Zaak-/rolnummer: 328031 / HA ZA 09-945
Uitspraak: 27 januari 2010
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid AFDICHTINGSCOMBINATIE RIJNMOND B.V.,
gevestigd te Rhoon,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. M.H.G. de Neef,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid CULTIEFLEX AFDICHTINGSBEDRIJF B.V.,
gevestigd te Spijkenisse,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.A.F. Considine.
Partijen worden hierna aangeduid als "ACR" respectievelijk "Cultieflex".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 23 maart 2009, inclusief producties;
- conclusie van antwoord, tevens houdende incidentele conclusie d.d. 20 mei 2009, inclusief producties;
- conclusie van antwoord in het incident d.d. 3 juni 2009, inclusief producties;
- akte houdende uitlating productie d.d. 17 juni 2009;
- antwoordakte d.d. 1 juli 2009.
2 De vordering in het incident en de beoordeling daarvan
2.1 Cultieflex heeft gevorderd dat deze rechtbank bepaalt dat ACR verplicht is zekerheid te stellen voor de proceskosten waarvan ACR zou kunnen worden veroordeeld, met aanhouding van de procedure totdat die zekerheid is gesteld, en met veroordeling van ACR in de kosten van het incident.
2.2 Cultieflex heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat ACR en haar directeuren c.q. bestuurders onvindbaar zijn in Nederland en dat twee van de vier vennootschappen waarin het moederbedrijf van ACR deelnemingen heeft in april 2009 failliet zijn verklaard.
2.3 ACR heeft de vordering gemotiveerd betwist.
2.3 Op grond van het bepaalde in artikel 224 lid 1 Rv is - kort gezegd - ieder zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland verplicht zekerheid te stellen voor de proceskosten waarvan zij veroordeeld zou kunnen worden. Doel van deze bepaling is het voorkomen dat verhaal van proceskosten wordt bemoeilijkt doordat de daartoe veroordeelde eiser het centrum van zijn sociale en economische activiteiten buiten Nederland heeft.
2.4 Bij de beoordeling of sprake is van een woon- of verblijfplaats in Nederland in de zin van art. 224 lid 1 Rv moet aansluiting worden gezocht bij artikel 1:10 Burgerlijk Wetboek.
Volgens lid 2 van dat artikel is de woonplaats van een rechtspersoon daar waar hij volgens zijn statuten zijn zetel heeft. In het geval van ACR is dat Rhoon, zodat reeds om die reden niet voldaan is aan de vereisten van art. 224 Rv. Ten overvloede wijst de rechtbank nog op het volgende.
2.5 Tussen partijen is niet in geschil is dat ACR volgens het Handelsregister kantoor houdt te Deventerseweg 45, Barendrecht. Cultieflex stelt echter dat dit adres niet langer in gebruik is. Zij onderbouwt dit standpunt met de stelling dat twee (voormalige) telefoonnummers van ACR niet meer in gebruik zijn. Zij vindt dit opmerkelijk, omdat het bij het overgaan naar een andere provider gebruikelijk is het oude telefoonnummer te behouden.
2.6 De rechtbank is van oordeel dat Cultieflex haar stelling dat het adres Deventerseweg 45 te Barendrecht niet meer in gebruik is, onvoldoende heeft onderbouwd. Een adres en een telefoonnummer zijn niet onlosmakelijk aan elkaar gekoppeld, zodat het feit dat een telefoonnummer is veranderd, niet automatisch leidt tot de conclusie dat een adres niet meer in gebruik is. Of al dan niet gebruikelijk is dat een oud telefoonnummer bij het overstappen naar een andere provider wordt behouden, verandert hier niets aan. Het is immers (ook) goed mogelijk dat een telefoonnummer wordt gewijzigd, zonder dat een adres verandert.
2.7 Op grond van het bovenstaande moet er vanuit worden gegaan dat ACR een bekende woon- of verblijfplaats heeft in Nederland, namelijk Deventerseweg 45 te Barendrecht, zodat ACR in beginsel niet verplicht is tot het stellen van zekerheid.
2.8 De stellingen van Cultieflex dat de adressen van directeuren c.q. bestuurders niet traceerbaar zijn in Nederland, kunnen niet leiden tot een ander oordeel. Deze directeuren c.q. bestuurders zijn geen partij bij deze procedure, zodat geen sprake is van iemand die een vordering instelt bij een Nederlandse rechter, danwel van iemand die zich voegt of tussenkomt in een geding bij deze Nederlandse rechter, zoals bepaald in art. 224 Rv.
2.9 De aangevoerde stelling dat twee deelnemingen van de moedermaatschappij van ACR failliet zijn gegaan, kan Cultieflex niet baten, nu deze omstandigheid op zichzelf geen grond oplevert voor de verplichting tot het stellen van zekerheid.
2.10 De incidentele vordering zal op grond van het bovenstaande worden afgewezen, met veroordeling van Cultieflex, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van het incident. Ten behoeve van beraad of een comparitie na antwoord wordt gelast, wordt iedere beslissing in de hoofdzaak aangehouden.
veroordeelt Cultieflex in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van ACR bepaald op € 452 aan salaris voor de advocaat;
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling.
Uitgesproken in het openbaar.
1634/1980