ECLI:NL:RBROT:2010:BL9998

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/1876
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een bestuurlijke boete voor het voorhanden hebben van een niet toegelaten gewasbeschermingsmiddel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 april 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister, waarbij hem een bestuurlijke boete van € 2.000,00 was opgelegd wegens het voorhanden hebben van het gewasbeschermingsmiddel Perfekthion S, dat niet in Nederland is toegelaten. De rechtbank oordeelde dat de boete niet kennelijk onredelijk was, ondanks de argumenten van eiser dat het middel dezelfde werkzame stof bevatte als een toegelaten middel en dat de boete onevenredig hoog was. De rechtbank stelde vast dat de hoeveelheid werkzame stof in Perfekthion S hoger was dan in het toegelaten middel en dat de samenstelling van de middelen verschilde. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij rekening had gehouden met de concentratie in de mengverhouding. De rechtbank oordeelde dat het niet aan eiser was om zelf de belangenafweging te maken en in afwijking van de beslissing van het College gebruik te maken van het niet toegelaten middel. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van dat besluit in stand. Eiser had geen recht op vergoeding van proceskosten, omdat de vernietiging op formele gronden was gebaseerd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd een termijn van zes weken gesteld voor het indienen van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/1876 BC
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [plaats], eiser,
gemachtigde mr.drs. C.M.J.E.P. Meerts,
en
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde mr. J.A. Diephuis.
1 Ontstaan en loop van de procedure
1.1 Bij besluit van 23 april 2009 heeft verweerder eiser een boete van € 2.000,00 opgelegd wegens overtreding van bij of krachtens de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: de Wgb) gestelde voorschriften. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 6 mei 2009 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 9 juni 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2 Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 11 juni 2009 beroep ingesteld.
1.3 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2010. Eiser en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren namens verweerder aanwezig ing. P. Voogd en A.C.L. Driessen.
2 Overwegingen
2.1 Ten aanzien van de vraag of het bestreden besluit door het bevoegde bestuursorgaan is genomen, overweegt de rechtbank als volgt.
2.1.1 Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wgb wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder Onze Minister, wat betreft gewasbeschermingsmiddelen, met uitzondering van gewasbeschermingsmiddelen bestemd voor plantaardige producten die slechts een eenvoudige bewerking hebben ondergaan, verstaan: Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Ingevolge artikel 90, eerste lid, van de Wgb, voor zover van belang, kan Onze Minister een overtreder een bestuurlijke boete opleggen.
2.1.2 Uit het bestreden besluit, dat is genomen door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de Minister van LNV), blijkt niet dat dit in overeenstemming is gebeurd met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister van VROM), zoals artikel 1, eerste lid, van de Wgb vereist. Reeds hierom dient het beroep gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit te worden vernietigd. Bij brief van 25 januari 2010 heeft de Minister van VROM evenwel verklaard dat het bestreden besluit in overeenstemming met hem is genomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding om te bezien of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen worden gelaten.
2.2 Met betrekking tot opgelegde boete overweegt de rechtbank als volgt.
2.2.1 Ingevolge artikel 20 van de Wgb, voor zover hier van belang, is het verboden een gewasbeschermingsmiddel voorhanden of in voorraad te hebben, dat niet ingevolge deze wet is toegelaten.
Ingevolge artikel 90 van de Wgb, voor zover hier van belang, kan de Minister van LNV in overeenstemming met de Minister van VROM een bestuurlijke boete opleggen ter zake van een overtreding van artikel 20 van de Wgb.
Ingevolge artikel 96 van de Wgb, zoals dat luidde ten tijde van het bestreden besluit, stemt de Minister van LNV in overeenstemming met de Minister van VROM, mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Verkeer en Waterstaat, de hoogte van de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Hij houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
Ingevolge artikel 9.6, eerste lid, van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: de Rgb) wordt de hoogte van de bestuurlijke boete die overeenkomstig artikel 90 van de Wgb kan worden opgelegd, vastgesteld overeenkomstig het bedrag dat in bijlage XIII voor de desbetreffende overtreding is vermeld. Ingevolge het tweede lid kan, indien de omstandigheden van het geval of de ernst van de overtreding daartoe aanleiding geven, in voorkomend geval een ander boetebedrag worden opgelegd dan vermeld in bijlage XIII.
Volgens bijlage XIII van de Rgb, getiteld “beleidsregels bestuurlijke boete gewasbeschermingsmiddelen en biociden”, voor zover hier van belang, hanteert verweerder voor het voorhanden of op voorraad hebben van een niet in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddel een standaardboete van € 2.000,00.
2.2.2 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op 12 november 2008 heeft de Algemene Inspectiedienst (hierna: de AID) een bedrijfscontrole uitgevoerd op het adres [adres] te [plaats]. Bij een controle van eisers bewaarplaats voor gewasbeschermingsmiddelen is geconstateerd dat zich daar een verpakking bevond van een in Nederland niet toegelaten gewasbeschermingsmiddel, te weten Perfekthion S (4858/B). Van deze bevindingen heeft de AID op 22 januari 2009 een boeterapport opgesteld. Bij besluit van 23 april 2009 heeft verweerder eiser wegens overtreding van artikel 20 van de Wgb, een boete van € 2.000,00 opgelegd.
2.2.3 Tussen partijen is niet in geschil dat Perfekthion S een in Nederland niet toegelaten middel is en dus in Nederland niet voorhanden mag zijn. Evenmin is in geschil dat eiser hiermee artikel 20 van de Wgb heeft overtreden.
2.2.4 Eiser stelt echter dat Perfekthion S dezelfde werkzame stof – dimethoaat – bevat als het in Nederland toegelaten Perfekthion. Voorts betoogt eiser dat het gelet op Europese richtlijnen onbegrijpelijk is dat het middel Perfekthion niet in Nederland voorhanden mag worden gehouden en mag worden gebruikt, terwijl dat in andere Europese landen wel mag. Er is slechts sprake van een formele overtreding en niet of nauwelijks van een materiële. Het verschil in concentratie tussen de twee middelen is een reden om het boetebedrag te matigen. In de mengverhouding heeft eiser rekening gehouden met de concentratie. Verweerder heeft ten aanzien van de ernst van de overtreding slechts overwogen dat de regel geschonden is. Zo komt men echter nimmer tot matiging van het boetebedrag. Verweerder had dan ook de (vermeende) overtreding moeten toetsen en niet de daarmee geschonden regel. Ten slotte heeft verweerder een verkeerde uitleg gegeven aan de discretionaire bevoegdheid; verweerder moet altijd het evenredigheidsbeginsel naleven.
2.2.5 Verweerder heeft bij de oplegging van de boete overeenkomstig zijn eigen beleidsregel, dat bij overtreding van een voorschrift als bedoeld artikel 20, eerste lid, van de Wgb een boete van € 2.000,00 wordt opgelegd, gehandeld. Uit de Toelichting op de Rgb (Stcrt. 2007, 188) volgt dat die boete op dit bedrag is vastgesteld, omdat er volgens verweerder signalen zijn dat de voorheen opgelegde boetes vaak als te weinig afschrikkend werden ervaren. Hoewel de rechtbank begrijpt dat een boete van € 2.000,00 door eiser als fors wordt ervaren, blijkt uit het vorengaande dat dit een welbewuste keuze is geweest van verweerder. Die keuze kan naar het oordeel van de rechtbank niet als kennelijk onredelijk worden beschouwd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat op grond van de artikelen 96 van de Wgb (oud) en 9.6, tweede lid, van de Rgb dient te worden beoordeeld of de voorgeschreven boete in het concrete geval evenredig is aan met name de aard en ernst van de overtreding, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en, zonodig, de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
2.2.6 Dat Perfekthion S dezelfde werkzame stof – dimethoaat – bevat als het in Nederland toegelaten Perfekthion maakt niet dat de boete als onevenredig hoog kan worden beschouwd. Verweerder heeft ter zitting namelijk onweersproken gesteld dat de hoeveelheid werkzame stof in Perfekthion S, te weten 500 gram per liter, hoger is dan de hoeveelheid werkzame stof in Perfekthion, te weten 400 gram per liter. Ook heeft verweerder ter zitting onweersproken gesteld dat Perfekthion S andere hulpstoffen bevat dan Perfekthion. Gelet hierop is Perfekthion S anders van samenstelling dan Perfekthion. Voor zover eiser heeft gesteld dat hij in de mengverhouding rekening heeft gehouden met een verschil in concentratie, acht de rechtbank dit niet aannemelijk gemaakt temeer niet omdat eiser heeft verklaard dat hij dacht hetzelfde middel te gebruiken en het om die reden niet in de rede lag dat hij een andere mengverhouding zou kiezen. Ten aanzien van de ernst van de overtreding volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat het, gelet op Europese richtlijnen, onbegrijpelijk is dat Perfekthion S niet in Nederland voorhanden mag worden gehouden en mag worden gebruikt. Verweerder heeft dienaangaande ter zitting terecht gewezen op artikel 3, eerste lid, van Richtlijn 91/414/EEG, waarin – voor zover hier van belang – is bepaald dat de lidstaten bepalen dat een gewasbestrijdingsmiddel alleen op hun grondgebied op de markt mag worden gebracht en gebruikt, indien zij het betrokken gewasbeschermingsmiddel overeenkomstig deze richtlijn hebben toegelaten, tenzij het beoogde gebruik valt onder het bepaalde in artikel 22. Dat van dergelijk gebruik sprake is, is gesteld noch gebleken. Dat sommige lidstaten het middel Perfekthion wel hebben toegelaten, doet niet af aan de ernst van de overtreding. Het College is immers na een afweging van de betrokken belangen tot de beslissing gekomen Perfekthion S niet toe te laten in Nederland. Het is niet aan eiser om zelf die belangenafweging te maken en in afwijking van de beslissing van het College, al dan niet na aanpassing van de mengverhouding, toch gebruik te maken van dat middel.
Eiser heeft blijkens het boeterapport verklaard dat hij op een zaterdagavond zijn dahlia’s heeft bespoten en toen zijn middel heeft opgebruikt. Vervolgens heeft hij op zondag, toen hij in België duivenvoer kocht, aldaar een can Perfekthion S gekocht om diezelfde dag nog zijn dahlia’s te kunnen bespuiten. Voor zover eiser hiermee een beroep heeft willen doen op overmacht, slaagt dit beroep niet. Het ligt immers op de weg van eiser om ervoor te zorgen dat hij voldoende voorraad heeft van een in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddel.
2.2.7 Gelet op het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder, bij afweging van de betrokken belangen, niet in redelijkheid tot de oplegging van een boete heeft kunnen komen of dat de boete als onevenredig hoog moet worden aangemerkt. Om die reden zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
2.3 Nu de vernietiging van het bestreden besluit op formele gronden is gebaseerd en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand worden gelaten, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
1 verklaart het beroep gegrond;
2 vernietigt het bestreden besluit;
3 bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
4 bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 150,00 vergoedt.
Aldus gedaan door mr.drs. H. van den Heuvel, voorzitter, en mr. J. de Gans en mr. E.A. Poppe-Gielesen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 2 april 2010.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op: