ECLI:NL:RBROT:2010:BL8049

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/829
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. J. van den Bos
  • mr. drs. H. van den Heuvel
  • mr. E.R. Houweling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de kostendekkendheid van legesverordening door de gemeente Middelharnis

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 maart 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een ondernemer uit Sommelsdijk, en de heffingsambtenaar van de gemeente Middelharnis. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een legesaanslag van € 39.884,30 die was opgelegd voor de behandeling van een aanvraag voor een reguliere bouwvergunning. Eiser stelde dat de legesverordening onverbindend was, omdat de gemeente niet kon aantonen dat de opbrengsten van de leges niet boven de geraamde uitgaven uitkwamen, zoals vereist door artikel 229b van de Gemeentewet. De rechtbank oordeelde dat de gemeente onvoldoende had onderbouwd welke uitgaven zij met de heffingen in de verordening beoogde te dekken. De rechtbank kon de juistheid van de door de gemeente gepresenteerde kostendekkendheid van 93% niet controleren, omdat er onvoldoende inzicht was gegeven in de gebruikte gegevens en berekeningen. De rechtbank concludeerde dat de gemeente niet had voldaan aan de wettelijke vereisten en vernietigde de uitspraak op bezwaar. De rechtbank gelastte de gemeente om binnen tien weken opnieuw uitspraak te doen op het bezwaar, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/829 LEGGW - T3
Uitspraak in het geding tussen
naam eiser, gevestigd te Sommelsdijk, eiser,
gemachtigde mr. P.F. van der Muur RT, werkzaam bij Ernst en Young Belastingadviseurs te Groningen,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Middelharnis, verweerder,
gemachtigden ing. B.W.J. de Bakker en P.D. van den Doel.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Verweerder heeft aan eiser een legesaanslag, gedagtekend 16 juli 2008, opgelegd van in totaal € 39.884,30 ter zake het in behandeling nemen van een aanvraag om een reguliere bouwvergunning.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 februari 2009 het bezwaar van eiser tegen de aanslag ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd.
Tegen deze uitspraak heeft eiser bij brief van 10 maart 2009 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2010. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van mr. R. Froentjes. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
2 Standpunten van partijen
2.1 Eiser heeft - samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De toetsing van artikel 229b van de Gemeentewet kan niet plaatsvinden; de tariefsbepaling is derhalve onverbindend. Er is sprake van strijd met algemene rechtsbeginselen doordat er grote verschillen zijn in kostendekkendheidspercentages van verschillende diensten waarvoor leges verschuldigd zijn en omdat er geen degressief tarief of plafond wordt gehanteerd. De toets aan de opbrengstnorm kan onmogelijk plaatsvinden aan de hand van de door verweerder overgelegde begrotingsstukken. Niet van alle legesposten komen ramingen voor in de begrotingsstukken. Uit het feit dat er geen ramingen ten grondslag hebben gelegen aan de vaststelling van de tarieven blijkt dat de gemeenteraad de kostendekkendheid van de leges ‘op goed geluk’ en volstrekt willekeurig heeft vastgesteld. De gemeenteraad heeft immers geen inzicht gehad in ramingen en kostentoerekeningen. Voorts zijn er in de begrotingscijfers tal van kosten opgenomen die niet mogen worden toegerekend aan diensten waarvoor leges worden geheven waardoor de kostendekkendheid feitelijk veel hoger ligt dan de door verweerder aangegeven 47,27%. Ook rekent verweerder allerlei kosten toe van diensten waar in het geheel geen leges voor verschuldigd zijn, zoals bijvoorbeeld geboorte- en overlijdensakten.
2.2 Verweerder heeft zich - samengevat en zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat hij voldoende inzicht heeft gegeven in de kostentoerekeningen en de ramingen die ten grondslag liggen aan de leges die op grond van de Legesverordening worden geheven. De stukken die ten grondslag liggen aan de berekening van de kosten¬dekkendheid van de gemeente komen uit de productenraming. Deze is op 13 november 2007 door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat een aantal productnummers die ten grondslag hebben gelegen aan de berekening van de productgroep Bouwvergunningen is herberekend. Dat heeft tot gevolg dat de kostendekkendheid maximaal 93,33% zal bedragen. De overige productgroepen zijn hierbij nog niet herberekend. Verweerder verwijst naar de uitspraak van de Hoge Raad van 14 augustus 2009 (LJN BI1943) waarin de Hoge Raad oordeelt dat de tariefstelling voor de bouwleges tegen een vast percentage (zonder maximum of degressie) niet in strijd is met de wet of enig algemeen rechtsbeginsel. De Hoge Raad overweegt tevens dat onderlinge verschillen in - op zichzelf geoorloofde - kosten¬dekkingspercentages tussen groepen van diensten niet in strijd zijn met de wet of enig algemeen rechtsbeginsel en dat een motivering voor die verschillen niet vereist is.
3 Beoordeling
3.1.1 Ingevolge artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
3.1.2 Ingevolge artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet worden in verordeningen op grond waarvan de hiervoor bedoelde rechten worden geheven, de tarieven zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten.
3.1.3 Ingevolge artikel 2 van de Legesverordening 2008 van de gemeente Middelharnis (hierna: de Legesverordening) worden onder de naam ‘leges’ rechten geheven ter zake van het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
3.2 Op 30 juni 2008 heeft eiser een aanvraag ingediend tot het verkrijgen van een bouwvergunning voor het oprichten van een kerkgebouw. De totale bouwkosten bedroegen € 1.984.120,=.
3.3 Niet in geschil is dat de hoogte van de aanslag overeenkomstig de bij de Legesverordening 2008 behorende Tarieventabel is berekend.
3.4.1 Op grond van artikel 229b van de Gemeentewet zal, in een geval dat zulks wordt betwist, de gemeente aannemelijk moeten maken dat voor het totaal van de in de verordening geregelde rechten, de opbrengst niet uitgaat boven de geraamde uitgaven ter zake. Als verweerder dat niet kan, is de verordening - wegens strijd met deze bepaling - onverbindend en kan de aanslag om die reden niet in stand blijven.
Tevens zal, nu daarop een beroep is gedaan, de gemeente op controleerbare wijze dienen te onderbouwen en vast te leggen welke uitgaven zij met de heffingen in de verordening beoogt te dekken. Als de gemeente dat niet kan, is sprake van willekeurige en onredelijke belastingheffing, en moet de aanslag op die grond worden vernietigd.
3.4.2 De rechtbank begrijpt uit de stellingen van verweerder en de daarop gegeven toelichting ter zitting dat het proces van het vaststellen van de Legesverordening als volgt verloopt.
De afdeling die het begrotingsvoorstel van de gemeente voorbereidt, raamt de inkomsten en uitgaven op alle begrotingsposten. Deze stukken (hierna: de voorbereidende stukken) worden voorafgaand aan de vaststelling van de begroting ter inzage gelegd, zodat de leden van de gemeenteraad hiervan kennis kunnen nemen. Na vaststelling van de begroting wordt op basis van de voorbereidende stukken en de vastgestelde begroting een besluit genomen omtrent de te heffen leges.
Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de afdeling die de voorbereidende stukken opstelt geen, dan wel onvoldoende, kennis heeft van het onderscheid tussen enerzijds inkomsten en uitgaven die moeten worden toegerekend aan door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten waarvoor leges kunnen worden geheven op grond van artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet, en anderzijds inkomsten en uitgaven die moeten worden toegerekend aan werkzaamheden waarvoor geen leges kunnen worden geheven. Verweerder heeft voorts aangegeven dat er bij de opstelling van de begroting fouten zijn gemaakt op dit punt.
Uit deze erkenningen volgt dat de gemeenteraad bij de vaststelling van de Legesverordening niet juist is voorgelicht.
3.4.3 Verweerder heeft ter zitting een nieuw overzicht overgelegd van de kostendekkendheid van de leges. Daarin is een herberekening van de productgroep Bouwvergunning uitgevoerd, uitgaande van een lager aantal uren voor eerste controles van de bouwvergunningen, een lager aantal uren voor principeverzoeken en het schrappen van kosten van brandpreventie. Bij alle andere posten zijn de stellingen van eiser als uitgangspunt genomen. Verweerder komt dan uit op een kostendekkendheid van ten hoogste 93%. Nu dit nog altijd onder de grens van 100% is, zou de verordening verbindend zijn.
De rechtbank kan de juistheid van dit betoog niet controleren. De impliciete aanname bij de berekening van verweerder is namelijk dat alle posten waarover geen opmerkingen zijn gemaakt door eiser juist zijn met betrekking van zowel de inkomsten als de uitgaven. Dit valt door de rechtbank niet na te gaan met de huidig beschikbare gegevens en er bestaat geen aanleiding verweerder thans alsnog in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verschaffen, nu het stukken en gegevens betreft waarnaar eiser al vele malen heeft gevraagd in deze procedure.
Evenmin heeft verweerder inzicht gegeven in de opslagen die worden gehanteerd op de directe kosten, zodat ook deze niet te controleren zijn. De rechtbank kan thans op geen enkele manier vaststellen of de kostendekkendheid minder dan 100% is, terwijl voorts valt te betwijfelen of, wanneer de kostendekkendheid dicht tegen de 100% zit, de gemeenteraad zou hebben ingestemd met een legesverhoging van 2%.
3.4.4 Nu de gemeente onvoldoende heeft onderbouwd welke uitgaven zij met de heffingen in de verordening beoogt te dekken, dient de bestreden uitspraak op bezwaar te worden vernietigd.
3.4.5 De rechtbank kan thans niet beoordelen of de legesverordening onverbindend is vanwege een te hoge kostendekkendheid. De overig aangedragen gronden kunnen pas beoordeeld worden wanneer vaststaat dat de Legesverordening verbindend is. Gelet hierop bestaat aanleiding te gelasten dat verweerder een nieuwe uitspraak doet op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak. Gezien het feit dat valt te voorzien dat hiervoor de nodige (her-)berekeningen dienen plaats te vinden, ziet de rechtbank aanleiding om een langere dan de gebruikelijke termijn te stellen.
4 Proceskosten
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten ma¬ken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 644,= aan kosten van door een derde be¬roeps¬ma¬tig verleende rechtsbijstand.
5 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder binnen tien weken opnieuw uitspraak doet op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak,
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 297,= vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 644,=, te betalen aan eiser.
Aldus gedaan door mr. drs. J. van den Bos, voorzitter, en mr. drs. H. van den Heuvel en
mr. E.R. Houweling, leden, in tegenwoordigheid van C.J.H. Lamens-van den Bulk, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 18 maart 2010.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Afschrift verzonden op: