ECLI:NL:RBROT:2010:BL7879

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
268073 / HA ZA 06-2430
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van borgsom door opdrachtgever aan douane-expediteur

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, ging het om een vordering van de eiser, Comtrad Holland B.V. i.o., tegen de gedaagde, PH AIR B.V., met betrekking tot de terugbetaling van een borgsom van NLG 50.000,- die door de eiser was gestort bij de douane-expediteur. De rechtbank had eerder op 19 maart 2008 een tussenvonnis gewezen waarin de eiser werd opgedragen bewijs te leveren dat de Belastingdienst/Douane geen vorderingen meer had in verband met de invoer van computeronderdelen. De eiser heeft in deze procedure aangetoond dat hij aan zijn verplichtingen onder een vaststellingsovereenkomst met de Belastingdienst heeft voldaan, waardoor de Belastingdienst/Douane geen vorderingen meer had. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde, PH, verplicht was om de borgsom terug te betalen aan de eiser, en dat de vordering niet was verjaard. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 22.689,01, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 22 augustus 2006, en heeft de gedaagde ook in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis is uitgesproken door mr. W.P. Sprenger op 10 maart 2010.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 268073 / HA ZA 06-2430
Uitspraak: 10 maart 2010 (bij vervroeging)
Vonnis van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiser],
wonende te Halfweg,
handelende onder de naam de besloten vennootschap Comtrad Holland B.V. i.o.,
eiser,
advocaat mr. C.A. Busquet,
- tegen -
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PH AIR B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. A.C.M. Verhoeven (voorheen: mr. J.R. Maas).
Eiser wordt hierna ook aangeduid als “[eiser]”, gedaagde als “PH”.
1 Het verdere verloop van het geding
1.1
De rechtbank verwijst naar haar tussenvonnis van 19 maart 2008.
1.2
Ingevolge dat tussenvonnis hebben op 9 juli 2008, 17 december 2008 en 25 maart 2009 getuigenverhoren in enquête plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
PH heeft afgezien van contra-enquête.
Vervolgens heeft [eiser] een conclusie na enquête tevens akteverzoek genomen en daarbij 12 producties in het geding gebracht.
PH heeft daarop bij antwoordconclusie na enquête gereageerd.
[eiser] heeft een akte genomen en daarbij 9 producties in het geding gebracht.
PH heeft daarop bij antwoordakte gereageerd.
1.3
De rechtbank heeft kennis genomen van de processtukken die leidden tot het tussenvonnis van 19 maart 2008, almede van bovengenoemde processtukken.
2 De verdere beoordeling
2.1
In het tussenvonnis van 19 maart 2008 heeft de rechtbank, onder aanhouding van andere beslissingen – kort gezegd – overwogen en beslist dat [eiser] voor het welslagen van zijn vordering tot terugbetaling van het bedrag van NLG 50.000,- dient te bewijzen dat de Belastingdienst/Douane ter zake van de tot begin februari 1995 voor [eiser] door PH of Prior Heprofor B.V. ten invoer aangegeven partijen computeronderdelen niets meer te vorderen heeft van hetzij [eiser] hetzij PH c.q. Prior Heprofor B.V.
2.2
De volgende bewijsmiddelen zijn bijgebracht.
(a) Een Definitieve mededeling afhandeling aangifte d.d. 13 februari 1997 (productie bij comparitie van 6 maart 2008), waarin staat dat de op 27 januari 1995 op Rotterdam Airport via Sagitta gedane aangifte ten invoer is afgehandeld met de volgende mededelingen:
“Wijze van controle: Verificatie a.h.v. bescheiden zonder wegvoering
Uitslag van controle: Niet conform
Bevindingen: waardeonderzoek loopt nog; over de afloop hiervan ont-vangt u nader bericht.”
(b) Bij het verhoor van eiser als getuige zijn in het geding gebracht twee uitnodigingen tot betaling gericht aan “Comtrad Holland B.V. i.o. p/a [eiser]” met nummers [nummer 1] en [Nummer 2], beide van 5 februari 1998 (hierna: UTB’s).
(c) De getuige M.J. Boomkamp, werkzaam bij de Belastingdienst/Douane, heeft voor zover ter zake dienende verklaard:
“De rechter toont mij een definitieve afhandeling aangifte van 13 februari 1997 [..]. Ten aanzien van de in die mededeling genoemde aangifte heeft de Belastingdienst/Douane niets meer te vorderen. Ter zake van die aangifte staat ook geen zekerheid meer open. Naar aanleiding van een vraag van mr. Deen verklaar ik dat ik het dossier betreffende de genoemde definitieve mededeling afhandeling aangifte niet heb opgevraagd of ingezien. Ik heb op basis van het aangiftenummer bij de afdeling Ontvanger onderzocht of nog enig bedrag of enige zekerheid openstond, met het door mij eerder verklaarde resultaat.”
(d) Bij conclusie van repliek is overgelegd een vaststellingsovereenkomst tussen “[eiser] h.o.d.n. Comtrad Holland B.V. i.o.” en de Belastingdienst/Douane van 28 augustus 2002 (hierna: Vaststellingsovereenkomst).
(e) De getuige [getuige], werkzaam bij de Belastingdienst, heeft voor zover ter zake dienende verklaard:
“Onder de Vaststellingsovereenkomst van 28 augustus 2002 (productie 6 bij dagvaarding) staan mijn naam en handtekening. De in die Vaststellingsovereenkomst onder punt 1 De feiten bedoelde uitnodigingen tot betaling waren geadresseerd aan [eiser] c.q. Comtrad Holland; de naam van alleen [eiser] was genoemd op die uitnodiging die aangiften betrof in een periode langer dan 3 jaar voor 5 februari 1998. Geen van die uitnodigingen was aan PH Air of Prior Heprofor geadresseerd. [..] Over de vraag of de belastingdienst ter zake van tot begin februari 1995 ten behoeve van [eiser] door PH Air of Prior Heprofor gedane aangiften ten invoer van computeronderdelen nog iets van laatstgenoemden te vorderen heeft verwijs ik naar de Vaststellingsovereenkomst.”
(f) In een brief van 23 april 2008 verklaart [Y] van de Belastingdienst onder meer het volgende:
“Wel blijkt uit de nog op mijn kantoor aanwezige gegevens (zie bijlage [die niet in het geding is gebracht; rechtbank]) dat:
- door de heer [eiser] een verzoek om kwijtschelding werd ingediend;
- aan de heer [eiser] werd medegedeeld dat hij voor de fiscale schuld niet verder zou worden bemoeilijkt nadat een bedrag ad € 67.000,-- was voldaan;
- aan de betalingsverplichting werd voldaan.”
(g) In een brief van 8 juli 2008 verklaart [X] van de Belastingdienst onder meer het volgende:
“De Rechtbank laat [eiser] toe te bewijzen [..] dat de Belastingdienst/Douane ter zake van de begin februari 1995 voor [eiser] door PH of Prior Heprofor B.V. ten invoer aangegeven partijen computeronderdelen niets meer te vorderen heeft van hetzij [eiser] hetzij PH c.q. Prior Heprofor B.V. [..]
Belastingdienst:
Heffingskant met name de Omzet- en Inkomstenbelasting:
- Indertijd zijn er afspraken gemaakt die er toe hebben geleid, dat € 67.000 zou worden betaald.
- er is geen actie meer te verwachten over deze periode voor deze belastingen.
Invordering – ik verwijs naar het antwoord van mijn collega de heer [Y] d.d. 23 april 2008:
- door de heer [eiser] is een verzoek tot kwijtschelding gedaan;
- aan de heer [eiser] is medegedeeld dat hij voor de fiscale schuld niet verder zou worden bemoeilijkt, nadat het bedrag van € 67.000 was voldaan;
- aan die betalingsverplichting is voldaan;
- tevens moest Caserio B.V. worden ontbonden; dat is gebeurd.
Douane:
Heffing:
- er zijn indertijd afspraken gemaakt om een bepaald bedrag te betalen.
- er zijn geen lopende bezwaren meer over die periode.
- er is geen actie meer te verwachten over die periode.
Invordering –
- het afgesproken bedrag is indertijd betaald.
- er zijn geen vorderingen meer te verwachten over die periode.”
2.3
Uit de onder 2.2 genoemde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang blijkt het volgende.
2.3.1
Kennelijk is op 27 januari 1995 op Rotterdam Airport via Sagitta aangifte ten invoer gedaan van goederen ten behoeve van [eiser]. Bij de douane-verificatie van die goederen zijn opmerkingen gemaakt ter zake van de aangegeven waarde. Die aangifte is mogelijk door PH of Prior Heprofor B.V. verricht. De douane-afhandeling was niet per 13 februari 1997 voltooid, omdat het waardeonderzoek nog lopende was.
2.3.2
De Belastingdienst/Douane heeft bij de UTB met nummer [Nummer 2] aan “Comtrad Holland B.V. i.o. p/a [eiser]” heffingen opgelegd “voor invoer van SIMMS voor Comtrad Holland B.V. i.o. in de periode [1 mei 1994] tot [6 februari 1995] waarvoor bij invoer onjuiste facturen zijn overgelegd. De invoeraangiften zijn gedaan [..] via Sagitta-aangiften van [..] PH-Air te Rotterdam Zestienhoven [..]”. In de UTB met nummer [nummer 1] komen de namen van PH of Prior Heprofor B.V. niet voor.
De getuige [getuige] heeft verklaard “Geen van die uitnodigingen was aan PH Air of Prior Heprofor geadresseerd”, waarbij hij verwees naar die beide in de Vaststellingsovereenkomst genoemde UTB’s.
Uit de verklaring van de getuige Boomkamp volgt dat de Belastingdienst/Douane geen zelfstandige vordering (meer) heeft in verband met de op 27 januari 1995 op Rotterdam Airport via Sagitta gedane aangifte die leidde tot de Definitieve mededeling afhandeling aangifte van 13 februari 1997. Derhalve moet de uit de aangifte van 27 januari 1995 voortvloeiende heffing hetzij zijn begrepen in de UTB met nummer [Nummer 2], hetzij zelfstandig zijn afgewikkeld en betaald.
PH heeft niet gesteld – en evenmin is gebleken – dat de Belastingdienst/Douane ook PH of Prior Heprofor B.V. ter zake van aangiften ten invoer die leidden tot (een van) de UTB’s heeft aangesproken of enige andere heffing in verband met voor [eiser] of Comtrad Holland B.V. i.o. door PH of Prior Heprofor B.V. in de periode tot begin februari 1995 ten invoer aangegeven partijen computeronderdelen heeft opgelegd èn dat zodanige heffing niet door [eiser] is voldaan.
Daaruit volgt de conclusie dat de Belastingdienst/Douane ter zake van tot begin februari 1995 voor [eiser] door PH of Prior Heprofor B.V. ten invoer aangegeven partijen computeronderdelen nog slechts te vorderen had onder de UTB met nummer [Nummer 2].
2.3.3
De Vaststellingsovereenkomst is tot stand gekomen naar aanleiding van de UTB’s. De Vaststellingsovereenkomst houdt – kort gezegd – in dat [eiser] toezegt een bedrag van € 67.000,- aan de Belastingdienst te betalen, waartegenover de Belastingdienst/Douane toezegt finale kwijting te verlenen ten aanzien van de heffingen onder de UTB’s. De getuige [getuige] heeft verklaard: “Over de vraag of de belastingdienst ter zake van tot begin februari 1995 ten behoeve van [eiser] door PH Air of Prior Heprofor gedane aangiften ten invoer van computeronderdelen nog iets van laatstgenoemden te vorderen heeft verwijs ik naar de Vaststellingsovereenkomst.”
Uit het vorenstaande volgt dat indien [eiser] heeft voldaan aan zijn verplichtingen onder de Vaststellingsovereenkomst, de Belastingdienst/Douane van hem c.q. van Comtrad Holland B.V. i.o. niets meer te vorderen heeft in verband met de UTB met nummer [Nummer 2].
2.3.4
In de brieven van 23 april 2008, respectievelijk 8 juli 2008 verklaren zowel [Y] als [X] van de Belastingdienst dat [eiser] aan zijn betalingsverplichting onder de Vaststellingsovereenkomst heeft voldaan. Uit de brief van [X] volgt voorts dat over de in de periode begin februari 1995 voor [eiser] door PH of Prior Heprofor B.V. ten invoer aangegeven goederen geen vorderingen meer te verwachten zijn.
Daaruit volgt dat omdat [eiser] zijn verplichtingen onder de Vaststellingsovereenkomst is nagekomen, de Belastingdienst/Douane ter zake van de tot en met begin februari 1995 voor [eiser] door PH of Prior Heprofor B.V. ten invoer aangegeven partijen computeronderdelen niets meer te vorderen heeft van [eiser], PH of Prior Heprofor B.V.
2.3.5
De slotsom is dat het [eiser] opgedragen bewijs is geleverd.
2.4
PH voert aan dat (het wel zo moet zijn dat) zij de borgsom van NLG 50.000,- heeft aangewend tot betaling van (na)heffingen ten laste van [eiser], dan wel heeft verrekend met een vordering op [eiser]. Die verweren gaan om de volgende redenen niet op.
Zoals in het tussenvonnis van 19 maart 2008 (in 3.2 tot en met 3.5) is overwogen, had PH als opdrachtnemer van [eiser] het bedrag van NLG 50.000,- als borgsom van [eiser] ontvangen. Ingevolge artikel 7:403 BW was PH daarom verplicht om rekening en verantwoording af te leggen van enige met die borgsom gedane betaling. Bij gebreke van zodanige afrekening door PH – die gesteld noch gebleken is – kan PH zich niet aan haar verplichting tot terugbetaling onttrekken met een beroep op verbruiken van die borgsom. Hetzelfde geldt voor zover PH zich op verrekening met een vordering op [eiser] beroept. Het tijdsverloop, waarop PH zich beroept, maakt dat niet anders, omdat het PH zelf is die rekening en verantwoording diende af te leggen.
2.5
PH doet bij conclusie na enquête een beroep op een op de Fenex-voorwaarden gegronde verjaringstermijn. Dat beroep passeert de rechtbank als strijdig met een behoorlijke procesorde. PH heeft immers bij conclusie van antwoord beroep gedaan op de wettelijke vijfjarige verjaringstermijn. Daarop is tussen partijen gedebatteerd bij conclusies van repliek en dupliek. Daarover is geoordeeld in het tussenvonnis van 19 maart 2008. De goede procesorde verbiedt dat een verweerder daarna, nadat bewijsverrichtingen ingevolge dat tussenvonnis zijn verricht, een nieuw beroep op een andersoortige en kortere verjaringstermijn doet.
2.6
Zoals in het tussenvonnis van 19 maart 2008 in 3.8 is overwogen, geldt ten aanzien van de vordering van [eiser] een verjaringstermijn van vijf jaren, welke niet eerder is gaan lopen dan de dag waarop op de Belastingdienst/Douane ter zake van de tot begin februari 1995 voor [eiser] ingevoerde partijen computeronderdelen niets meer te vorderen had van hetzij [eiser] hetzij PH c.q. Prior Heprofor B.V.
Uit de Definitieve mededeling afhandeling aangifte van 13 februari 1997 volgt, zoals hiervoor in 2.3.1 is overwogen, dat de douane-afhandeling nog niet was voltooid, omdat het waardeonderzoek nog lopende was. Toen is de verjaringstermijn dus nog niet gaan lopen.
Uit de UTB met nummer [Nummer 2] van 5 februari 1998 blijkt dat de Belastingdienst/Douane ter zake van de tot begin februari 1995 voor [eiser] ingevoerde partijen computeronderdelen nog te vorderen had van in ieder geval [eiser], maar mogelijk ook nog van haar douane-expediteur PH of Prior Heprofor B.V.
Zoals hiervoor in 2.3.3 is overwogen, is de Vaststellingsovereenkomst van 28 augustus 2002 mede wegens de vordering van de Belastingdienst/Douane onder de UTB met nummer [Nummer 2] van 5 februari 1998 gesloten. Per 28 augustus 2002 had de Belastingdienst/Douane ter zake van de tot begin februari 1995 voor [eiser] ingevoerde partijen computeronderdelen derhalve nog (een deel van) het in de Vaststellingsovereenkomst overeengekomen bedrag van € 67.000,- te vorderen van in ieder geval [eiser], maar mogelijk ook nog van haar douane-expediteur PH of Prior Heprofor B.V. Gesteld noch gebleken is op welke datum [eiser] het bedrag van € 67.000,- heeft betaald. Die betaling kan (in het theoretische geval) dadelijk bij het tot stand komen van de Vaststellingsovereenkomst hebben plaatsgevonden.
Daaruit volgt dat de verjaringstermijn niet eerder is gaan lopen dan op 28 augustus 2002.
Uit de bij dagvaarding (en bij akte na enquête) in het geding gebrachte brief van de toenmalige advocaat van [eiser] aan PH van 21 mei 2003 blijkt dat [eiser] in ieder geval bij die gelegenheid aanspraak heeft gemaakt op terugbetaling. In navolging van PH, merkt de rechtbank die brief aan als een schriftelijke aanmaning in de zin van artikel 3:317 lid 1 BW, zodat per die datum een nieuwe termijn van vijf jaren begon te lopen.
De deze procedure inleidende dagvaarding is binnen die termijn uitgebracht.
Derhalve is de vordering van [eiser] niet verjaard.
2.7
Uit hetgeen in het tussenvonnis van 19 maart 2008 en hiervoor is overwogen vloeit voort dat PH verplicht is om het bedrag van NLG 50.000,-, derhalve € 22.689,01 aan [eiser] terug te betalen.
2.8
In het tussenvonnis van 19 maart 2008 is in 3.9 overwogen dat [eiser] aanspraak op wettelijke rente kan maken vanaf op z’n vroegst 4 juni 2003, maar dat de wettelijke rente pas vanaf een latere datum verschuldigd is geworden indien de Belastingdienst/Douane ter zake van de tot begin februari 1995 voor [eiser] ingevoerde partijen computeronderdelen na 4 juni 2003 nog te vorderen had van hetzij [eiser] hetzij PH c.q. Prior Heprofor B.V.
Zoals uit het vorenstaande blijkt, had de Belastingdienst/Douane nog een zodanige vordering tot en met en minste 28 augustus 2002. Ondanks de overwegingen in het tussenvonnis van 19 maart 2008, is geen datum van de betaling van het bedrag van € 67.000,- onder de Vaststellingsovereenkomst gesteld of gebleken.
[eiser] stelt bij dagvaarding dat op dat moment geen schuldpositie jegens de Belastingdienst/Douane bestaat. Daarom neemt de rechtbank aan dat [eiser] het bedrag van € 67.000,- heeft betaald voordat de dagvaarding werd uitgebracht.
Daarom komt [eiser] aanspraak op de wettelijke rente toe vanaf de dag van de dagvaarding, 22 augustus 2006.
2.9
De rechtbank zal PH als de in het ongelijk gestelde partij in de aan de zijde van [eiser] gevallen proceskosten veroordelen. Het salaris van de advocaat zal worden bepaald aan de hand van het toepasselijke Liquidatietarief III.
2.1
De veroordelingen in het vonnis zullen bij voorraad uitvoerbaar verklaard worden, omdat PH daartegen geen verweer heeft gevoerd.
3 De beslissing
De rechtbank,
veroordeelt gedaagde om aan eiser te betalen het bedrag van € 22.689,01 (tweeëntwintigduizendzeshonderdnegenentachtig 1/100 euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover te berekenen vanaf 22 augustus 2006 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt gedaagde in de aan de zijde van eiser gevallen proceskosten, tot deze uitspraak bepaald op € 571,32,- (waarvan € 500,- aan griffierecht) aan verschotten en € 3.184,50 aan salaris van de advocaat;
verklaart dit vonnis tot zo ver uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger.
Uitgesproken in het openbaar.
1928