ECLI:NL:RBROT:2010:BL8782

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
337594 / HA ZA 09-2397
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door onderwijsinstelling bij begeleiding van leerling met chronische migraine

In deze zaak, uitgesproken op 17 februari 2010 door de Rechtbank Rotterdam, hebben eiseressen, bestaande uit de moeder en haar dochter, een vordering ingediend tegen de stichting die het Libanon Lyceum te Rotterdam beheert. Eiseres 2, die lijdt aan een ernstige en chronische vorm van migraine, verwijt de school onvoldoende begeleiding te hebben geboden tijdens haar schoolperiode van 2005 tot 2008. Ondanks dat de school op de hoogte was van haar ziekte, heeft zij onvoldoende rekening gehouden met de bijzondere omstandigheden van eiseres 2, wat heeft geleid tot een toerekenbare tekortkoming in de onderwijsovereenkomst en onrechtmatig handelen. Eiseressen vorderen schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade, waaronder extra kosten en psychisch letsel.

De stichting heeft verweer gevoerd en betwist dat er sprake is van onrechtmatig handelen. Zij stelt dat er geen leerling met de naam van eiseres 2 op de school staat ingeschreven en dat zij voldoende zorg heeft betracht in de begeleiding van eiseres 2. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de vordering beoordeeld en geconcludeerd dat de stichting geen rechtens te respecteren belang heeft bij de niet-ontvankelijkheid, aangezien de dagvaarding de juiste wederpartij heeft bereikt.

In de inhoudelijke beoordeling heeft de rechtbank vastgesteld dat eiseressen niet voldoende concrete feiten hebben gepresenteerd om hun stellingen te onderbouwen. De rechtbank benadrukt dat de stichting als onderwijsinstelling een grote mate van beleidsvrijheid heeft en dat de civiele rechter slechts marginaal kan toetsen of de school aan haar zorgplicht heeft voldaan. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiseressen niet aan hun stelplicht hebben voldaan en dat de vordering om die reden moet worden afgewezen. De rechtbank wijst de vordering af en veroordeelt eiseressen in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 337594 / HA ZA 09-2397
Uitspraak: 17 februari 2010
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
1. [eiseres 1]
2. [eiseres 2],
beiden wonende te Rotterdam,
eiseressen,
advocaat mr. P.J. de Bruin,
- tegen -
de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting STICHTING BOOR,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. K. Aantjes.
Eiseressen worden hierna gezamenlijk aangeduid als "[eiseressen]" en afzonderlijk respectievelijk als "[eiseres 1]" en "[eiseres 2]". Gedaagde wordt hierna aangeduid als "de stichting".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 19 augustus 2009 en de door [eiseressen] overgelegde producties;
- conclusie van antwoord;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 28 oktober 2009, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- de brief van mr. Aantjes d.d. 25 november 2009, met bijlage;
- de brief van mr. De Bruin d.d. 26 november 2009, met bijlage;
- de brief van mr. De Bruin d.d. 5 december 2009, met bijlagen;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 11 december 2009;
- de ter gelegenheid van de comparitie van partijen door mr. Aantjes overgelegde productie.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast:
2.1 [eiseres 1] is de moeder van [eiseres 2].
2.2 [eiseres 2] lijdt aan een ernstige en chronische vorm van migraine.
2.3 Van 2005 tot 2008 heeft zij ingeschreven gestaan als leerlinge op het Libanon Lyceum te Rotterdam (hierna: de school). De school wordt bestuurd door de stichting. De stichting was van de ziekte van [eiseres 2] op de hoogte.
2.4 Gedurende de in 2.3 genoemde schooljaren heeft [eiseres 2] veel lessen verzuimd. Ook heeft [eiseres 2] toetsen gemist. Een deel van deze toetsen heeft zij naderhand ingehaald.
2.5 Aan het einde van het derde jaar heeft de stichting besloten [eiseres 2] niet over te laten gaan naar Havo 4. [eiseressen] was het niet eens met dit besluit. Op initiatief van de heer [rector] (destijds rector van de school) is [eiseres 2] overgestapt naar Havo 4 via de zogenoemde VAVO-regeling, dat wil zeggen dat zij naar een andere school is gegaan. Aldaar heeft [eiseres 2] Havo 4 niet afgemaakt.
2.6 [eiseressen] heeft tegen de heer [rector] een klacht ingediend bij de Landelijke Klachtencommissie Onderwijs (hierna: de Klachtencommissie). De Klachtencommissie heeft in haar uitspraak d.d. 25 augustus 2008 onder meer het volgende overwogen:
‘Gelet op de mate van afwezigheid, de problemen die [eiseres 2] (lees: [eiseres 2]) in toenemende mate ondervond bij medeleerlingen en docenten en de acceptatie van het verzuim door de schoolleiding, kon de verantwoordelijkheid niet alleen bij [eiseres 2] worden gelegd, maar had ook initiatief van school verwacht mogen worden in het aanbieden van een adequate structuur om deze problematiek op te lossen.
(…)
Anderzijds stelt de Commissie vast dat klaagsters weliswaar veel gesprekken hebben gevoerd met de school en andere instanties, maar dat het de Commissie niet is gebleken dat zij zelf ook het initiatief hebben genomen om gebruik te maken van de binnen de school bekend veronderstelde faciliteiten als bijlessen en schoolmaatschappelijk werk.’
Het oordeel van de Klachtencommissie luidt als volgt:
‘De Commissie komt (...) tot het oordeel dat de klacht in die zin gegrond is dat de school gelet op het door haar ingenomen standpunt over de afwezigheid van [eiseres 2] onvoldoende initiatief heeft genomen om [eiseres 2] in het schooljaar 2007-2008 adequate ondersteuning aan te bieden en klaagsters daardoor niet serieus heeft genomen.
Voor het overige acht de Commissie de klacht ongegrond.’
3 De vordering
De vordering luidt – verkort weergegeven – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht te verklaren dat de school toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten onderwijsovereenkomst, althans onrechtmatig heeft gehandeld door niet de zorgvuldigheid te betrachten die van haar mocht worden verwacht;
2. de stichting te veroordelen tot betaling van € 13.377,60 en de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 952,-, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de dag der dagvaarding;
3. de stichting te veroordelen in de proceskosten.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiseressen] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1 De stichting heeft niet gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam onderwijsinstituut mag worden verwacht. Zij heeft onvoldoende rekening gehouden met de ziekte van [eiseres 2]. Ondanks de vele gesprekken die hierover zijn gevoerd heeft de stichting onvoldoende zorg gedragen voor een betere begeleiding van [eiseres 2]. Derhalve is de stichting toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de met [eiseressen] gesloten onderwijsovereenkomst, althans heeft de stichting onrechtmatig gehandeld jegens [eiseressen]
3.2 Als gevolg van de toerekenbare tekortkoming c.q. het onrechtmatig handelen zijdens de school heeft [eiseressen] schade geleden. [eiseressen] heeft materiële schade geleden voor een bedrag van € 377,60 ter zake van extra telefoon- en reiskosten. Tevens is sprake van ernstig psychisch letsel bij zowel [eiseres 1] als [eiseres 2]. De handelwijze van de school heeft een verergering van de migraine van [eiseres 2] en jarenlange stress bij zowel [eiseres 1] als [eiseres 2] tot gevolg gehad. Vergoeding van een bedrag van € 5.000,- per persoon is reëel.
4 Het verweer
Het verweer strekt tot niet-ontvankelijkheid van [eiseressen] in haar vordering, althans tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [eiseressen] in de kosten van het geding.
De stichting heeft daartoe het volgende aangevoerd:
4.1 De stichting kent geen leerlinge van de school met de naam vermeld op de dagvaarding ([X]). Een stichting met de op de dagvaarding vermelde naam (Stichting Bestuur Openbaar Onderwijs Rotterdam) bestaat evenmin. Deze fouten kunnen niet worden hersteld bij herstelexploot.
4.2 De stichting heeft voldoende zorg betracht bij de onderwijsbegeleiding van [eiseres 2]. Van een toerekenbare tekortkoming c.q. onrechtmatig handelen aan de zijde van de stichting is geen sprake.
4.3 Aan de civiele rechter komt slechts een marginale toetsing toe bij de beoordeling van de aansprakelijkheid van een onderwijsinstituut jegens een leerling en diens ouders, welke toetsing de school ruimschoots doorstaat.
4.4 [eiseressen] heeft geen schade geleden. Ook is geen sprake van causaal verband met het handelen van de school.
5 De beoordeling
Ontvankelijkheid
5.1 De stichting heeft primair aangevoerd dat [eiseressen] in haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens aanvankelijk onjuiste partijaanduidingen. De rechtbank overweegt ten aanzien daarvan als volgt.
5.2 Tussen partijen staat niet ter discussie wie als eisers optreden en wie zij als gedaagde hebben gedagvaard. Het gaat enerzijds om de oud-leerlinge van de school [eiseres 2] en haar moeder [eiseres 1] en anderzijds om de Stichting BOOR als degene die de school in stand houdt. De dagvaarding heeft die juiste wederpartij, Stichting BOOR, bereikt. Ter comparitie is komen vast te staan dat het voor de stichting bij gelegenheid van de ontvangst van de dagvaarding aanstonds duidelijk was op welke partijen de dagvaarding daadwerkelijk betrekking had, ondanks de andersluidende vermelding op het exploot. Dat blijkt ook wel uit het feit dat de stichting bij advocaat in het geding is verschenen en inhoudelijk verweer heeft gevoerd. Gelet op deze omstandigheden was het voor de stichting onmiskenbaar duidelijk dat de weergave van de partijen in de dagvaarding een vergissing betrof en dat de werkelijke procespartijen [eiseressen] en de stichting zijn. De stichting heeft dan ook geen rechtens te respecteren belang bij haar beroep op niet-ontvankelijkheid op grond van die aanvankelijk onjuiste partijaanduidingen. Dat beroep wordt verworpen.
Inhoudelijke beoordeling
5.3 [eiseressen] heeft aan haar vordering toerekenbare tekortkoming dan wel onrechtmatige handelen ten grondslag gelegd. De precieze kwalificatie van de rechtsverhouding tussen partijen kan in het midden blijven. Tussen partijen staat niet (wezenlijk) ter discussie dat het handelen van de stichting moet worden beoordeeld naar de norm van hetgeen van een redelijk handelend en redelijk bekwaam onderwijsinstituut mag worden verwacht, ongeacht de vraag of aan de rechtsverhouding een overeenkomst ten grondslag ligt.
5.4 De vordering van [eiseressen] berust op het standpunt dat de stichting onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht door geen adequate onderwijsbegeleiding aan [eiseres 2] te geven en derhalve onvoldoende rekening te houden met haar ziekte. Bij de beoordeling van dat standpunt moet worden voorop gesteld dat het bevoegd gezag van een school in beginsel de vrijheid heeft om het onderwijs naar eigen bevinden in te richten, zodat de civiele rechter het daartoe opgestelde beleid en de onderwijsbegeleiding door de school slechts marginaal kan toetsen. Ook moet worden voorop gesteld dat op [eiseressen] de stelplicht en bewijslast rusten. Zij beroepen zich immers op de rechtsgevolgen van hun stelling, te weten een verplichting tot schadevergoeding van de school. Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank als volgt.
5.5 Tussen partijen staat niet ter discussie dat de stichting op de hoogte was van de ziekte van [eiseres 2]. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat van de stichting verwacht mocht worden zoveel als redelijkerwijs mogelijk is met die bijzondere omstandigheden rekening te houden, een en ander marginaal beoordeeld volgens de in 5.4 bedoelde maatstaf.
5.6 [eiseressen] heeft haar standpunt dat de stichting niet overeenkomstig de in 5.4 weergegeven norm heeft gehandeld bij dagvaarding onderbouwd met de volgende stellingen:
- [eiseres 2] heeft tegenwerking van docenten ervaren;
- zij heeft steeds opnieuw moeten uitleggen waarom zij had verzuimd;
- docenten waren onaardig tegen haar;
- docenten waren moeilijk bereikbaar;
- het kwam voor dat docenten bewijs verlangden van haar ziekte;
- klasgenoten maakten vervelende opmerkingen;
- opgegeven huiswerk en aantekeningen klopten vaak niet;
- zij heeft geen hulp gekregen om tot een oplossing te komen.
Ter comparitie heeft [eiseressen] aan deze stellingen toegevoegd dat zij onvoldoendes kreeg voor toetsen die zij door haar ziekte niet had kunnen maken en dat deze cijfers meetelden voor haar overgang naar Havo 4.
5.7 Bij conclusie van antwoord heeft de stichting al deze stellingen betwist. Daaraan heeft zij ter comparitie toegevoegd dat de school heeft gekozen voor een streng absentiebeleid, dat onder meer inhoudt dat leerlingen zoveel mogelijk op school zijn – ook als zij niet met de lessen kunnen meedoen. Ook heeft de stichting ter comparitie gerefereerd aan een concreet voorval met een leraar Duits, die in verband met zijn bejegening van [eiseres 2] door de rector terecht is gewezen. Ten slotte heeft de stichting ter comparitie gesteld dat [eiseres 2] en haar moeder zelf geen gebruik hebben willen maken van de binnen de school aanwezige faciliteiten, terwijl de school [eiseres 2] die faciliteiten wel heeft aangeboden. In verband hiermee heeft de stichting onder meer gewezen op een door [eiseressen] overgelegd contactjournaal van de leerplichtambtenaar, waaruit volgens de stichting volgt dat ook de leerplichtambtenaar [eiseressen] op haar eigen verantwoordelijkheid heeft gewezen.
5.8 De rechtbank stelt vast dat de in 5.6 weergegeven stellingen van [eiseressen] weinig concreet en feitelijk zijn. De stellingen dat docenten onaardig en moeilijk bereikbaar waren en dat klasgenoten vervelende opmerkingen maakten, kunnen zonder nadere feitelijke toelichting, die ontbreekt, niet tot de conclusie leiden dat de stichting onrechtmatig heeft gehandeld. Daarvoor is ten minste vereist dat deze omstandigheden in zekere zin structureel aan de orde en van een zekere ernst waren, zodanig dat de stichting door niet in te grijpen onzorgvuldig heeft gehandeld. Daaromtrent heeft [eiseressen] echter niets (concreets) gesteld. Ook de stelling dat het voor kwam dat docenten bewijs van haar ziekte verlangden is onvoldoende concreet. Dat dit wel eens is voorgekomen – terwijl [eiseres 2] mocht verwachten dat de docenten van haar ziekte op de hoogte waren – maakt immers nog niet dat de stichting onrechtmatig heeft gehandeld, beoordeeld naar de norm weergegeven in 5.4.
5.9 Ten aanzien van de overige door [eiseressen] ingenomen stellingen is vooral van belang dat zij geen enkele vorm van concretisering heeft gegeven, ook niet in reactie op de bij conclusie van antwoord en ter comparitie door de stichting gepresenteerde omstandigheden. Die concretisering (in enigerlei vorm) had wel van [eiseressen] mogen worden verwacht. Met name had van haar verwacht mogen worden in te gaan op de stelling van de stichting dat zij ([eiseressen]) geen gebruik heeft willen maken van de aan [eiseres 2] aangeboden faciliteiten. Waar immers een school hulpverlening beschikbaar heeft en die in bijzondere omstandigheden aan een leerling aanbiedt, mag van die leerling verwacht worden daarvan op serieuze wijze gebruik te maken. Doet die leerling dat niet, dan kan hij de school in beginsel niet verwijten onvoldoende zorg jegens hem te hebben betracht. Verder is van belang dat [eiseressen] geen enkel concreet voorbeeld heeft gegeven van de gestelde tegenwerking door docenten, zulks terwijl de stichting wel concreet is ingegaan op de wijze waarop zij heeft gereageerd op een incident. Het ontbreken van een concrete invulling van de stellingen door [eiseressen] klemt te meer in het licht van de stellingen van de stichting over het door haar gevoerde absentiebeleid. Dat beleid brengt mee – zo begrijpt de rechtbank de verklaring van de stichting – dat het kan zijn voorgekomen dat docenten de afwezigheid van [eiseres 2] kritisch tegemoet zijn getreden. Dat maakt het handelen van de stichting nog niet onzorgvuldig, zeker niet nu een docent rekening heeft te houden met meer belangen dan alleen die van [eiseres 2], waaronder de belangen van andere leerlingen die wel aanwezig waren en op de gestelde tijd een toets hadden gemaakt.
5.10 De rechtbank realiseert zich dat in de beleving van [eiseressen] wellicht sprake is van een geheel van gedragingen van de stichting die slechts tezamen genomen zouden moeten leiden tot het oordeel dat sprake is van onrechtmatig handelen. Dat maakt de beoordeling evenwel niet wezenlijk anders. Ook in dat geval zullen de stellingen van [eiseressen] voldoende concrete handvatten moeten hebben om (al dan niet na bewijsvoering) tot onrechtmatigheid te kunnen concluderen. Die concrete handvatten heeft [eiseressen] in onvoldoende mate geboden.
5.11 De uitkomst van de procedure bij de Klachtencommissie leidt evenmin tot een ander oordeel. Dat die commissie de klachten deels gegrond heeft verklaard, impliceert immers nog niet dat de stichting in civielrechtelijke zin aansprakelijk is. Daarvoor is nodig dat voldoende concrete feiten worden gesteld die – indien zij overeenkomstig de bewijsregels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn komen vast te staan – tot het oordeel kunnen leiden dat de school onzorgvuldig heeft gehandeld. Uit het voorgaande volgt dat [eiseressen] niet aan die stelplicht heeft voldaan. In dat verband wijst de rechtbank er met name op dat de stichting in de onderhavige procedure uitdrukkelijk is ingegaan op de door de Klachtencommissie relevant bevonden vraag of [eiseres 2] voldoende hulp is aangeboden, op welke stellingen [eiseressen] vervolgens niet heeft gereageerd.
5.12 Ter comparitie heeft [eiseressen] nog een beroep gedaan op het Kinderrechtenverdrag en het “recente EU-Verdrag”. Ook dat beroep kan haar niet baten. Toepassing van die verdragen vereist immers ook dat voldoende concrete feiten zijn gesteld die tot die toepassing aanleiding kunnen geven.
5.13 Het voorgaande in onderlinge samenhang beschouwd leidt de rechtbank tot het oordeel dat [eiseressen] haar standpunt onvoldoende concreet heeft onderbouwd. Dat betekent dat de gevraagde verklaring voor recht niet voor toewijzing in aanmerking komt. Waar wanprestatie of onrechtmatig handelen niet kan worden vastgesteld, bestaat ook geen grond voor toewijzing van de gevorderde schadevergoeding. Het debat over de omvang van de schade kan dus verder buiten beschouwing blijven.
5.14 De slotsom is dat de vordering van [eiseressen] zal worden afgewezen en [eiseressen] als de in het ongelijk gestelde partij zal worden veroordeeld in de proceskosten.
6 De beslissing
De rechtbank,
wijst af de vordering van [eiseressen];
veroordeelt [eiseressen] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de stichting bepaald op € 316,- aan vast recht en op € 904,- aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit vonnis voorzover het de veroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling.
Uitgesproken in het openbaar.
2110/1980/548