Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/1045 WET-T2
Uitspraak in het geding tussen
[Eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde mr. J.C. Brökling, advocaat te Spijkenisse
en
het bestuur van het Faunafonds, gevestigd te Dordrecht, verweerder.
I. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 17 maart 2009 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 9 december 2008, waarbij hij het verzoek van eiser van 15 mei 2008 om een tegemoetkoming in de door ganzen aangerichte schade aan een, bij eiser in gebruik zijnd, perceel grasland heeft afgewezen, ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 30 maart 2009 beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2009. Eiser is verschenen, bijgestaan door [getuige], jachtvergunninghouder van het perceel van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door H.G. Engberink, werkzaam bij verweerder en mr. A. Ghallit, werkzaam bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Het ter zitting gesloten onderzoek is op 2 november 2009 heropend.
Nadat partijen nadere stukken hebben overgelegd en over en weer hebben gereageerd, waarbij mr. J.C. Brökling zich als eisers gemachtigde heeft gesteld, is het onderzoek met toestemming van partijen gesloten.
1. Feiten die als vaststaand worden aangenomen.
1.2. Door middel van het door eiser op 15 mei 2008 ondertekende, door verweerder op 19 mei 2008 ontvangen, “Verzoekschrift Tegemoetkoming Faunaschade” (hierna: verzoekschrift) heeft eiser bij verweerder gemeld dat hij op 13 mei 2008 op zijn perceel schade van enige omvang heeft geconstateerd, nadat hij vanaf 12 mei 2008 10 keer per dag 100% rotganzen van zijn perceel heeft verjaagd. Eiser noteert: “Ganzen blijven komen, groot probleem.”
1.2. In de toelichting bij dit formulier staat onder d het volgende vermeld: “Een verzoekschrift dient binnen 7 werkdagen nadat schade van enige omvang is geconstateerd door het Faunafonds ontvangen te zijn.”
1.3. Nadat taxateur [taxateur] (hierna: de taxateur) op 22 mei, 17 juni, 5 augustus en 30 september 2008 op het perceel aanwezig is geweest heeft hij, in het door hem op 30 september 2008 ondertekende formulier “Bevestiging Taxatie Grasland” (hierna: het bevestigingsformulier) als schadeveroorzakende diersoort de grauwe gans in plaats van de rotgans genoteerd.
1.4. In het bevestigingsformulier, dat aan eiser als grondgebruiker is uitgereikt, staat onderaan vermeld: “Eventuele bedenkingen aangaande deze taxatie kunt u binnen 8 dagen schriftelijk kenbaar maken aan het Bestuur van het Faunafonds, Postbus 888, 3300 AW Dordrecht.”
In het bevestigingsformulier van 30 september 2008 zijn de gegevens vermeld waarvan bij de schadeberekening wordt uitgegaan. Sub- of totaalbedragen zijn op dit formulier niet ingevuld. Eiser heeft hierop niet gereageerd.
1.5. Nadat verweerder op 5 november 2008 aan eiser meer informatie had gevraagd over het afschot van grauwe ganzen, heeft eiser op 11 november 2008 naar verweerder gereageerd dat het bij zijn schadeverzoek om rotganzen gaat, waarbij afschot niet is toegestaan.
1.6. Verweerder heeft vervolgens het bij het bestreden besluit gehandhaafde primaire besluit genomen en eisers verzoek om een tegemoetkoming in de schade afgewezen. In het bestreden besluit overweegt verweerder dat eiser zijn stelling dat het rotganzen betreft, niet heeft onderbouwd met een deskundigenrapport terwijl het op eisers weg lag om binnen 8 dagen na 30 september 2008 bedenkingen tegen het bevestigingsformulier kenbaar te maken.
2. Het beroep.
2.1. In beroep stelt eiser zich op het standpunt dat de schadeveroorzakende rotganzen, die vanaf de tweede week van april 2008 het perceel dagelijks verschillende keren hebben bezocht, al van het perceel vertrokken waren toen de taxateur op 22 mei 2008 het perceel voor de eerste keer bezocht. Dat de taxateur op het bevestigingsformulier grauwe ganzen heeft genoteerd, moet volgens eiser op een vergissing berusten.
3. Wettelijk kader.
Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Flora- en faunawet is er een Faunafonds dat tot taak heeft het in de daarvoor in aanmerking komende gevallen verlenen van tegemoetkomingen in geleden schade, aangericht door dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten.
Volgens artikel 5, eerste lid, van de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds (Stcrt.2002,69 en sindsdien gewijzigd) wordt de hoogte van de door één of meer beschermde inheemse diersoorten aangerichte schade, zodra daaromtrent een definitief oordeel kan worden gegeven, door een aangewezen taxateur getaxeerd.
4. Beoordeling.
4.1. Niet in geschil is dat eiser schade heeft geleden. Kort gezegd komt het erop neer dat eiser een tegemoetkoming in die schade mag verwachten indien de schade is veroorzaakt door rotganzen nu deze niet mogen worden afgeschoten.
4.2. Verweerder heeft vanaf 30 september 2008 aangegeven er van uit te gaan dat de schade veroorzaakt is door de grauwe gans. Eiser heeft tegen het bevestigingsformulier geen bedenkingen ingebracht, hetgeen naar het oordeel van de rechtbanken met verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling rechtspraak Raad van State van 30 september 2009 (LJN BJ8892) voor zijn risico komt. Dat de bedenkingen slechts betrekking zouden mogen hebben op de (hoogte van de) taxatie, blijkt niet uit het bevestigingsformulier en acht de rechtbank niet goed denkbaar.
4.3. Vervolgens heeft eiser in bezwaar opnieuw aangegeven dat verweerder van de verkeerde schadeveroorzakende ganzen uit gaat. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit terecht overwogen dat eiser dit standpunt in bezwaar onvoldoende heeft onderbouwd. Dat een tegenrapport alleen maar geld kost, maakt niet dat eiser kan volstaan met het zich op een standpunt stellen zonder dit te onderbouwen. Zoals ter zitting besproken had het op eisers weg gelegen bijvoorbeeld foto’s te overleggen als hij in bezwaarfase geen deskundigenverklaring kon of wilde overleggen.
4.4. Eisers stelling dat verweerder pas op het perceel is verschenen toen de rotganzen al waren weggetrokken naar hun overzomeringsgebied, kan evenmin slagen. Op 22 mei 2008 heeft de taxateur zijn eerste bezoek aan het perceel gebracht. Dat het bij de behandeling van een verzoekschrift blijkbaar voor kan komen dat bij een tijdige melding de schadeveroorzakers bij een eerste bezoek door de taxateur reeds van het perceel zijn vertrokken, bevreemdt de rechtbank. In een dergelijk geval valt immers niet in te zien hoe een taxateur dan nog kan vaststellen wat de schadeveroorzakers zijn geweest. In dit geval echter blijkt uit het dossier dat eiser heeft gesteld dat de rotganzen al begin april 2008 op zijn perceel zijn verschenen. Dat hij vervolgens tot 15 mei 2008 heeft gewacht met het invullen van het verzoekschrift, waardoor de taxateur is verschenen op een moment dat volgens eiser de rotganzen reeds waren vertrokken, dient naar het oordeel van de rechtbank voor eisers risico te blijven. Niet aannemelijk is immers dat de rotganzen tussen begin april en 13 mei 2008 geen schade veroorzaakt hebben, zodat het op eisers weg heeft gelegen die schade eerder dan 15 mei 2008 bij verweerder te melden.
Daar komt bij dat eiser op het verzoekschrift heeft gemeld dat de schade pas op 13 mei 2008 is geconstateerd en dat de ganzen blijven komen, terwijl eiser in zijn beroepschrift schrijft dat de rotganzen “tot de 1e week mei het perceel grasland dagelijks meerdere keren hebben bezocht.” Hieruit volgt, mede gelet op hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, dat eiser niet alleen lang heeft gewacht met het indienen van het verzoekschrift, maar dat hij zelf medeverantwoordelijk is voor de later ontstane verwarring over het soort ganzen dat de schade heeft veroorzaakt en de moeilijkheid de schadeveroorzaker vast te stellen.
Dat eiser de aanwezigheid van rotganzen in 2009, anders dan in 2008, (met foto’s) exact heeft bijgehouden (komst 4 april 2009, vertrek 23 mei 2009) maakt dit niet anders nu de komst en het vertrek van trekganzen jaarlijks enkele weken kan schelen. Wel wordt daarmee verweerders stelling dat “het nagenoeg (is) uitgesloten dat rotganzen op de percelen aanwezig waren, omdat in Nederland geen gevallen bekend zijn van overzomerende rotganzen” voor de periode april en mei weersproken.
4.5. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het rapport van de taxateur wat betreft de wijze van totstandkoming of inhoud zodanige gebreken bevat dat verweerders besluitvorming daarop niet kon worden gebaseerd. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder het rapport van de taxateur niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
4.6. De rechtbank merkt op dat het verschil van mening over de schadeveroorzakers mogelijk voorkomen had kunnen worden indien de taxateur reeds op 22 mei 2008 aan eiser over zijn bevindingen (het zijn geen rotganzen) had gecommuniceerd. Dan had eiser immers al in mei 2008 eventuele getuigen hun bevindingen op papier kunnen laten zetten. Nu de procedure blijkbaar met zich meebrengt dat het pas op 30 september 2008 voor het eerst aan eiser duidelijk is geworden dat het wat de taxateur/verweerder betreft om andere schadeveroorzakers gaat, is eiser in een voor hem moeilijke bewijspositie gekomen. De procedure behoeft naar het oordeel van de rechtbank op dit punt in de toekomst aanpassing.
4.7. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd bevestigd dat de in eisers verzoekschrift genoteerde schadeveroorzakende diersoort(en) niet leidend is (zijn) voor verweerders beoordeling van de schade. Volgens verweerder kan de schade bij de melding zijn veroorzaakt door diersoort A, maar omdat de ontwikkeling van de schade de hele zomer door verweerder wordt gevolgd, kan diersoort B naderhand als schadeveroorzaker worden toegevoegd of in de plaats gesteld.
4.8. Nu eiser niet heeft aangetoond dat verweerder bij het bestreden besluit uitgaat van onjuiste feiten, houdt het bestreden besluit in rechte stand. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4.9. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. L.A.C. van Nifterick, voorzitter, en mr. J. Bergen en mr. A.C. Hendriks, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.M.J. Gijzen-Stienstra, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 23 februari 2010.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.