ECLI:NL:RBROT:2010:BL9482

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
334226 / HA ZA 09-1851
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en ontvankelijkheid in CMR-geschil tussen Speed Trans B.V. en Estron B.V.

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen Speed Trans B.V. en Estron B.V. met betrekking tot een vordering tot schadevergoeding na diefstal van een lading tijdens het vervoer. Speed Trans vordert betaling van € 38.211,75 van Estron, die als opdrachtgever fungeerde voor het vervoer van elektronische apparaten van Engeland naar Duitsland. Estron heeft echter een tegenvordering ingesteld bij het Landgericht Darmstadt in Duitsland, wat leidt tot vragen over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en de ontvankelijkheid van de vorderingen van Speed Trans.

De rechtbank overweegt dat de CMR van toepassing is op de vorderingen en dat de bevoegdheid van de rechtbank in beginsel is gegeven op basis van de vestigingsplaats van Estron in Rotterdam. Estron stelt echter dat de Nederlandse rechter zich onbevoegd moet verklaren op grond van artikel 31 lid 2 CMR, omdat er een eerdere vordering aanhangig is gemaakt in Duitsland. De rechtbank oordeelt dat de regeling van artikel 31 lid 2 CMR niet gaat over rechtsmacht, maar over de ontvankelijkheid van de eiser in zijn later ingestelde vordering.

De rechtbank draagt Estron op bewijs te leveren dat haar Klage eerder is ingediend dan de vorderingen van Speed Trans. Totdat dit bewijs is geleverd, houdt de rechtbank elke verdere beslissing aan. De rechtbank concludeert dat, indien Estron niet kan bewijzen dat haar vordering eerder aanhangig is gemaakt, Speed Trans ontvankelijk zal zijn in haar vorderingen. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling van de incidenten en de voorlopige voorziening.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 334226 / HA ZA 09-1851
Uitspraak: 24 maart 2010
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SPEED TRANS B.V.,
gevestigd te Almelo,
eiseres,
eiseres in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
verweerster in de bevoegdheids-, aanhoudings- en niet-ontvankelijkheidsincidenten,
advocaat mr. B.S. Janssen,
- tegen -
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ESTRON B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
eiseres in de bevoegdheids-, aanhoudings- en niet-ontvankelijkheidsincidenten,
advocaat mr. M.J. Back-Schuijt.
Partijen worden hierna aangeduid als "Speed Trans" respectievelijk "Estron".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 2 juli 2009 en de vier door Speed Trans overgelegde producties;
- incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring tevens incidentele conclusie tot aanhouding dan wel niet-ontvankelijkverklaring, met één productie;
- conclusie van antwoord in het incident tot onbevoegdverklaring, tevens incidentele conclusie tot aanhouding dan wel niet-ontvankelijkverklaring.
2 De vordering in de hoofdzaak
2.1
Speed Trans vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. Estron veroordeelt tot betaling, aan Speed Trans van € 38.211,75, vermeerderd met de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW vanaf de dagtekening van de onbetaald gelaten facturen, althans vanaf de vervaldatum, zijnde 21 dagen na dagtekening van de onbetaald gelaten facturen, althans vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening;
2. voor recht verklaart dat Estron in een eventuele schadevordering jegens Speed Trans niet ontvankelijk is;
3. althans voor recht verklaart dat Speed Trans niet verder aansprakelijk is jegens Estron dan tot het bedrag van de beperking van artikel 23 CMR, te weten €7.727,07;
4. voor recht verklaart dat Estron, omdat zij voordien Speed Trans niet geïnformeerd heeft over de waarde van de lading, gehouden is Speed Trans [in de dagvaarding staat hier abusievelijk “gedaagde” in plaats van “eiseres”; Rechtbank] te vrijwaren van aanspraken van derden;
5. Estron veroordeelt in de kosten van het geding.
2.2
Aan deze vorderingen heeft Speed Trans onder meer de volgende stellingen - kort en zakelijk weergegeven - ten grondslag gelegd:
- Estron heeft Speed Trans op 8 december 2008 de opdracht gegeven tot het vervoer van zeven pallets met 500 elektronische apparaten (Sony Playstation PS3), met een totaalgewicht van 3.000 kg en een gestelde waarde per apparaat van GBP 240,-- (hierna: de lading), van het terrein van Electro Center Ltd. in Birmingham in Engeland naar het terrein van Ewert Phono GmbH in Bensheim in Duitsland, alwaar de lading op 11 december 2008 afgeleverd moest worden;
- Op haar beurt had Estron opdracht tot dit vervoer gekregen van Wincanton te Mannheim, Duitsland (hierna: Wincanton);
- Feitelijk vervoerder van de lading vanuit Engeland naar Rotterdam is Estron geweest; Speed Trans heeft als feitelijk vervoerder van de lading het vervoer vanaf Rotterdam naar Bensheim uitgevoerd;
- Met betrekking tot bovengenoemd vervoer van de lading van Birmingham naar Bensheim is op 5 december 2008 een CMR-vrachtbrief afgegeven (productie 1 van Speed Trans);
- Tijdens het door Speed Trans uitgevoerde deel van het vervoer is omstreeks de nacht van 10 op 11 december 2008 een gedeelte van de lading gestolen;
- Voor de diefstalschade is Speed Trans op grond van overmacht niet aansprakelijk, nu haar chauffeur zich zorgvuldig heeft gedragen en alle redelijkerwijs te nemen maatregelen om verlies te voorkomen heeft genomen;
- Voor zover Speed Trans toch aansprakelijk is voor de diefstalschade, is haar aansprakelijkheid beperkt op grond van artikel 23 lid 2 CMR toe, aangezien van opzet of daarmee gelijk te stellen schuld in de zin van artikel 29 CMR geen sprake is;
- Het was Speed Trans niet bekend wat voor lading zij vervoerde, omdat dit aan haar niet kenbaar was gemaakt, dit niet vermeld stond op de vrachtbrief en zij de lading in een gesloten trailer in ontvangst heeft genomen; Speed Trans kon dus niet weten dat zij een waardevolle lading vervoerde; Estron is jegens Speed Trans dan ook gehouden Speed Trans te vrijwaren;
- Speed Trans heeft voor diverse in opdracht van Estron verrichte transporten in de periode van 5 december 2008 tot 5 maart 2009 aan deze facturen gezonden ten bedrage van in totaal € 38.211,75; Estron heeft deze vrachtfacturen zonder protest behouden, maar deze bewust niet betaald zodat de verschuldigdheid daarvan vaststaat.
3 De vordering in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening
3.1
De vordering luidt dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. Estron veroordeelt tot betaling aan Speed Trans van € 38.211,75, vermeerderd met de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW vanaf de dagtekening van de onbetaald gelaten facturen, althans vanaf de vervaldatum, zijnde 21 dagen na dagtekening van de onbetaald gelaten facturen, althans vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening;
2. Estron veroordeelt in de kosten van het geding.
3.2
Aan deze vordering heeft Speed Trans afgezien van haar onder 2.2 genoemde stellingen de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
- Speed Trans heeft bij deze voorlopige voorziening tot veroordeling van Estron tot betaling van genoemde vrachtfacturen recht en belang, aangezien Speed Trans ernstig in haar bedrijfsvoering wordt geschaad door het uitblijven van betaling door Estron van deze facturen, die een voor Speed Trans aanzienlijk bedrag belopen;
- door de facturen van Speed Trans die zij vanaf 5 december 2008 heeft ontvangen onbetaald te laten zonder dat in enige mate vaststaat of en, zo ja, in hoeverre Speed Trans tegenover haar aansprakelijk is voor de diefstalschade, schiet Estron toerekenbaar te kort in de nakoming van de betreffende vervoerovereenkomsten met Speed Trans;
- ingevolge het tussen Sopeed Trans en Estron toepasselijke artikel 7 lid 5 AVC 2002 is het Estron niet toegestaan haar vermeende vordering op Speed Trans te verrekenen met de vrachtfacturen.
4 Het geschil in de bevoegdheids-, aanhoudings- en niet-ontvankelijheids-incidenten
4.1
De vorderingen luiden dat de rechtbank:
1. zich onbevoegd verklaart van de vordering van Speed Trans kennis te nemen;
2. althans de procedure aanhoudt, totdat duidelijk is dat de Duitse procedure leidt tot een in Nederland uitvoerbare beslissing;
3. althans Speed Trans in haar vordering niet-ontvankelijk verklaart;
4. Speed Trans bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad veroordeelt in de kosten van het geding.
4.2
Aan deze vorderingen heeft Estron de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
- Estron is door haar opdrachtgever Wincanton aansprakelijk gesteld voor de diefstalschade ten belope van € 38.211,75 en heeft in verband daarmee voorafgaande aan de onderhavige procedure op 23 juni 2009 een Klage bij het Landgericht Darmstadt, Duitsland ingediend tegen Speed Trans over hetzelfde onderwerp als de vorderingen van Speed Trans in de onderhavige hoofdzaak, namelijk de vraag of Speed Trans (beperkt of volledig) aansprakelijk is voor de schade die door de diefstal van een gedeelte van de lading is ontstaan;
- Het Landgericht Darmstadt is op grond van artikel 31 lid 1 aanhef en onder b) CMR bevoegd van deze vordering van Estron kennis te nemen;
- Op grond van het bovenstaande dient de rechtbank zich krachtens artikel 31 lid 2 CMR onbevoegd te verklaren van de vorderingen van Speed Trans in de onderhavige hoofdzaak kennis te nemen, dan wel dient de rechtbank de zaak aan te houden totdat duidelijk is dat de Duitse procedure tot een uitspraak leidt die in Nederland uitvoerbaar is, dan wel dient de rechtbank Speed Trans dadelijk in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren.
4.3
De conclusie van Speed Trans strekt tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Estron in de proceskosten bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
5 De beoordeling van de vorderingen in de bevoegdheids-, aanhoudings- en niet-ontvankelijheids-incidenten
bevoegdheid
5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat de CMR op de vorderingen in de hoofdzaak van toepassing is.
5.2
Deze rechtbank is ingevolge artikel 31 lid 1 aanhef en onder a) CMR in samenhang met artikel 630 Rv in beginsel bevoegd van alle vorderingen van Speed Trans tegen Estron kennis te nemen. Estron is immers in Rotterdam gevestigd, binnen het rechtsgebied van deze rechtbank.
5.3
Estron stelt dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft, met een beroep op artikel 31 lid 2 CMR. Dat artikellid luidt als volgt:
“2. Wanneer in een rechtsgeding, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, een vordering aanhangig is voor een volgens dat lid bevoegd gerecht, of wanneer in een zodanig geding door een zodanig gerecht een uitspraak is gedaan, kan geen nieuwe vordering omtrent hetzelfde onderwerp tussen dezelfde partijen worden ingesteld, tenzij de uitspraak van het gerecht, warvoor de eerste vordering aanhangig is gemaakt, niet vatbaar is voor tenuitvoerlegging in het land, waarin de nieuwe vordering wordt ingesteld”.
Zoals blijkt uit de bewoordingen “kan geen nieuwe vordering omtrent hetzelfde onderwerp tussen dezelfde partijen worden ingesteld”, gaat het hier niet om rechtsmacht of rechterlijke bevoegdheid, maar om de ontvankelijkheid van de eiser in zijn later ingestelde vordering.
Enige andere grond voor afwezigheid van rechtsmacht of onbevoegdheid van deze rechtbank is gesteld noch gebleken.
Op het vorenstaande stuit het beroep op onbevoegdheid af.
aanhouding; niet-ontvankelijkheid
5.4
Estron stelt voorts dat de Nederlandse rechter de zaak zal moeten aanhouden wegens de eerdere aanhangigheid van de door haar tegen Speed Trans bij het Landgericht Darmstadt aanhangig gemaakte Klage, respectievelijk dat Speed Trans in haar vorderingen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ook in dat kader doet Estron beroep op artikel 31 lid 2 CMR.
5.5
Speed Trans betwist dat vorenbedoelde Duitse procedure eerder aanhangig is gemaakt dan de onderhavige procedure, die aanhangig is gemaakt op 2 juli 2009.
5.6
Ingevolge artikel 71 lid 1 Brussel I-Vo laat die verordening onverlet een verdrag dat ten aanzien van een bijzonder onderwerp de rechterlijke bevoegdheid regelt en waarbij de betreffende lidstaat ten tijde van het van kracht worden van de Brussel I-Vo in die lidstaat partij was. Aangezien de Brussel I-Vo ten tijde van het onderhavige vervoer, december 2008, en a fortiori ten tijde van het aanhangig maken van de het vervoer betreffende vorderingen zowel temporeel, formeel als materieel van toepassing was in Nederland en die staat en Duitsland partij zijn bij de CMR, is de samenloopbepaling van artikel 71 Brussel I-Vo in dit geval van toepassing.
De CMR is een verdrag dat een bijzonder onderwerp regelt als bedoeld in artikel 71 Brussel I-Vo.
De samenloopbepaling van artikel 71 Brussel I-Vo sluit de toepassing van die verordening ten gunste van het bijzondere verdrag slechts uit in de gevallen die het bijzondere verdrag regelt en niet in de gevallen die het niet regelt; zie HvJEG 6 december 1994, C 406/92 (NJ 1995, 659) - "Tatry", gewezen ten aanzien van artikel 57 lid 1 Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, de voor zover in dezen van belang gelijkluidende voorloper van artikel 71 lid 1 Brussel I-Vo.
De CMR bevat een beperkte regeling inzake litispendentie. Artikel 31 lid 2 CMR geeft slechts een regeling hoe gehandeld c.q. geoordeeld dient te worden ten aanzien van een tweede (of volgende) vordering omtrent hetzelfde onderwerp tussen dezelfde partijen aanhangig gemaakt voor een ander gerecht. Kort gezegd komt die regeling erop neer dat zodanige nieuwe vordering niet ontvankelijk is, tenzij de eerst aangezochte rechter niet bevoegd is ingevolge artikel 31 lid 1 CMR of de bij eerst aangezochte rechter te verkrijgen beslissing niet ten uitvoer kan worden gelegd in de later aangezochte staat.
5.7
Estron stelt dat zij de Klage aanhangig heeft gemaakt bij het Landgericht Darmstadt, kennelijk op de grond dat de plaats bestemd voor de aflevering van de vervoerde zaken in de zin van artikel 31 lid 1 aanhef en onder b) CMR in Bensheim in het rechtsgebied van het Landgericht Darmstadt ligt. Nu tussen partijen geen verschil van mening bestaat over die voor de aflevering bestemde plaats en Speed Trans de lading voor zover niet gestolen in Bensheim heeft afgeleverd, is daarmee in beginsel de bevoegdheid van het Landgericht Darmstadt gegeven.
5.8
Echter, Speed Trans stelt dat in dit geval de regeling van artikel 31 lid 1 CMR terzijde wordt gesteld door die van artikel 39 CMR. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
Artikel 39 CMR bepaalt voor zover van belang:
“1. De vervoerder, op wie verhaal wordt uitgeoefend ingevolge de artikelen 37 en 38 [..]
2. De vervoerder, die verhaal wil uitoefenen, kan zulks doen voor het bevoegde gerecht van het land, waarin een van de betrokken vervoerders zijn [..] hoofdzetel [..] heeft”.
Net als in lid 1, wordt in lid 2 met “verhaal” bedoeld: verhaal in de zin van artikel 37 en 38 CMR. Het gaat derhalve om verhaal van een aan ladingbelanghebbenden betaalde schadevergoeding. De reikwijdte van artikel 39 lid 2 CMR is daartoe beperkt.
Voor de beantwoording van de vraag naar bevoegdheid dient te worden uitgegaan van de stellingen van de eiser in het het geding inleidende stuk, in dit geval dus: de Klage. In haar incidentele conclusie stelt Estron onder verwijzing naar die Klage dat zij door haar afzender aansprakelijk is gesteld voor de diefstalschade en dat zij op haar beurt Speed Trans daarvoor aansprakelijk stelt. Estron stelt niet dat zij schadevergoeding aan haar afzender of andere ladingbelanghebbenden heeft betaald.
Van een verhaalsactie als bedoeld in de artikelen 37 en 39 CMR is daarom geen sprake. Daarop stuit het beroep op artikel 39 CMR af.
Derhalve geldt het Landgericht Darmstadt als een bevoegd gerecht in de zin van artikel 31 lid 1 CMR.
5.9
Vervolgens dient onderzocht te worden of Estron haar vordering voor het Landgericht Darmstadt eerder aanhangig had gemaakt dan Speed Trans haar vorderingen in de onderhavige hoofdzaak.
De CMR bevat geen regeling aan de hand waarvan kan worden bepaald welke vordering als eerste aanhangig is in de zin van artikel 31 lid 2 CMR. De Brussel I-Vo bevat zodanige regeling wel, namelijk in artikel 30 Brussel I-Vo.
Artikel 30 Brussel I-Vo luidt als volgt:
“Voor de toepassing van deze afdeling wordt een zaak geacht te zijn aangebracht bij een gerecht
1. op het tijdstip waarop het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk bij het gerecht wordt ingediend, mits de eiser vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de betekening of de kennisgeving van het stuk aan de verweerder moest doen, of
2. indien het stuk betekend of meegedeeld moest worden voordat het bij het gerecht wordt ingediend, op het tijdstip waarop de autoriteit die verantwoordelijk is voor de betekening of de kennisgeving het stuk ontvangt, mits de eiser vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de indiening van het stuk bij het gerecht moest doen.”
Anders dan in Nederland het geval is, moet in Duitsland een vordering (Klage) bij het gerecht worden ingediend vóór de betekening of kennisgeving aan de verweerder van het stuk dat het geding bij dat gerecht inleidt. Op deze situatie heeft artikel 30 onder 1 Brussel I-Vo betrekking. Het procesinleidende stuk wordt in een Duitse procedure vervolgens betekend aan de verweerder door het gerecht waarbij de vordering is ingediend. Dit betekent dat in een Duitse procedure de vordering in beginsel reeds aanhangig is in de zin van artikel 30 Brussel I-Vo, zodra de vordering (Klage) bij het gerecht is ingediend. Een en ander brengt mee dat, indien de stelling van Estron juist is dat haar Klage in Duitsland reeds was ingediend op 23 juni 2009, de vordering in de Duitse procedure eerder aanhangig is gemaakt dan die van Speed Trans in de onderhavige hoofdzaak.
5.1
Ter onderbouwing van haar stelling dat zij haar Klage in de Duitse procedure reeds op 23 juni 2009 bij het Landgericht Darmstadt heeft ingediend, heeft Estron als productie bij haar incidentele conclusie een drie pagina’s tellend stuk in het geding gebracht dat is getiteld “Klage und Auftrag auf Zustellung gemäß Verordnung (eG) Nr. 1348/2000” en gericht is aan het Landgericht Darmstadt. Als datum staat op het stuk vermeld “23.06.2009”. Onderaan het stuk staat de naam van de advocaat (Rechtsanwalt ) vermeld die de Klage heeft ingediend. Het stuk is niet ondertekend. Evenmin is het stuk voorzien van een stempel of ander teken van ontvangst door het Landgericht Darmstadt.
Vanwege deze afwezigheid van een ondertekening en een stempel op het stuk betwist Speed Trans dat uit dit stuk volgt dat de vordering in de Duitse procedure aanhangig is gemaakt op 23 juni 2009; volgens haar gaat het hier slechts om een concept voor een Klage.
Als de partij op wie de bewijslast van deze stelling rust, zal Estron dienen te bewijzen dat de Klage eerder bij het Landgericht Darmstadt was ingediend dan de vorderingen van Speed Trans door middel van de dagvaarding in de onderhavige hoofdzaak aanhangig werden gemaakt. Aangezien zodanige eerdere aanhangigheid aan de hand van geschriften kan worden bewezen, zal de rechtbank Estron opdragen schriftelijk bewijs te leveren.
5.11
Voor zover de vordering in de Duitse procedure eerder aanhangig blijkt te zijn dan die van Speed Trans in de onderhavige hoofdzaak, overweegt de rechtbank reeds thans het volgende.
Tussen partijen is niet in geschil dat het onderwerp van de vorderingen van Speed Trans in de hoofdzaak voor zover het gaat om de onder 2 tot en met 4 van 2.1 vermelde verklaringen voor recht omtrent de aansprakelijkheid van Estron jegens Speed Trans voor de diefstalschade, hetzelfde is als het onderwerp van de vordering van Estron in de Duitse procedure.
Daarentegen heeft de vrachtvordering van Speed Trans niet hetzelfde onderwerp als de vordering van Estron in de Duitse procedure. Het moge zo zijn, zoals Estron stelt, dat haar verweer tegen die vordering of haar beroep op een opschortingsrecht wel hetzelfde onderwerp zullen hebben, maar dat brengt niet mee dat daarom ook de vrachtvordering hetzelfde onderwerp heeft.
Voor zover in de stellingen van Estron een beroep moet worden gelezen op aanhouding wegens samenhang in de zin van artikel 28 Brussel I-Vo, wordt dat beroep om de volgende redenen niet gehonoreerd. Artikel 28 Brussel I-Vo is beperkt tot samenhangende vorderingen waarbij als maatstaf geldt dat het risico van tegenstrijdige beslissingen bij afzonderlijke berechting moet worden vermeden. Gesteld noch gebleken is dat de vrachtvordering in de Duitse procedure aan de orde is. Evenmin is gesteld of gebleken dat de vrachtvordering betrekking heeft op het litigieuze vervoer van Birmingham via Rotterdam naar Bensheim. De omstandigheid dat een (nog te voeren) verweer tegen de vrachtvordering samenhangt met het onderwerp van de Duitse procedure brengt niet mee dat daarom sprake is van samenhangende vorderingen in de zin van artikel 28 Brussel I-Vo.
Een beslissing van de Duitse rechter is in Nederland ingevolge artikel 31 lid 3 CMR (in samenhang met artikelen 71lid 2 en artikel 38 e.v. Brussel I-Vo) voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar. Aanhouding wegens mogelijke niet-uitvoerbaarheid in Nederland ligt daarom niet in de reden.
Enige andere grond voor aanhouding van de onderhavige hoofdzaak is gesteld noch gebleken. Daarop stuit de vordering tot aanhouding af.
Echter, de vordering om Speed Trans in haar vorderingen voor zover hetzelfde onderwerp betreffende als die van Estron in de Duitse procedure niet-ontvankelijk te verklaren ligt dan voor toewijzing gereed.
slotsom
5.12
Het beroep op onbevoegdheid gaat niet op.
Indien Estron bewijst dat zij haar Klage eerder bij het Landgericht Darmstadt heeft ingediend dan Speed Trans haar vorderingen in de onderhavige hoofdzaak, zal Speed Trans in haar onder 2 tot en met 4 van 2.1 vermelde vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard. In het geval dat Estron haar Klage niet eerder aanhangig heeft gemaakt bij dat gerecht dan Speed Trans haar vorderingen in de onderhavige hoofdzaak, is Speed Trans wel ontvankelijk in zodanige vorderingen. De rechtbank zal Estron opdragen dat bewijs bij geschrift te leveren.
In geen geval zal aanhouding van de zaak volgen.
5.13
Hangende de afdoening van de vordering tot niet-ontvankelijk verklaring zal de rechtbank elke nadere beslissing aanhouden.
6 De beoordeling in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening
6.1
De rechtbank overweegt het volgende over de door Speed Trans gevorderde voorlopige voorziening, die betrekking heeft op de gevorderde vracht.
6.2
Omdat de door Estron geopende incidenten een verdere strekking hebben (onbevoegdheid om van de vorderingen van Speed Trans kennis te nemen; niet-ontvankelijkheid van Speed Trans) wordt eerst in die incidenten geoordeeld. Pas daarna komt het onderhavige incident aan de orde.
6.3
Zoals onder 5.11 is overwogen, heeft de vrachtvordering van Speed Trans niet hetzelfde onderwerp als de vordering van Estron in de Duitse procedure. De vrachtvordering treft daarom niet het lot van de overige vorderingen van Speed Trans.
6.4
Hangende de beslissing in de bevoegdheids-, aanhoudings- en niet-ontvankelijheids-incidenten, zal het onderhavige incident worden aangehouden.
Estron staat voor conclusie van antwoord in dit incident.
7 De beslissing
De rechtbank,
in het bevoegdheidsincident en het aanhoudingsincident
houdt elke beslissing aan;
in het niet-ontvankelijkheidsincident
draagt Estron op bij geschrift te bewijzen dat zij haar Klage tegen Speed Trans eerder bij het Landgericht Darmstadt had ingediend dan de vorderingen van Speed Trans door middel van de dagvaarding in de onderhavige hoofdzaak aanhangig werden gemaakt;
verwijst de zaak daartoe naar de rolzitting van woensdag 21 april 2010 voor het nemen door Estron van een akte houdende in geding brengen van bewijsstukken; Speed Trans kan daarop bij akte reageren;
houdt elke verdere beslissing aan;
in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger
Uitgesproken in het openbaar.
901/1928