Zaak-/rolnummer: 345184 / HA ZA 09-3733
Uitspraak: 17 februari 2010
VONNIS van de enkelvoudige kamer inzake de vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening voor de duur van het geding (artikel 223 Rv) alsmede inzake de vordering tot het stellen van zekerheid (artikel 235 Rv) in de zaak van:
[x],
wonende te Barendrecht,
opposant in conventie in de hoofdzaak,
eiser in reconventie in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. H.A. Bravenboer,
[y],
wonende te Rotterdam,
geopposeerde in conventie in de hoofdzaak,
verweerder in reconventie in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. D.J. Moll.
Partijen in het incident worden hierna aangeduid als "[x]" respectievelijk "[y]".
1 Het procesverloop
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- inleidende dagvaarding van 1 oktober 2009, met producties;
- door deze rechtbank op 25 november 2009 onder rolnummer 09-2922 bij verstek gewezen vonnis;
- verzetdagvaarding tevens incidentele vordering tot zekerheidsstelling tevens conclusie van eis in reconventie d.d. 11 december 2009, met producties;
- conclusie van antwoord in het incident, met producties.
2 De geschil in de hoofdzaak
2.1 Bij bovengenoemd verstekvonnis heeft de rechtbank – verkort weergegeven – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [x] veroordeeld tot betaling aan [y] van € 30.000,=. Aan zijn vordering had [y] ten grondslag gelegd de stelling dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot de bemiddeling door [y] bij de verkoop van een aan [x] toebehorend pand, een en ander tegen een courtage van € 30.000,=. Volgens [y] was [x] met de betaling van die courtage in gebreke gebleven.
2.2 Bij verzetdagvaarding heeft [x] (in conventie) het bestaan van een vordering van [y] uit hoofde van een bemiddelingsovereenkomst betwist. In reconventie heeft [x] gevorderd dat [y] wordt veroordeeld tot betaling van € 75.000,=. Dit bedrag vormt volgens [x] de boete die [y] verschuldigd is voor het niet nakomen van diens verplichtingen op grond van een tussen partijen gesloten koopovereenkomst.
2.3 De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen voor conclusie van antwoord in oppositie/conclusie van antwoord in reconventie.
3 Het geschil in het incident
3.1 [x] vordert in het incident dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad primair [y] te verbieden tot tenuitvoerlegging van het verstekvonnis dan wel die tenuitvoerlegging te schorsen, subsidiair aan de tenuitvoerlegging van dat vonnis de voorwaarde te verbinden dat [y] zekerheid stelt voor een bedrag van € 35.000,=.
3.2 Aan zijn incidentele vordering heeft [x] de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
- bij vonnis van 27 mei 2009 van de rechtbank Den Haag is [y] veroordeeld tot betaling aan [x] van een bedrag van € 4.899,10 met rente;
- voorts heeft [x] uit hoofde van de onder 2.2 bedoelde koopovereenkomst van [y] te vorderen een bedrag van € 75.000,=.
- de vorderingen van [x] op [y] gaan derhalve ver uit boven de vordering van [y] op [x];
- uit informatie van de deurwaarder belast met de executie van genoemd vonnis van 27 mei 2009 blijkt dat [y] geen vast woonadres heeft, terwijl verhaalsmogelijkheden niet aanwezig zijn;
- een en ander betekent dat [x] een zeer groot risico loopt dat hij als gevolg van de executie van het onder 1 bedoelde verstekvonnis een groot bedrag aan [y] zal moeten voldoen, waarvan in elk geval subsidair al vast staat dat hij zich ter zake op verrekening zal kunnen beroepen;
- onder deze omstandigheden levert executie van het verstekvonnis misbruik van recht op.
3.3 [y] heeft de incidentele vordering bestreden. Daartoe heeft hij zich op het standpunt gesteld dat [x] bij zijn vordering geen belang heeft, omdat hij inmiddels beslag onder zichzelf heeft doen leggen op al hetgeen hij aan [y] verschuldigd is. Voorts heeft [y] betwist dat hij geen verhaal biedt en dat [x] een vordering heeft.
4 De beoordeling in het incident
4.1 Als meest verstrekkende verweer heeft [y] aangevoerd dat [x] geen belang heeft bij zijn vordering, omdat hij inmiddels beslag onder zich zelf heeft doen leggen. Dit verweer slaagt niet. Conservatoir beslag biedt naar zijn aard minder bescherming tegen executie van een vonnis dan een verbod tot tenuitvoerlegging van dat vonnis of een aan die tenuitvoerlegging te verbinden voorwaarde tot het stellen van zekerheid. Het beslag kan immers in kort geding worden opgeheven. Ook bestaat het risico dat een mogelijke derdebeslagene zich (abusievelijk) gehouden acht tot uitkering aan [y] over te gaan, nu immers het beslag op de vordering van [y] slechts onder [x] en niet onder eventuele derden is gelegd. In deze mindere bescherming schuilt voldoende belang voor [x] bij zijn incidentele vordering.
4.2 De primaire vordering van [x] komt hierop neer dat aan het verstekvonnis van 25 november 2009 de uitvoerbaarheid bij voorraad wordt ontnomen, zodat het verstekvonnis hangende de verzetprocedure niet ten uitvoer gelegd kan worden. Aldus heeft deze primaire vordering van [x] in feite betrekking op een executiegeschil. Deze vordering komt niet voor toewijzing in aanmerking. Daartoe wijst de rechtbank op het volgende.
4.3 Uitgangspunt is de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van [y], nu haar vordering bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad is toegewezen. Alleen indien [y] geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de executie kan tenuitvoerlegging van het vonnis verboden worden. Daarvan kan sprake zijn indien het te executeren vonnis berust op een juridische of feitelijke misslag of indien na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten een noodtoestand doen ontstaan voor [x], op grond waarvan een onverwijlde executie niet aanvaardbaar is. Dit criterium geldt in beginsel ook in geval van een verstekvonnis, als gevolg waarvan het daarin opgenomen dictum niet berust op een inhoudelijke beoordeling gebaseerd op de standpunten van beide partijen.
4.4 [x] heeft geen feiten gesteld die – zo die feiten zouden komen vast te staan – tot de conclusie moeten leiden dat het verstekvonnis berust op een feitelijke of juridische misslag. Ook is niet gebleken van nieuwe feiten op grond waarvan executie van het verstekvonnis zou leiden tot een noodtoestand aan de zijde van [x]. Het enkele feit dat [x] in geval van executie van het verstekvonnis een (wezenlijk) restitutierisico loopt, maakt nog niet dat sprake is van een dergelijke noodtoestand. Ten slotte is gesteld noch gebleken dat de oorspronkelijke dagvaarding van [y] niet op juiste wijze aan [x] zou zijn betekend. Aldus moet voor risico van [x] blijven dat zijn tegenvordering op [y] tot nu toe nog niet bij de beoordeling van het geschil betrokken kon worden. Aan de strenge voorwaarden om tot schorsing van de executie over te gaan is al met al niet voldaan.
4.5 De primaire vordering zal dus worden afgewezen.
4.6 Subsidiair vordert [x] dat aan het verstekvonnis alsnog de voorwaarde wordt verbonden dat [y] zekerheid stelt, zulks op grond van artikel 235 Rv. Deze vordering acht de rechtbank wel toewijsbaar. Daartoe geldt het volgende.
4.7 Op grond van artikel 235 jo. 233 lid 3 Rv kan de rechter aan een verklaring tot uitvoerbaarheid bij voorraad de voorwaarde verbinden dat de schuldeiser tot een door de rechter te bepalen bedrag zekerheid stelt. In ruimere mate dan het geval is bij een vordering tot schorsing van de executie, laat deze bevoegdheid de rechter ruimte de verschillende betrokken belangen tegen elkaar af te wegen.
4.8 In de eerste plaats is van belang dat [x] zijn beweerdelijke tegenvordering op [y] concreet heeft onderbouwd met stukken. Zo heeft hij het onder 3.2 genoemde vonnis van de rechtbank Den Haag overgelegd. Ook heeft hij de koopovereenkomst tussen hem en [y] in het geding gebracht, op welke overeenkomst het standpunt is gebaseerd dat hij ([x]) aanspraak heeft op een bedrag van € 75.000,= aan boete. [y] heeft deze stukken en de daaraan verbonden stellingen van [x] niet concreet betwist. Hij heeft volstaan met de stelling dat de vorderingen van [x] “op drijfzand” berusten en dat hij zulks in de verzetprocedure zal aantonen. Aan die stelling ligt kennelijk de gedachte ten grondslag dat een inhoudelijke beoordeling van de stellingen van [x] pas in de hoofdzaak aan de orde is. Die gedachte is op zichzelf juist, maar dat laat onverlet dat het voor het antwoord op de vraag of grond bestaat [y] te verplichten zekerheid te stellen van belang kan zijn in hoeverre [x] zijn gepretendeerde tegenvordering aannemelijk heeft gemaakt. Tot de mee te wegen belangen behoort immers ook het (door [x] gestelde) belang dat hij niet gedwongen wordt tot betaling van een fors bedrag in een geval waarin niet op voorhand onaannemelijk is dat zal blijken dat hij dit bedrag als gevolg van verrekening niet verschuldigd was. In dat verband speelt een rol dat de door [x] gestelde tegenvordering met betrekking tot de koopovereenkomst nog niet inhoudelijk door een rechter is beoordeeld.
4.9 [x] heeft ook aangevoerd dat hij bij executie van het verstekvonnis een bijzonder restitutierisico loopt. Hij heeft dit standpunt aldus onderbouwd dat uit informatie van de deurwaarder (belast met de executie van het vonnis van de rechtbank Den Haag) is gebleken dat [y] geen inkomen uit loondienst en geen vast woonadres heeft en dat er als gevolg van ongelukkig verlopen zakelijke activiteiten geen concrete verhaalsmogelijkheden zijn. Ook deze stellingen heeft [y] niet gemotiveerd betwist. Hij heeft volstaan met een loutere betwisting van de stelling, zonder deze betwisting te concretiseren. Enigerlei concretisering had in het licht van de onderbouwing door [x] wel van [y] mogen worden verwacht.
4.10 Het voorgaande moet leiden tot het oordeel dat [x] zijn belang bij de gevorderde zekerheidsstelling voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Tegenover dat belang staat het algemene uitgangspunt dat volgens vaste rechtspraak degene die een veroordeling tot betaling van een geldsom verkreeg wordt vermoed belang te hebben bij directe uitvoerbaarheid van de desbetreffende uitspraak. Andere belangen dan dit algemene uitgangspunt zijn echter gesteld noch gebleken. Met name heeft [y] geen feiten gesteld die maken dat het stellen van zekerheid voor hem (bijzonder) bezwaarlijk is. Het hier genoemde algemene uitgangspunt weegt minder zwaar dan de door [x] aangevoerde belangen, te meer nu het hier niet gaat om de directe uitvoerbaarheid van het verstekvonnis maar (slechts) om het daaraan verbinden van zekerheid.
4.11 De subsidiaire vordering zal worden toegewezen. Het zeker te stellen bedrag zal – als gevorderd en niet weersproken – worden bepaald op € 35.000,=.
4.12 De uitspraak over de kosten zal worden gereserveerd tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
5 De beslissing
De rechtbank,
verbindt aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het vonnis van deze rechtbank van 25 november 2009 gewezen in de zaak met zaak-/rolnummer 340715 / HA ZA 09-2922 de voorwaarde dat voldoende zekerheid wordt gesteld tot een bedrag van € 35.000,= (zegge: vijfendertigduizend euro), in voorkomend geval aan te bieden vóórdat [y] overgaat tot tenuitvoerlegging van voormeld vonnis en alsdan binnen acht dagen nadien door [x] aan te nemen of te betwisten;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
reserveert de uitspraak over de kosten tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
wijst af het meer of anders gevorderde;
verwijst de zaak naar de rol van 31 maart 2010 voor conclusie van antwoord in oppositie/conclusie van antwoord in reconventie aan de zijde van [y].
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling.
Uitgesproken in het openbaar.
1980/1729