ECLI:NL:RBROT:2010:BL9482
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid en ontvankelijkheid in CMR-geschil tussen Speed Trans B.V. en Estron B.V.
In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen Speed Trans B.V. en Estron B.V. met betrekking tot een vordering tot schadevergoeding na diefstal van een lading tijdens het vervoer. Speed Trans vordert betaling van € 38.211,75 van Estron, die als opdrachtgever fungeerde voor het vervoer van elektronische apparaten van Engeland naar Duitsland. Estron heeft echter een tegenvordering ingesteld bij het Landgericht Darmstadt in Duitsland, wat leidt tot vragen over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en de ontvankelijkheid van de vorderingen van Speed Trans.
De rechtbank overweegt dat de CMR van toepassing is op de vorderingen en dat de bevoegdheid van de rechtbank in beginsel is gegeven op basis van de vestigingsplaats van Estron in Rotterdam. Estron stelt echter dat de Nederlandse rechter zich onbevoegd moet verklaren op grond van artikel 31 lid 2 CMR, omdat er een eerdere vordering aanhangig is gemaakt in Duitsland. De rechtbank oordeelt dat de regeling van artikel 31 lid 2 CMR niet gaat over rechtsmacht, maar over de ontvankelijkheid van de eiser in zijn later ingestelde vordering.
De rechtbank draagt Estron op bewijs te leveren dat haar Klage eerder is ingediend dan de vorderingen van Speed Trans. Totdat dit bewijs is geleverd, houdt de rechtbank elke verdere beslissing aan. De rechtbank concludeert dat, indien Estron niet kan bewijzen dat haar vordering eerder aanhangig is gemaakt, Speed Trans ontvankelijk zal zijn in haar vorderingen. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling van de incidenten en de voorlopige voorziening.