Zaak-/rolnummer: 338794 / HA ZA 09-2592
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de stichting STICHTING WOONSTAD ROTTERDAM,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. R. Kokke,
hen die verblijven en/of aanwezig zijn in de onroerende zaak of een gedeelte daarvan staande en gelegen aan de [adres] te Rotterdam,
gedaagden,
van wie verschenen is
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
advocaat mr. E.Th. Hummels.
Eiseres wordt hierna aangeduid als “Woonstad”. De verschenen gedaagde wordt aangeduid als “[gedaagde]”.
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 28 augustus 2009 met producties;
- conclusie van antwoord;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 2 december 2009, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- brief met bijlagen d.d. 18 januari 2010 van mr. Kokke;
- brief d.d. 25 januari 2010 van mr. Hummels;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 2 februari 2010.
2 De vaststaande feiten
2.1 Woonstad is eigenaar van de woning aan de [adres] te Rotterdam (hierna: het pand).
2.2 Tot 29 augustus 2003 is het pand verhuurd geweest.
2.3 Sinds 13 september 2005 beschikt [gedaagde] over een zogenaamde woonpas, waarmee hij zich kan inschrijven voor vrijkomende woningen in het aanbod van de wooncorporaties in Rotterdam. Sindsdien heeft [gedaagde] een groot aantal keer op woningen ingeschreven. Steeds ging het om benedenwoningen of eengezinswoningen met tuin in specifieke buurten. [gedaagde] heeft tot op heden nog geen woning toegewezen gekregen.
2.4 Sinds medio 2007 bewoont [gedaagde] het pand.
2.5 Bij besluit van het dagelijks bestuur van de deelgemeente Charlois van 9 juni 2008 heeft Woonstad toestemming gekregen het pand aan de woonruimte te onttrekken. Vervolgens heeft datzelfde dagelijks bestuur bij besluit van 2 december 2008 Woonstad vergunning verleend het pand te slopen.
2.6 Woonstad heeft tot op heden nog geen concrete herontwikkelingsplannen met betrekking tot het perceel na sloop van het pand.
3 De vordering
De vordering luidt – verkort weergegeven – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
1. hen die verblijven in het pand te veroordelen binnen drie dagen na betekening van het vonnis het pand te ontruimen;
2. te bepalen dat het vonnis tot één jaar na de dag waarop het is uitgesproken ten uitvoer kan worden gelegd tegen een ieder die zich in het pand bevindt;
3. met proceskostenveroordeling.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft Woonstad aan de vordering ten grondslag gelegd de stelling dat zij die in het pand verblijven (onder wie [gedaagde]) inbreuk maken op het eigendomsrecht van Woonstad en dat zij belang heeft bij een veroordeling tot beëindiging van dit onrechtmatig handelen.
4 Het verweer
Het verweer van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Woonstad in de kosten van het geding.
[gedaagde] heeft daartoe aangevoerd dat Woonstad geen belang heeft bij de gevorderde ontruiming, nu zij geen concrete herontwikkelingsplannen heeft. Daartegenover staat het zwaarwegende belang van [gedaagde] bij zijn huidige huisvesting, nu hij op kraken is aangewezen. Gelet daarop is van onrechtmatig handelen geen sprake, aldus [gedaagde].
5 De beoordeling
5.1 Vast staat dat degenen die in het pand verblijven (onder wie [gedaagde]) zulks doen zonder toestemming van Woonstad als eigenaar. Zij maken aldus inbreuk op het eigendomsrecht van Woonstad. Daarmee handelen zij in beginsel onrechtmatig (zie artikel 6:162 lid 2 BW).
5.2 Van onrechtmatig handelen zou alleen dan geen sprake zijn indien sprake is van een rechtvaardigingsgrond. Daarvan is volgens [gedaagde] sprake, zo begrijpt de rechtbank zijn stelling dat hij niet onrechtmatig handelt door een woning te kraken die al langdurig leegstaat terwijl hij overigens geen overlast veroorzaakt. Bovendien handelt Woonstad volgens [gedaagde] zelf onrechtmatig, nu zij ontruiming vordert terwijl zij geen concrete herontwikkelingsplannen heeft. Woonstad heeft dit betoog gemotiveerd bestreden. De rechtbank overweegt als volgt.
5.3 Onder omstandigheden is denkbaar dat het gebruik van een eigendomsrecht door de eigenaar als sociaal onaanvaardbaar moet worden beschouwd, zodat de onrechtmatigheid aan een inbreuk op dat eigendomsrecht komt te ontvallen. Dat zal echter niet snel aangenomen mogen worden. Eigendom is immers het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben (artikel 5:1 lid 1 BW). De eigenaar heeft dus een grote mate van beleidsvrijheid ten aanzien van het gebruik van zijn eigendom.
5.4 Tegen deze achtergrond is van belang dat Woonstad voornemens is het pand te slopen. Zij heeft dit voornemen concreet gemaakt door een sloopvergunning en een vergunning tot het onttrekken van het pand aan de woningvoorraad aan te vragen. Beide vergunningen heeft zij inmiddels verkregen. Woonstad heeft gemotiveerd gesteld dat de reden voor het voornemen tot sloop is gelegen in de zeer slechte onderhoudstoestand van het pand. [gedaagde] heeft dit niet gemotiveerd betwist. Hij heeft ter comparitie volstaan met de stelling dat hij in het pand kan wonen, “zij het dat het er nogal Spartaans is”. Verder heeft Woonstad onbetwist gesteld op korte termijn tot slopen te willen overgaan, namelijk zodra [gedaagde] uit het pand is vertrokken en een onderzoek naar asbest is uitgevoerd. In deze omstandigheden en in het licht van het overwogene in 5.3 kan niet gezegd worden dat Woonstad haar eigendomsrecht op onaanvaardbare wijze gebruikt. Het enkele feit dat op dit moment nog geen concrete herontwikkelingsplannen gereed zijn, legt bij deze stand van zaken onvoldoende gewicht in de schaal. Dat geldt te meer nu Woonstad voor die plannen (mede) afhankelijk is van de deelgemeente, zo heeft zij onbetwist gesteld.
5.5 Uit het voorgaande volgt dat de onrechtmatigheid van de inbreuk op het eigendomsrecht van Woonstad niet wordt weggenomen door een rechtvaardigingsgrond.
5.6 Woonstad heeft als eigenaar in beginsel voldoende belang bij een vordering tot beëindiging van dat onrechtmatige handelen. Een eigenaar is immers bevoegd het pand op te eisen van een ieder die het pand zonder recht houdt (artikel 5:2 BW). De rechtbank volgt [gedaagde] dus niet in zijn betoog dat belang bij de vordering ontbreekt.
5.7 Ook een bevoegdheid kan evenwel misbruikt worden. Kennelijk stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat van dergelijk misbruik van bevoegdheid sprake is, gelet op enerzijds het gegeven dat Woonstad niet op korte termijn tot herinrichting van de locatie zal overgaan en anderzijds het belang van [gedaagde] bij behoud van zijn huidige huisvesting. Dit betoog slaagt alleen daarom al niet, omdat [gedaagde] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk voor huisvesting op het pand is aangewezen. Ter comparitie heeft hij immers erkend dat hij – gelet op zijn lange inschrijvingsduur – inmiddels “best” voor een andere woning in aanmerking zou kunnen komen en dat zulks zou kunnen worden bespoedigd door niet langer uitsluitend te reageren op benedenwoningen met tuin in specifieke buurten. Ook zijn inkomen behoeft kennelijk niet aan het betrekken van andere woonruimte in de weg te staan, nu hij – zo heeft hij ter comparitie verklaard – in dat geval “een flinke smak uitkering” in de vorm van woontoeslag en huurtoeslag zal krijgen. Dit alles maakt dat van een zwaarwegend belang van [gedaagde] bij behoud van zijn huidige huisvesting niet is gebleken.
5.8 Een en ander betekent dat de vordering jegens [gedaagde] voor toewijzing gereed ligt. Een descente acht de rechtbank (dus) niet nodig. De vordering tot het opleggen van een dwangsom zal worden afgewezen, nu Woonstad de ontruiming zelf door middel van de deurwaarder kan afdwingen (artikel 556 Rv). Niet valt in te zien dat Woonstad daarnaast nog belang heeft bij een financiële prikkel voor [gedaagde] zelf tot ontruiming over te gaan, mede gelet op het uitgangspunt dat de kosten van de ontruiming voor rekening van de geëxecuteerde komen.
5.9 De vordering van Woonstad richt zich jegens hen die in het pand verblijven. Een uittreksel van het exploot van dagvaarding is bekend gemaakt in het Algemeen Dagblad van 2 september 2009, zo heeft de rechtbank geconstateerd. Aldus voldoet het exploot van dagvaarding aan de vereisten van artikel 61 Rv. Ter comparitie heeft Woonstad verklaard dat zij haar vordering jegens hen die in het pand verblijven handhaaft voor het geval anderen dan [gedaagde] hun intrek in het pand nemen. Dit belang komt de rechtbank redelijk voor, te meer nu [gedaagde] ter comparitie heeft verklaard dat ook andere krakers in het pand verbleven hebben. De gevorderde ontruiming zal dan ook worden toegewezen jegens hen die in het pand verblijven.
5.10 Woonstad heeft gevorderd te bepalen dat het vonnis gedurende één jaar ten uitvoer kan worden gelegd jegens een ieder die zich in het pand bevindt. Deze vordering, gebaseerd op artikel 557a lid 3 Rv, is als onweersproken toewijsbaar.
5.11 Als de in het ongelijk gestelde partij zullen gedaagden worden veroordeeld in de proceskosten.
5.12 Op grond van artikel 557a lid 1 Rv dient de rechtbank in beginsel een termijn te bepalen waarbinnen het bevel tot ontruiming niet ten uitvoer kan worden gelegd. Tot het bepalen van die termijn gaat de rechtbank op grond van artikel 557a lid 2 Rv in beginsel pas over nadat burgemeester en wethouders inlichtingen hieromtrent hebben verstrekt. Beide voorschriften zijn slechts dan niet aan de orde indien zulks onverenigbaar is met het belang van degene die de ontruiming vordert. Van dat laatste is de rechtbank niet gebleken. Ter comparitie heeft Woonstad verklaard dat haar belang bij de ontruiming niet spoedeisend is. Dat de bezoekers van de naast het pand gelegen begraafplaats klagen over het aanzicht van het pand is onvoldoende zwaarwegend. Woonstad heeft ook nog verklaard dat zij risico loopt in verband met mogelijke aansprakelijkheid indien zij [gedaagde] in het pand zou gedogen. Ook dat aspect legt geen gewicht in de schaal. Uit het feit dat Woonstad de onderhavige ontruimingsprocedure is begonnen volgt immers al dat zij [gedaagde] niet gedoogt.
5.13 De rechtbank zal de tenuitvoerlegging van dit vonnis dan ook opschorten zodat burgemeester en wethouders in de gelegenheid zijn de in artikel 557a lid 2 Rv bedoelde inlichtingen te verstrekken. De rechtbank zal daartoe een termijn van zes weken na heden vaststellen en tevens de griffier gelasten een afschrift van het bericht van burgemeester en wethouders aan partijen te zenden. De zaak zal worden verwezen naar de rol van 12 mei 2010 teneinde partijen gelegenheid te geven zich uit te laten over het vervolg van de procedure (zie artikel 2.11 van het Landelijk Rolreglemen).
6 De beslissing
De rechtbank,
veroordeelt hen die verblijven in het pand, onder wie [gedaagde], om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, met alle personen en/of roerende zaken die zich van hunnentwege in het pand bevinden, te ontruimen en te verlaten, met machtiging aan Woonstad om, indien zij in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen, deze zelf te doen bewerkstelligen;
bepaalt dat dit vonnis tot één jaar na de dag waarop de termijn als bedoeld in artikel 557a lid 1 Rv verstrijkt ten uitvoer kan worden gelegd tegen een ieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging in het pand bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer dat zich voordoet;
veroordeelt hen die verblijven in het pand, onder wie [gedaagde], in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonstad bepaald op € 262,= aan vast recht, op € 85,98 aan overige verschotten en op € 904,= aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad, onverminderd het hierna bepaalde;
wijst af het meer of anders gevorderde;
bepaalt dat de hiervoor vermelde veroordeling tot ontruiming van het pand niet ten uitvoer gelegd kan worden tot de rechtbank over het al dan niet bepalen van een termijn als bedoeld in artikel 557a lid 1 Rv heeft beslist;
gelast de griffier een afschrift van dit vonnis te zenden aan burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam;
beveelt burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam binnen zes weken na heden ter griffie in te dienen - sector civiel recht, afdeling roladministratie, kamer E 12.55, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam – hun schriftelijk bericht, houdende inlichtingen die van belang kunnen zijn voor de bepaling van een termijn gedurende welke het gegeven bevel tot ontruiming niet ten uitvoer kan worden gelegd, een en ander als bedoeld in artikel 557a lid 2 Rv;
gelast de griffier na ontvangst van het bericht van burgemeester en wethouders een afschrift daarvan te zenden aan partijen;
verwijst de zaak naar de rol van 12 mei 2010 voor partijberaad in de zin van artikel 2.11 van het Landelijk Rolreglement.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling.
Uitgesproken in het openbaar.
1980/548