ECLI:NL:RBROT:2010:BL6928

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/1453 VEROR-T2
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een structurele subsidie in het kader van het Cultuurplan 2009-2012 door de gemeente Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 maart 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Intorno Ensemble en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De zaak betreft de weigering van een structurele subsidie in het kader van het Cultuurplan 2009-2012. Eiseres, de Stichting Intorno Ensemble, had op 13 december 2007 een subsidieaanvraag ingediend voor een jaarlijkse subsidie van € 78.000,-- voor de functies 'presentatiefunctie opera' en 'internationale festivals'. Deze aanvraag werd door verweerder, het college van burgemeester en wethouders, bij besluit van 6 april 2009 afgewezen, waarbij het bezwaar van eiseres ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van de subsidieaanvraag is gebaseerd op het advies van de Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur (RRKC). De RRKC heeft in zijn advies aangegeven dat de aanvraag onvoldoende informatie biedt over de artistieke ontwikkeling van het gezelschap en dat de artistieke keuzes niet zijn onderbouwd. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich op het advies van de RRKC mocht baseren, aangezien deze raad is samengesteld uit deskundigen op cultureel gebied. De rechtbank concludeert dat er geen gerede grond is om van het advies af te wijken.

Eiseres heeft ook betoogd dat verweerder op grond van het vertrouwensbeginsel de subsidie niet mocht weigeren, maar de rechtbank oordeelt dat de eerdere afwijzing van een subsidie voor de periode 2005-2008 niet kan worden opgevat als een garantie voor toekomstige subsidieverlening. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen in hoger beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/1453 VEROR-T2
Uitspraak in het geding tussen
Stichting Intorno Ensemble, gevestigd te Schiedam, eiseres,
gemachtigde [gemachtigde],
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 18 december 2008 heeft verweerder een subsidieaanvraag van eiseres voor een structurele subsidie in het kader van het Cultuurplan 2009-2012 (hierna: de aanvraag) afgewezen.
Bij besluit van 6 april 2009 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gerichte bezwaar van eiseres, onder wijziging van de motivering, ongegrond verklaard.
Tegen het bestreden besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres en verweerder hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2009. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door [A], bestuurslid, en [B], artistiek leider van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. E.J. Overgaauw, vergezeld door [C] en [D].
2 Overwegingen
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de Subsidieverordening Rotterdam 2005, zoals die ten tijde hier van belang luidde (hierna: de SvR 2005), wordt hierin onder “structurele subsidie” verstaan een subsidie die van jaar tot jaar kan worden verleend voor activiteiten die in beginsel van onbepaalde duur zijn.
Op grond van artikel 2 van de SvR 2005, moet de subsidieontvanger om voor subsidie in aanmerking te komen activiteiten verrichten die naar het oordeel van verweerder in het belang zijn van de huishouding van de gemeente en die gericht zijn op de verwezenlijking van een beleidsdoel, dat is opgenomen in een bij deze verordening behorende bijlage, welke eens per jaar door de raad bij de begrotingsbehandeling wordt vastgesteld. In bedoelde bijlage voor 2009 zijn de beleidsdoelen voor het verstrekken van subsidies in 2009 vastgesteld. Daarin staat voor “Dienst Kunst en Cultuur” als beleidsdoel omschreven “het stimuleren van kunstzinnige en culturele activiteiten, het optimaliseren van de culturele infrastructuur en het bevorderen van deelname aan culturele en kunstzinnige vorming.”
Ingevolge artikel 4, tweede lid, aanhef en onder a, kan verweerder beleidsregels vaststellen ter uitvoering van de SvR 2005.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, onder c, van de SvR 2005 gaat de aanvraag voor een structurele subsidie ten minste vergezeld van een beschrijving van de voorgenomen activiteiten.
Ingevolge artikel 9, aanhef en onder b, van de SvR 2005 kan de subsidie worden geweigerd indien niet wordt voldaan aan een in artikel 2 vermeld subsidiecriterium.
In de “Uitgangspunten voor het cultuurbeleid 2009-2012” van mei 2007 (hierna: de Uitgangspunten) heeft verweerder, met het oog op het tot stand komen van het Cultuurplan 2009-2012, het beleidskader neergelegd voor de beoordeling van structurele subsidieaanvragen van culturele instellingen voor de periode 2009-2012. Volgens de Uitgangspunten wordt een zogenoemde “culturele infrastructuur” nagestreefd, waaronder wordt verstaan een samenhangend geheel van voorzieningen voor productie, distributie en receptie van kunst en cultuur. Een volledig overzicht van functies die daarin een plaats moeten hebben is opgenomen in een van de Uitgangspunten deeluitmakende bijlage. Voorafgaande aan de vermelde periode kunnen culturele instellingen aan de hand van een nader te ontwikkelen aanvraagformulier voor het verkrijgen van een structurele subsidie hun plannen indienen voor de uitvoering van ten minste één van de benoemde beleidthema’s cultuurparticipatie, cultuur en school, en internationalisering. Daarbij moeten zij kiezen voor één of meer van de functies binnen de culturele infrastructuur. Welke instelling welke functie(s) gaat uitvoeren zal onder meer worden besloten op basis van het artistiek-inhoudelijke advies dat de Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur (hierna: de RRKC) begin 2008 zal uitbrengen bij elk van de ingediende plannen.
Bij de Uitgangspunten behoren de “Inrichtingseisen Subsidieaanvragen Cultuurplan 2009 2012” van juli 2007 (hierna: de Inrichtingseisen). Volgens hoofdstuk 1 “Inleiding” kunnen organisaties om in aanmerking te komen voor een subsidie in het kader van het Cultuurplan 2009-2012 uiterlijk tot 14 december 2007 een subsidieaanvraag indienen. Daarin staat verder dat de RRKC in het voorjaar van 2008 een advies uitbrengt over de artistiek-inhoudelijke kwaliteit van de afzonderlijke aanvragen en het totaal van de aanvragen in relatie tot de benoemde beleidsthema’s en functies. Bij de beoordeling van de aanvraag zal onder andere gelet worden op de relatie tussen de functie(s) in de infrastructuur, de missie/doelstellingen van de subsidieaanvrager en de taken en prestaties. Nadat de RRKC en de gemeentelijke dienst Kunst en Cultuur, die een bedrijfsmatige beoordeling verricht, hun werkzaamheden hebben afgerond, worden hun bevindingen in een advies aan verweerder samengebracht, waarna verweerder in november 2008 het verdelingsvoorstel voor het Cultuurplan 2009-2012 aan de gemeenteraad zal presenteren en politieke besluitvorming zal plaatsvinden. Eind 2008 krijgen de subsidieaanvragers bericht over toe- of afwijzing van hun subsidieaanvraag. In hoofdstuk 1 staat ook dat hoofdstuk 3 het verplichte aanvraagformulier bevat en dat hoofdstuk 4 een handreiking bevat voor het meerjaren beleidsplan, dat een verplicht onderdeel van de aanvraag is, maar waarvan de vorm niet vaststaat.
Bij brief van 13 december 2007 heeft eiseres de aanvraag, bestaande uit het aanvraagformulier en haar Beleidsplan 2009-2012, ingediend. Zij vraagt daarin voor de functies “presentatiefunctie opera” en “internationale festivals” met bijdragen aan de beleidsthema’s cultuurparticipatie, cultuur en school, en internationalisering, een jaarlijkse subsidie van € 78.000,--.
In het advies van de RRKC over de aanvraag staat: “Toch adviseert de Raad om de navolgende redenen niet positief over de aanvraag. Het beleidsplan geeft erg weinig informatie over de artistieke ontwikkeling van het gezelschap. Uit de beschrijving rijst geen helder beeld op van concrete plannen voor producties. De nadruk in de warrig overkomende tekst ligt vooral op de productionele en organisatorische aspecten. (…). De Raad heeft de indruk dat het eerder om muziekuitvoeringen gaat dan om opera of muziektheater omdat nergens wordt ingegaan op de theatrale aspecten van de uitvoeringen. Het verhalend element is er, maar hoe de Stichting Intorno Ensemble een voorstelling op de planken brengt aan de hand van een opvatting over regie of dramaturgie, is niet uit het beleidsplan op te maken. Verder mist de Raad reflectie over de verhouding van de aanvrager tot andere makers van jeugdopera’s in Nederland. De artistieke keuzes worden niet onderbouwd en de aanvraag geeft nauwelijks inzicht in het artistieke niveau van de activiteiten. In de tegemoetkoming aan de beleidsthema’s cultuurparticipatie en cultuur en school scoort Stichting Intorno Ensemble hoog. De internationale activiteiten zijn nog te beperkt om te kunnen spreken van internationalisering.”
De slotsom van het advies luidt: “De Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur adviseert negatief over de aanvraag van Intorno Ensemble, omdat de artistieke keuzes niet worden onderbouwd en de aanvraag nauwelijks inzicht geeft in de plannen en het artistieke niveau van de activiteiten. De Raad verwijst de aanvrager naar de door de gemeente op te richten programma’s cultuurparticipatie en cultuur en school.”
Op grond van dit advies heeft verweerder bij het bestreden besluit de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd, waarbij de aan het primaire besluit van 18 december 2008 mede ten grondslag gelegde budgettaire reden voor afwijzing niet is gehandhaafd.
Eiseres heeft betoogd dat verweerder aan de gehandhaafde afwijzing van de subsidieaanvraag niet het advies van de RRKC ten grondslag heeft kunnen leggen.
De rechtbank overweegt daarover dat de RRKC is samengesteld uit deskundigen op cultureel gebied op wiens oordeel verweerder zich mag baseren, tenzij er gerede grond is om daarvan af te wijken. Dit kan zijn omdat een deskundig tegenadvies wordt overgelegd, het advies niet begrijpelijk is, dan wel het advies niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de RRKC bij zijn advisering kunnen volstaan met de beoordeling van wat eiseres in de aanvraag heeft vermeld over de te maken artistieke keuzes voor geplande voorstellingen in de betrokken periode 2009-2012. Een algemene verplichting voor (leden van) de RRKC om voorafgaande aan een advies over een aanvraag voorstellingen te bezoeken, volgt niet uit de Uitgangspunten in samenhang gelezen met de Inrichtingseisen. Anders dan eiseres meent, valt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 juli 2009 (LJN BJ3416) ook niet af te leiden dat zonder voorafgaande bezichtiging van een voorstelling nooit een oordeel mag worden gegeven over de artistieke kwaliteit van een kunstgezelschap.
Het oordeel van de RRKC dat de aanvraag van eiseres te weinig informatie biedt voor een positief advies is voorts niet onbegrijpelijk en wordt voldoende geconcretiseerd in het advies. Anders dan eiseres meent, kan ook niet worden geoordeeld dat de RRKC er ten onrechte van is uitgegaan dat de aanvraag een argumentatie dient te bevatten over de artistieke keuzes voor voorstellingen in de komende Cultuurplanperiode. Uit de Inrichtingseisen volgt immers al dat de RRKC gehouden is advies uit te brengen over de artistiek-inhoudelijke kwaliteit van een aanvraag, zodat eiseres moest weten dat de aanvraag daarover voldoende informatie diende te verschaffen.
Gelet hierop ziet de rechtbank geen grond om te oordelen dat het advies van de RRKC naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder zich daarop niet mocht baseren. Het betoog van eiseres faalt.
Evenmin volgt de rechtbank het standpunt van eiseres dat verweerder haar op grond van het vertrouwensbeginsel de gevraagde structurele subsidie niet mocht weigeren. De door eiseres gestelde omstandigheid dat haar aanvraag om een structurele subsidie voor de Cultuurplanperiode 2005-2008 werd afgewezen met de opmerking dat zij zich in die periode voor een volgende periode zou kunnen bewijzen door voorstellingen te maken met incidentele subsidies, brengt niet met zich dat verweerder rechtens was gehouden eiseres, los van de inhoud van haar aanvraag en het oordeel van de RRKC daarover, onder omstandigheden in het kader van het Cultuurplan 2009-2012 een structurele subsidie te verstrekken. Eiseres heeft moeten begrijpen dat een zodanige opmerking niet meer kon betekenen dan een aanmoediging, en zeker niet opgevat kon worden als toekomstige subsidieverlening onder voorwaarden.
Ook in hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd, vindt de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd met het recht is genomen. De door eiseres ter zitting geuite kritiek op het Cultuurplan Rotterdam treft geen doel. Verweerder heeft hierbij een grote mate van beleidsvrijheid en de keuzes die verweerder bij de Uitgangspunten heeft gemaakt, gaan een redelijke beleidsbepaling niet te buiten. Dat het niet de door eiseres gewenste keuzes zijn, doet daaraan niet af. Dat eiseres kennelijk meent dat er wel degelijk een budgettaire reden was om haar aanvraag niet te honoreren, kan, wat daarvan zij, verder ook niet tot een gegrond beroep leiden, nu uit het vorenstaande reeds volgt dat de aanvraag om een andere reden kon worden afgewezen. Wat betreft de verwijzing in de besluitvorming naar de mogelijkheid om in de loop van het Cultuurplan 2009-2012 in het kader van nog te ontwikkelen programma’s incidentele subsidies te vragen, merkt de rechtbank op dat die verwijzing (en het door eiseres gestelde gebrek aan informatie hierover) hier niet ter toets staat, omdat die geen dragend onderdeel van het bestreden besluit vormt en alleen is opgenomen om eiseres ter wille te zijn.
Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. D. Haan, voorzitter, en mr. P.C. Santema en mr. R.H.L. Dallinga, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.T. van de Erve, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 5 maart 2010.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op: