
6.8.3. Onweersproken is voorts dat de gecorrigeerde berekening gunstiger is voor Phanos c.s. dan de niet-gecorrigeerde berekening die enkel bijlage 2 van de cv-akte als uitgangspunt neemt, aangezien de gecorrigeerde berekening gecorrigeerd is met een voor Phanos c.s. gunstigere huurstijgingscomponent en geïndexeerd is met de BDB-index voor bouw van eengezinswoningen nieuwbouw, hetgeen ook gunstig voor Phanos c.s. uitvalt.
6.8.4. Partijen hebben weliswaar ter zake de gecorrigeerde berekening geen overeenstemming bereikt, maar nu WGH deze berekening tot uitgangspunt heeft genomen bij haar primaire vordering onder 2. en deze vordering voor Phanos c.s. gunstiger is dan de subsidiaire vordering, ziet het Scheidsgerecht aanleiding de primaire vordering onder 2. toe te wijzen. Indien Phanos c.s. menen aldus teveel te ontvangen, staat het aan hen uiteraard vrij dit meerdere terug te betalen aan WGH. (..)”.
2.10 In het arbitrale vonnis heeft de arbiter - kort gezegd en voor zover thans relevant - Phanos c.s. veroordeeld:
a. om binnen 14 dagen na het wijzen van het arbitrale vonnis de meest recente ontwerpdocumenten met betrekking tot de sociale huurwoningen in Westwijk (fase 1 en 2) aan WGH ter beschikking te stellen en op gezette tijden overleg te voeren met WGH teneinde in overleg een voorlopig ontwerp, een definitief ontwerp en bestek vast te stellen voor de 308 huurwoningen, met dien verstande dat de ontwerpdocumenten dienen te worden goedgekeurd door WGH en daarbij enkel zullen worden getoetst en dienen te voldoen aan de programma’s van eisen;
b. om de 308 huurwoningen aan WGH in eigendom te leveren, in fases naar rato van de voortgang van de realisering van de deelplannen in dit plangebied tegen een koopprijs per sociale huurwoning die overeenkomt met de bedrijfswaardes als opgenomen voor de betreffende woningen in artikel 13 van het concept-convenant;
c. in de kosten van de arbitrage en de proceskosten van WGH.
3.1 Phanos c.s. vorderen - verkort weergegeven - dat de rechtbank, voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, (i) het arbitrale vonnis vernietigt voor wat betreft de veroordelingen zoals hiervoor onder 2.10a - 2.10c weergegeven, (ii) WGH veroordeelt tot terugbetaling van de door Phanos c.s. betaalde (proces)kosten, vermeerderd met wettelijke rente, en (iii) WGH veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2 WGH heeft de vorderingen van Phanos c.s. gemotiveerd betwist en geconcludeerd tot afwijzing daarvan, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van Phanos c.s. in de kosten van het geding.
3.3 Op de stellingen van partijen wordt - voor zover nodig - hierna bij de beoordeling nader ingegaan.
4.1 Centraal in de stellingen van Phanos c.s. staat het volgende. De arbiter heeft volgens hen nagelaten om in te gaan op hun essentiële verweer dat zij niet hebben ingestemd met het eenzijdig door WGH opgestelde concept-convenant en de programma’s van eisen omdat WGH meer eiste dan waar zij op grond van de CV-akte recht op had, terwijl zij niet bereid was om de financiële consequenties hiervan te dragen. Bovendien is de arbiter niet ingegaan op het essentiële verweer dat de bewering dat het concept-convenant en de programma’s van eisen gebruikelijk zijn, er niet toe kan leiden dat deze stukken leidend zijn en dat WGH Phanos c.s. hiermee eenzijdig een dictaat oplegt. Voor zover al enige beslissing op deze punten is te onderkennen, betogen Phanos c.s. dat de beslissing van de arbiter onvoldoende gemotiveerd is.
4.2 Dit betoog slaagt niet. Het behandeld zijn van essentiële verweren kan slechts marginaal getoetst worden. Aan die marginale toets voldoet het arbitrale vonnis. Voor zover thans relevant, laat de beoordeling van de arbiter zich als volgt samenvatten. Gelet op de gekozen rechtsvorm - een commanditaire vennootschap - en het voor Phanos kenbare belang dat WGH had bij de huurwoningen, gold ten aanzien van de huurwoningen dat Phanos en WGH op basis van gelijkwaardigheid samenwerken en dat WGH medezeggenschap heeft over de technische kwaliteit van de aan haar te leveren woningen, de woningdifferentiatie en het moment van oplevering (overweging 6.5 - 6.6). Partijen hebben zonder succes getracht om tot overeen¬stemming te komen met betrekking tot de woontechnische eisen en de woningdifferentiatie. Phanos c.s. zijn vervolgens zelf aan de slag gegaan met de ontwikkeling van de sociale huur¬woningen zonder WGH daarover op enige wijze te informeren (overweging 6.7.1 - 6.7.3). In geen van de door partijen betrokken stellingen, noch uit de in het geding gebrachte stukken, valt enig bezwaar van inhoudelijke aard tegen de door WGH voorgestelde programma’s van eisen te ontwaren. Ook op de zitting hebben Phanos c.s. geen inhoudelijke bezwaren geformuleerd tegen de programma’s van eisen (overweging 6.7.4). WGH heeft onweersproken gesteld dat de criteria in de programma’s van eisen in de branche niet ongebruikelijk zijn. In andere projecten van partijen heeft Phanos wel ingestemd met vergelijkbare eisen (overweging 6.7.5). De arbiter concludeert dat in het licht van het voorgaande naar zijn voorshands oordeel, de afspraken zoals neergelegd in het concept-convenant met de programma’s van eisen, een redelijke in- c.q. aanvulling vormen voor de vaststelling van de nadere verplichtingen zoals deze voor Phanos c.s. uit de CV-akte voortvloeien. Ten aanzien van de koopprijs voor de huurwoningen overweegt de arbiter kort gezegd dat het concept-convenant op dit punt gunstiger voor Phanos c.s. is dan de CV-akte.
4.3 Kortom, uit de overwegingen 6.5 - 6.7.5 van het arbitrale vonnis blijkt dat de arbiter de door Phanos c.s. bedoelde verweren wel degelijk heeft onderkend, heeft gewogen en per saldo te licht heeft bevonden. Ten overvloede wordt nog als volgt overwogen. Zoals uit het voorgaande blijkt, is een belangrijke overweging uit het arbitrale vonnis dat Phanos c.s. noch vóór de aanvang van het arbitraal geding, noch tijdens dat geding, duidelijk hebben gemaakt wat hun bezwaren waren tegen de programma’s van eisen. Bij gelegenheid van het pleidooi is door Phanos c.s. erkend dat zij in het arbitraal geding geen inhoudelijk bezwaar hebben gemaakt tegen het convenant en de programma’s van eisen en dat zij hebben volstaan met een beknopte, bij de mondelinge behandeling gegeven, uiteenzetting van de financiële gevolgen van de wensen van WGH zonder een nadere inhoudelijke onder¬bouwing. Kennelijk en niet onbegrijpelijk was de arbiter van oordeel dat dit geen voldoende gemotiveerde en onderbouwde reactie vormde op het concept-convenant en de programma’s van eisen. Zeker nu deze documenten waren gebaseerd op criteria die - naar niet gemotiveerd is bestreden - niet ongebruikelijk waren in de branche en die tussen partijen in andere projecten overeengekomen waren, kon de arbiter van oordeel zijn dat het op de weg van Phanos c.s. had gelegen om hun bezwaren tegen het convenant en de programma’s van eisen nader te onderbouwen in de arbitrageprocedure. Dat Phanos c.s. op de mondelinge behandeling in het arbitraal geding een aanbod hebben gedaan om hun standpunten nader te onderbouwen, doet hieraan niet aan af. Het betrof een arbitraal kort geding en het lag dus op de weg van Phanos c.s. om stellingen die zij van essentieel belang achtten, tijdig en voldoende onderbouwd over het voetlicht te brengen.
4.4 Het betoog van Phanos c.s. dat het arbitraal vonnis er op neerkomt dat WGH eenzijdig de voorwaarden dicteerde, berust op een onjuiste lezing van het arbitrale vonnis. Phanos c.s. miskennen dat de arbiter bij de vaststelling van de rechtsgevolgen zoals die voortvloeien uit de CV-akte, de aard van de overeenkomst, de wet, gewoonte en de eisen van redelijkheid en billijkheid rekening heeft gehouden met het feit dat partijen over het concept-convenant en de programma’s van eisen hebben onderhandeld, dat Phanos c.s. geen inhoudelijk bezwaar hebben geuit op het concept-convenant en de programma’s van eisen en dat deze in de branche niet ongebruikelijk waren en tussen partijen vaker overeengekomen waren. Van een eenzijdig dictaat is dan ook geen sprake.
4.5 Ook de motiveringsklacht van Phanos c.s. - die er op neer komt dat de arbiter niet alleen essentiële verweren onbesproken heeft gelaten maar ook zonder (adequate) motivering de eenzijdig door WGH opgestelde documenten tot overeenkomst heeft verheven - slaagt niet. Naar vaste rechtspraak kan een motiveringsklacht alleen leiden tot vernietiging van een arbitraal vonnis indien iedere motivering ontbreekt of indien in een gegeven motivering enige steekhoudende verklaring voor de beslissing niet te onderkennen valt. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat deze situatie zich niet voordoet. Het betoog van Phanos c.s. dat de beslissing van de arbiter om uit te gaan van de door WGH eenzijdig opgestelde documenten, zich niet verhoudt met het uitgangspunt van de arbiter dat WGH een zekere mate van inspraak toekwam, slaagt niet. Dit betoog miskent de redenen die de arbiter heeft aangegeven om uit te gaan van het concept-convenant en de programma’s van eisen.
4.6 De slotsom is dat alle aangevoerde vernietigingsgronden die voortbouwen op het onbesproken zijn van de hiervoor weergegeven essentiële verweren en op de motiverings¬klacht, niet slagen.
4.7 Over hetgeen Phanos c.s. overigens nog hebben aangevoerd, wordt als volgt overwogen.
a. Artikel 18 lid 1 van de CV-akte bepaalt dat afwijkingen en wijzingen van de CV-akte alleen schriftelijk overeengekomen kunnen worden. Phanos c.s. betogen dat dit artikel met zich meebrengt dat de arbiter buiten zijn opdracht is getreden. Dit betoog slaagt niet. Phanos c.s. hebben weliswaar niet ingestemd met de door WGH opgestelde programma’s van eisen, maar dit laat onverlet dat de arbiter kon vaststellen hoe op grond van de aard van de overeenkomst, de gewoonte en de aanvullende eisen van redelijkheid en billijkheid de op de CV-akte gebaseerde rechtsverhouding tussen partijen moet worden verstaan.
b. Om dezelfde redenen faalt ook het betoog dat de arbiter zijn opdracht te buiten is gegaan door zonder een daartoe strekkend arbitraal beding de overeenkomst tussen partijen aan te vullen. De beoordeling van de rechten en verplichtingen die uit een overeenkomst voortvloeien op de wijze zoals door de arbiter gedaan, vormt geen aanvulling van de overeenkomst waartoe de arbiter op grond van artikel 1020 Rv alleen bevoegd is op basis van een bijzondere overeenkomst, maar een toepassing van artikel 6:248 BW die tot het algemene, door de arbiter toe te passen, wettelijke kader behoort.
c. Phanos c.s. betogen dat het vonnis in strijd is met dwingendrechtelijke bepalingen van vennootschapsrecht. In de kern betogen zij dat de wetgever de figuur van de besturende vennoot in zijn verhouding tot de medevennoten uitputtend heeft geregeld, zodat WGH niet de mogelijkheid heeft om op basis van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid in te grijpen in de onderhandelingen tussen Phanos als beherend vennoot en de gemeente Amstelveen. Dit betoog slaagt niet. Het arbitraal geschil betreft de afgesproken levering van huurwoningen door de C.V. aan WGH. Behoudens bijzondere omstandigheden verzet geen rechtsregel zich er tegen dat een vennoot die meent dat de C.V. niet voldoet aan de afspraken omtrent de levering van een goed, daarvan in rechte nakoming vordert.
4.8 Gelet op het voorgaande zullen de vorderingen van Phanos c.s. worden afgewezen. Phanos c.s. zullen als de in het ongelijkgestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
- wijst af de vorderingen van Phanos c.s. af;
- veroordeelt Phanos c.s. in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van WGH bepaald op € 262,-- aan vast recht en op € 1.808,-- aan salaris voor de advocaat;
- verklaart dit vonnis voorzover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, A.F.L. Geerdes en N. Door¬duijn.
Uitgesproken in het openbaar.
1876/676/106