ECLI:NL:RBROT:2010:BL6726

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/820905-06
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van der Kaaij
  • A. Blagrove
  • J. Koningsveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafrechtelijke zorgplicht en aansprakelijkheid bij ongeval op fietspad

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 februari 2010 uitspraak gedaan in een strafrechtelijke procedure tegen een verdachte die betrokken was bij een ongeval op een fietspad in het recreatieschap Rottemeren te Rotterdam. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij een fietser, genaamd [slachtoffer], die ten val kwam door een gat in de weg dat niet adequaat was afgebakend of gemeld. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 2 en 9 februari 2010, waarbij de tenlastelegging werd gewijzigd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met anderen, niet de nodige maatregelen had getroffen om het verkeer te waarschuwen voor het gevaarlijke gat in de weg, wat leidde tot de val van de fietser en zijn zware verwondingen, waaronder een neusfractuur en breuken van meerdere halswervels.

De rechtbank overwoog dat het nalaten van de informatie- en meldingsplicht door de verdachte en de medeverdachten een schending van de zorgplicht inhield. De verdachte had niet gezorgd voor adequate verkeersmaatregelen, waardoor de situatie gevaarlijk was voor andere weggebruikers. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en de medeverdachten zich niet aan hun zorgplicht hadden gehouden, wat resulteerde in de aansprakelijkheid voor het ongeval. De rechtbank verklaarde de dagvaarding geldig en verwierp het verweer van de verdediging dat de dagvaarding onduidelijk was.

Uiteindelijk werd de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel en werd een geldboete van € 10.000 opgelegd. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer, die nog steeds hinder ondervond van zijn verwondingen. De uitspraak is een belangrijke bevestiging van de zorgplicht die rust op (rechts)personen in het kader van hun werkzaamheden en de noodzaak om adequate maatregelen te treffen ter voorkoming van schade aan derden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/820905-06
Datum uitspraak: 23 februari 2010
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
gevestigd aan [adres],
namens deze gemachtigd [gemachtigde],
raadsvrouw mr. R.E. van Zijl, advocaat te ‘s-Gravenhage.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op de terechtzittingen van 2 februari 2010 en 9 februari 2010.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Het ten laste gelegde komt er primair op neer dat in het recreatieschap Rottemeren een ongeval heeft plaatsgevonden, dat mede aan de schuld van de verdachte te wijten is geweest. Na het plaatsen van een verbindingsbrug tussen een fietspad en de Middelweg heeft de verdachte niet gezorgd voor de nodige maatregelen om het verkeer te waarschuwen voor een gat in de weg, waardoor [slachtoffer] met het voorwiel van zijn fiets in het gat is gereden. Hij is hierdoor ten val gekomen en heeft zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Subsidiair is dit ten laste gelegd als het veroorzaken van hinder op de weg, waardoor er gevaar voor anderen bestond.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Bijl heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot geldboete van € 10.000,00 (zegge tienduizend Euro)
GELDIGHEID DAGVAARDING
Namens de verdachte is aangevoerd dat de dagvaarding nietig is, nu de tenlastelegging onbegrijpelijk en innerlijk tegenstrijdig is. De verdachte wordt zowel als pleger van het feit als als leidinggever c.q. opdrachtgever van het feit aangemerkt. Een rechtspersoon die een feit pleegt kan niet tegelijkertijd opdrachtgever tot dan wel feitelijk leidinggever aan datzelfde feit zijn.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ter terechtzitting is door de officier van justitie een wijziging van de tenlastelegging ingediend, waartegen de verdediging zich niet heeft verzet en die door de rechtbank is toegewezen. Aan het primair ten laste gelegde is derhalve - kort gezegd - toegevoegd dat de verdachte het feit samen met anderen heeft gepleegd, althans tot welk feit de verdachte samen met anderen opdracht of feitelijk leiding heeft gegeven.
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding, gezien de toegewezen wijziging van de tenlastelegging, niet (langer) innerlijk tegenstrijdig is, nu de verdachte thans primair wordt verweten dat zij het feit heeft gepleegd dan wel medegepleegd en subsidiair dat zij hieraan al dan niet tezamen en in vereniging met (een) ander(en) feitelijk leiding heeft gegeven. Van het feitelijke leiding geven dan wel opdracht geven aan een eigen gedraging is derhalve geen sprake, zodat het verweer wordt verworpen.
De dagvaarding is geldig.
BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING
Van het volgende wordt uitgegaan:
Op 9 april 2006 reed [slachtoffer] op zijn fiets over een fietspad in het recreatieschap Rottemeren te Rotterdam. Dit fietspad ligt parallel aan de Middelweg te Zevenhuizen. [slachtoffer] is op enig moment linksaf geslagen en over een fietspad in de richting van de Middelweg gereden. Op ongeveer vijf meter van een fietsbrug hield het geasfalteerde fietspad op en ging het over in een onverhard pad van klei en zand. Voor de brug lag over de gehele breedte een gat van ongeveer 0,80 meter breed en 0,50 meter diep. [slachtoffer] heeft het gat te laat opgemerkt en is met het voorwiel van zijn fiets in het gat gereden. [slachtoffer] sloeg met zijn fiets over de kop, kwam hierdoor ten val en kwam met zijn hoofd op het brugdek terecht. Bij [slachtoffer] is ten gevolge van de val zwaar lichamelijk letsel ontstaan, te weten een neusfractuur, letsel aan weke delen van het gezicht, een thyroïdfractuur en breuken van meerdere halswervels.
De overgang van het geasfalteerde fietspad naar een pad van zand en klei, alsmede het gat voor de brug, was ten tijde van ongeluk niet aangegeven door middel van bebording of een afzetting.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het mede aan de schuld van de verdachte is te wijten dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden. De verdachte heeft samen met anderen feitelijk leiding gegeven aan het plaatsen van een brug. Ten aanzien van het plaatsen van deze brug zijn geen schriftelijke afspraken gemaakt, ook niet ten aanzien de te nemen verkeersmaatregelen. Dat zich voor de brug een gat bevond waarbij geen maatregelen waren genomen om het verkeer te waarschuwen, kan worden vastgesteld. Voor het toerekenen van deze gedraging en de daardoor ontstane gevolgen, moet als vaststaand worden beschouwd dat de verdachte en de medeverdachten elkaar nodig hebben gehad en elk het verwijtbare gedrag konden plegen. Ook rechtspersonen kunnen feitelijk leidinggeven aan een culpoos delict. Daarbij is het voor de strafbaarheid van belang dat er maatregelen ter voorkoming van de strafbare gedraging achterwege zijn gelaten en vervolgens bewust de aanmerkelijke kans is aanvaard dat de verboden gedraging zich zal voordoen. Door telkens naar elkaar te wijzen ten aanzien van de verweten gedraging hebben de verdachte en medeverdachten geen maatregelen genomen en derhalve bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de verboden gedraging zich heeft voorgedaan. Bovendien hebben de verdachte en de medeverdachten zich niet de moeite getroost om na te gaan of de brug er voor de verkeersdeelnemers wel veilig bij lag, zodat zij niet aan hun zorgplicht hebben voldaan. De verdachte heeft zich derhalve samen met anderen schuldig gemaakt aan het primair ten laste gelegde, waarbij telkens sprake is van feitelijk leidinggeven.
Standpunt van de verdediging
Namens de verdachte wordt aangevoerd dat er geen sprake is van een weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994. Het betreft slechts een fietspad in aanleg. De Hoge Raad heeft bepaald dat een weg in aanleg geen weg is in de zin van de Wegenverkeersweg 1994. Dat iemand fietst over een stuk grond maakt dat stuk nog niet een weg en nog minder een voor het openbaar verkeer openstaande weg (zie HR 25 september 1981, NJ 192, 254). Voorts moet de plaats van de brug worden aangemerkt als een bouwplaats. De te nemen maatregelen ten aanzien van de veiligheid zien toe op de bouwplaats en hebben niet als doel het verkeer in goede banen te leiden. Gezien de contractuele positie van de verdachte rustte er geen zorgplicht op de verdachte. Ook was de brug nog niet opgeleverd. De verdachte had na gereedmelding nog enige tijd om het project te aanvaarden, hetgeen tevens naar voren komt in het rapport van Van den Berg. Nu deze inspectie nog niet was gedaan, is van aanvaarding geen sprake. Daarnaast zou aanvaarding ook niet na inspectie hebben plaatsgevonden, omdat [medeverdachte 1] niet het gevraagde grondwerk heeft uitgevoerd. Overeengekomen was dat [medeverdachte 1] het grondwerk zou leveren, hieronder wordt mede het aanhelen van het landhoofd van de brug verstaan. Op grond van de ARBO-wetgeving rustte de zorgplicht op [medeverdachte 1], hetgeen tevens naar voren komt in het rapport van Van den Berg. Van feitelijk leidinggeven of opdrachtgeven is geen sprake, nu niet aan de Slavenburg-criteria is voldaan. Gezien vorenstaande dient de verdachte te worden vrijgesproken.
Overige overwegingen
De verdachten
Uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat [medeverdachte 2] het moederbedrijf is van [rechtspersoon 1]. [rechtspersoon 1] vormt samen met [rechtspersoon 2] een bouwcombinatie, genaamd [verdachte]. (hierna de combinatie)
Op grond van een besluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland is bepaald dat gronden gelegen in en rond de Zevenhuizerplas toebehorende aan de combinatie zijn verkocht aan de Gemeente Rotterdam, waarbij de combinatie zijn zandwinrechten op de gronden niet heeft verloren. Daarbij is tevens afgesproken dat de combinatie zorg draagt voor realisering van het inrichtingsplan rond voornoemd grondgebied in opdracht van Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam.
Naar aanleiding van voornoemd inrichtingsplan is door [getuige 1] een aanvraag prijsopgaaf gedaan bij [medeverdachte 1] voor het plaatsen van een brug in voornoemd gebied, waarbij gebruik is gemaakt van briefpapier op naam van [medeverdachte 2]. [getuige 1] is werkzaam bij dit bedrijf, maar was op dat moment gedetacheerd bij de combinatie. [medeverdachte 1] heeft hierop een schriftelijke offerte uitgebracht aan [medeverdachte 2] ter attentie van [getuige 1], waarna door [getuige 1] de opdracht mondeling is verstrekt.
Hoewel bij [medeverdachte 1], alsmede bij [medeverdachte 3], uitvoerder bij dat bedrijf, de begrijpelijke indruk bestond dat de overeenkomst was gesloten met [medeverdachte 2], leidt de rechtbank uit vorenstaande af dat de aanvraag voor het plaatsen van de brug afkomstig was van de combinatie. Daarin moet mede worden bezien dat de combinatie met het Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam was overeengekomen dat zij zorg zou dragen voor het uitvoeren van het inrichtingsplan.
Plaatsing van de brug
Na mondelinge opdracht van [getuige 1], is de verbindingsbrug door [medeverdachte 1] gemaakt en geplaatst. In de hiertoe door [medeverdachte 1] opgestelde offerte gericht aan [getuige 1], werd onder meer opgenomen dat de opdrachtgever zorg zou dragen voor grond- en straatwerken.
Ten tijde van het plaatsen van de verbindingsbrug, is er telefonisch contact geweest tussen [medeverdachte 3] en [getuige 2] - eveneens door [medeverdachte 2] gedetacheerd bij de combinatie - waarin onder meer aan [medeverdachte 1] werd verzocht om als meerwerk het grondwerk te verrichten ten behoeve van het plaatsen van de brug. Uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat geen der partijen dit meerwerk schriftelijk nader heeft gespecificeerd.
Teneinde de brug te kunnen plaatsen heeft [medeverdachte 1] [rechtspersoon 3] daartoe opdracht gegeven. De medewerkers van [rechtspersoon 3] werden geïnstrueerd door [medeverdachte 3] van [medeverdachte 1]. Deze medewerkers hebben zowel aan de zijde van de Middelweg, als aan de zijde van de Dijkkant (de zijde waar het ongeval heeft plaatsgevonden) grond weg gegraven teneinde de brug te kunnen plaatsen. Nadat de brug op 4 april 2006 door [rechtspersoon 3] in opdracht van [medeverdachte 1] was geplaatst, hebben zij het door hen gemaakte gat aan de zijde van de Middelweg weer dichtgemaakt en aangeheeld in verband met het wegverkeer aan die zijde van de brug. Het gat aan de zijde van de Dijkkant echter, hebben zij open gelaten met daarvoor gelegen een berg zand. Daarnaast hebben voornoemde medewerkers vóór de berg zand, daar waar het verharde deel van het fietspad overging in het onverharde deel, hekken geplaatst.
De oplevering van de verbindingsbrug
Op 5 april 2006 heeft [medeverdachte 3] telefonisch aan [getuige 2] gemeld dat de door [medeverdachte 1] aangenomen werkzaamheden klaar waren. Hierna zijn beide heren tot aan het moment van het ongeval niet meer ter plekke geweest. Volgens de verklaring van [medeverdachte 3] was met het telefonisch melden van het beëindigen van de werkzaamheden, de brug opgeleverd aan de combinatie en had [medeverdachte 1] aan haar contractuele verplichtingen voldaan. [getuige 2] daarentegen heeft verklaard dat de brug nog niet was opgeleverd doordat slechts een telefonische melding van [medeverdachte 3] had plaatsgevonden, maar dat voor oplevering nog een (gezamenlijke) inspectie van opdrachtgever de combinatie en uitvoerder [medeverdachte 1] ter plaatse was vereist welke op het moment van het ongeval nog niet had plaatsgevonden. Op 10 april 2006 heeft [getuige 2] opdracht gegeven het restant bedrag voor het plaatsen van de brug en het bedrag voor het door [medeverdachte 1] verrichtte meerwerk volledig te betalen aan [medeverdachte 1].
Een dergelijke gang van zaken strookt niet met hetgeen is gesteld door zowel [getuige 2] als de combinatie dat [medeverdachte 1] haar verplichtingen niet is nakomen en de brug op het moment van het ongeval nog niet was opgeleverd. Volgens de verklaring van [getuige 3] was de brug, een dag na het ongeval, op 10 april 2006 opgeleverd, waarna [medeverdachte 1] werd betaald. Dit - zoals ter zitting is gebleken - terwijl [getuige 2] op het moment van betaling de wetenschap had, dat een ander dan [medeverdachte 1] het gat voor de brug kort na het ongeval had gedicht en weer een ander hekken had geplaatst. Daarenboven hebben partijen nimmer de brug gezamenlijk geïnspecteerd. Op grond van het voorafgaande concludeert de rechtbank dat hetgeen [medeverdachte 3] heeft verklaard met betrekking tot de wijze van oplevering van de brug, ook feitelijk is geschied en de oplevering door partijen feitelijk is aanvaard.
Zorgplicht
Het strafrecht kent een minimumnorm als het gaat om de vraag hoe (rechts)personen zich tot elkaar verhouden. Die norm houdt in dat men elkaar geen schade mag berokkenen. Ook van de verdachten mag, in algemene zin, worden verwacht dat zij in het kader van hun werkzaamheden voldoende maatregelen treffen teneinde te voorkomen dat anderen schade wordt berokkend.
Deze algemene zorgplicht houdt, naar het oordeel van de rechtbank, niet op bij het plaatsen van borden of het afbakenen van het werkterrein. De rechtbank ziet in voornoemde algemene zorgplicht, tevens een informatie- dan wel een meldingsplicht van de betrokken (rechts)personen. Deze informatieplicht houdt in dat in casu de opdrachtgever zich actief dient te informeren over de feitelijke situatie op het moment van gereedmelding van de werkzaamheden, teneinde zich er van te verzekeren dat de situatie ter plekke veilig is achtergelaten, zodat aan anderen geen schade kan worden berokkend. Anderzijds omvat de zorgplicht een meldingsplicht. Dat houdt in dat de uitvoerder na beëindiging van zijn werkzaamheden, aan de opdrachtgever, dient te melden hoe de feitelijke situatie ter plekke is, zodat de ander indien nodig maatregelen kan treffen teneinde te voorkomen dat aan derden schade wordt berokkend. Het nalaten van de informatie- dan wel de meldingsplicht houdt een schending van voornoemde zorgplicht in.
De rechtbank concludeert dat zowel [medeverdachte 1] als de combinatie niet hebben voldaan aan hun algemene zorgplicht ter voorkoming van het ontstaan dan wel in stand houden van een gevaarlijke situatie ontstaan, nadat [medeverdachte 1] de brug heeft opgeleverd. Zo heeft [medeverdachte 1] in de persoon van [medeverdachte 3] bij de melding van gereedkomen van de brug aan [getuige 2], die handelde namens haar opdrachtgever, verzuimd te melden dat de op 5 april 2006 bestaande situatie ter plaatse van de brug niet veilig was voor onder andere derden. Ondanks het gegeven dat er een berg zand voor het gat aan de ingang van brug aan de Dijkkant achtergelaten was en er hekken geplaatst waren aan deze zijde, bleef het gevaar bestaan, dat derden de brug aan de zijde van de Middelweg zouden kunnen betreden. Immers, aan de zijde van de Middelweg was de grond aangeheeld doch waren er geen hekken, noch waarschuwingsborden geplaatst. Het is dan ook niet onaannemelijk dat een derde, komende van de zijde van de Middelweg, in het gat gevallen zou kunnen zijn. Dat het ongeval heeft plaatsgevonden met een persoon komende vanuit de richting van de Dijkkant doet hier niets aan af. Temeer nu ook aan de zijde van de Dijkkant geen waarschuwingsborden door [medeverdachte 1] waren geplaatst.
De combinatie treft hetzelfde verwijt. Ook [getuige 2] heeft zich, na de telefonische melding van [medeverdachte 3] namens [medeverdachte 1] dat de brug gereed was, niet afgevraagd hoe de situatie ter plaatse was achtergelaten, noch is hij ter plaatse geweest om de situatie te beoordelen.
Strafrechtelijke aansprakelijkheid
De rechtbank is van oordeel dat de combinatie mede strafrechtelijk aansprakelijk is voor het ongeval dat heeft plaatsgevonden. De gedragingen van [getuige 2] kunnen worden beschouwd als te zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon de combinatie en kunnen worden toegerekend aan de combinatie. Deze gedragingen zijn passend in de normale bedrijfsvoering, dan wel werden door de combinatie aanvaard of gewoonlijk aanvaard.
Ten aanzien van hetgeen namens de verdediging is aangevoerd omtrent de voor openbaar verkeer openstaande weg concludeert de rechtbank als volgt.
Op foto’s van de plaats van het ongeval is te zien dat het verharde deel van het fietspad is aangelegd tot enkele meters voor de brug. Daarna gaat het fietspad over in een weg met een ondergrond van klei en zand. Voorts is te zien dat het fietspad niet is afgezet door middel van bebording of hekken. Uit het dossier is ook overigens niet gebleken van enige indicatie dat het fietspad afgesloten was. De rechtbank concludeert derhalve dat het fietspad waar [slachtoffer] op fietste een voor het openbaar verkeer openstaande weg betreft. Dat een verhard deel van het fietspad overloopt in een onverhard deel doet daar in onderhavige zaak niet aan af. Het door de raadsvrouw aangehaalde arrest vindt hier geen toepassing, nu het in dat geval ging om een feitelijke situatie waarbij was vastgesteld dat het verkeer op geen enkele wijze van een strook grond gebruik kon maken. Het verweer wordt daarom verworpen.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van een rapport van de heer Van den Berg, d.d. 15 januari 2010, dat in opdracht van [medeverdachte 2] en [verdachte] is opgemaakt. Ten aanzien van de heer Van den Berg oordeelt de rechtbank dat zij hem niet aanmerkt als deskundige, nu deze, gezien de inhoud van het rapport, niet gebleken is onpartijdig en onafhankelijk te rapporten, temeer nu de heer van den Berg blijkens het rapport overleg heeft gehad met [medeverdachte 2] en [verdachte] en daarbij in zijn bevindingen concluderend te werk gaat.
Op grond van het bovenstaande en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwend, acht de rechtbank het bewezen dat de verdachte mede schuldig is aan het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel.
Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij tezamen en in vereniging met anderen, omstreeks 9 april 2006 te Rotterdam, bij de uitvoering van werkzaamheden aan een voor het openbaar verkeer openstaande, buiten de bebouwde kom, in het recreatieschap Rottemeren gelegen, weg fietspad de te dezen geboden zorgvuldigheid aanmerkelijk heeft verwaarloosd; welke onzorgvuldigheid hierin heeft bestaan dat zij, toen daar,
terwijl
-die werkzaamheden onder andere bestonden uit het plaatsen van een verbindingsbrug tussen een fietspad gelegen in het recreatieschap Rottemeren te Rotterdam en de Middelweg te Zevenhuizen ZH, en
-de aansluiting van dat fietspad op die brug nog niet was voltooid, en
-het verharde gedeelte van dat fietspad op circa 5 meter vóór de brug (gezien in de richting van de Middelweg te Zevenhuizen ZH) eindigde en overging in een ondergrond van klei en zand en op ongeveer 0,80 meter vóór de brug (eveneens gezien in de richting van de Middelweg te Zevenhuizen ZH) zich over de gehele breedte van de brug een gat bevond van ongeveer 0,50 meter diep, en
-bestuurders op meergenoemd fietspad niet door bebording en waarschuwingen ( bijvoorbeeld afzetlint of hekwerk) werden gewezen op mogelijk gevaar door die onderbreking van dat fietspad,
niet heeft gezorgd of is blijven zorgen voor verkeersmaatregelen ter plaatse om het verkeer dat die brug naderde over bovengenoemd fietspad, te waarschuwen voor die onderbreking van dat fietspad ( een gat), als gevolg waarvan een gevaarlijke situatie is ontstaan, waardoor een fietser met het voorwiel van het door hem bestuurde voertuig in evengenoemd gat is gereden en vervolgens over de kop is geslagen althans ten val is gekomen en daarna met het hoofd op het brugdek is terechtkomen;
waardoor het mede aan haar, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat voornoemd ongeval heeft plaatsgevonden;
door dat ongeval heeft genoemde fietser, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel te weten een neusfractuur, letsel aan weke delen van het gezicht, een thyroïdfractuur en breuken van meerdere halswervels bekomen, dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze fietser was ontstaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
STRAFBAARHEID FEIT
Het bewezen feit levert op:
Medeplegen van aan haar schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt dat daaruit tijdelijke verhindering van de ambts- of beroepsbezigheden ontstaat.
Het feit is strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met anderen nagelaten de nodige maatregelen te treffen om het verkeer te waarschuwen voor een gat in de weg. Doordat de verdachte in strijd heeft gehandeld met haar zorgplicht, is het mede aan de schuld van de verdachte te wijten dat een slachtoffer met zijn voorwiel het gat is ingereden en gevallen is. Het slachtoffer heeft hierdoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen, waarbij onder andere meerdere halswervels zijn gebroken. Het slachtoffer ondervindt na jaren nog steeds hinder van het letsel tijdens zijn dagelijkse bezigheden. Op geen enkel moment heeft de verdachte zich de moeite getroost om na te gaan of de brug er voor de verkeersdeelnemers wel veilig bij lag. Van rechtspersonen zoals de verdachte en haar medeverdachten mocht enige behoedzaamheid worden verwacht.
Op een dergelijk feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een geldboete van aanzienlijke hoogte.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen geldboete is in aanmerking genomen dat verdachte blijkens het op haar naam gesteld uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 22 december 2009 niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Hierin wordt echter geen aanleiding gezien de op te leggen geldboete enigszins te matigen.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op artikel 23, 24, 47, 51 en 308 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 10.000, (zegge: tienduizend euro).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van der Kaaij, voorzitter,
en mrs. Blagrove en Koningsveld, rechters,
in tegenwoordigheid van Rijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 februari 2010.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bij vonnis van 23 februari 2010:
TEKST TENLASTELEGGING / TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen op of omstreeks 9 april 2006 te Rotterdam, bij de uitvoering van (aannemings-) werkzaamheden aan een voor het openbaar verkeer openstaande, buiten de bebouwde kom, in het recreatieschap Rottemeren gelegen, weg (fietspad) zeer althans aanmerkelijk onoplettend en/of onvoorzichtig en/of onachtzaam is geweest en/of de te dezen geboden zorgvuldigheid zeer althans aanmerkelijk heeft verwaarloosd;
welke onoplettendheid en/of onvoorzichtigheid en/of onachtzaamheid en/of onzorgvuldigheid hierin heeft/hebben bestaan dat zij, toen daar,
terwijl
-die werkzaamheden (onder andere) bestonden uit het plaatsen van een (verbindings)brug tussen een verhard fietspad (gelegen in het recreatieschap Rottemeren te Rotterdam) en de Middelweg te Zevenhuizen ZH, en/of
-de aansluiting van dat fietspad op die brug nog niet was gerealiseerd of voltooid, en/of
-het verharde gedeelte van dat fietspad op circa 5 meter vóór de brug (gezien in de richting van de Middelweg te Zevenhuizen ZH) eindigde en overging in een ondergrond van klei en zand en/of op ongeveer 0,80 meter vóór de brug (eveneens gezien in de richting van de Middelweg te Zevenhuizen ZH) zich (over de gehele breedte van de brug) een gat bevond van ongeveer 0,50 meter diep, en/of
-bestuurders op meergenoemd fietspad niet door bebording en/of waarschuwingen (zoals bijvoorbeeld afzetlint of hekwerk) werden gewezen op mogelijk gevaar door die onderbreking van dat fietspad,
niet heeft gezorgd of is blijven zorgen voor (verkeers)maatregelen ter plaatse om het verkeer dat die brug naderde over bovengenoemd fietspad, gaande in de richting van de Middelweg te Zevenhuizen ZH, te waarschuwen voor die onderbreking van dat fietspad (onverhard gedeelte en een gat), als gevolg waarvan een gevaarlijke situatie is ontstaan, waardoor een fietser met het voorwiel van het door hem bestuurde voertuig in evengenoemd gat is gereden/terechtgekomen en (vervolgens) over de kop is geslagen althans ten val is gekomen en daarna (met het hoofd) op het brugdek is terechtkomen;
waardoor het (mede) aan haar, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat voornoemd ongeval heeft plaatsgevonden;
door dat ongeval heeft genoemde fietser, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel (te weten een neusfractuur, letsel aan weke delen van het gezicht, een thyroïdfractuur en breuken/laesie van meerdere halswervels) bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze fietser was ontstaan;
althans,tot welk feit zij (verdachte), tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging zij (verdachte), tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, feitelijke leiding heeft gegeven;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 9 april 2006 te Rotterdam, bij de uitvoering van (aannemings-) werkzaamheden aan een voor het openbaar verkeer openstaande, buiten de bebouwde kom, in het recreatieschap Rottemeren gelegen, weg (fietspad) zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt of kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op die weg werd gehinderd of kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat zij, verdachte, toen daar,
terwijl
-die werkzaamheden (onder andere) bestonden uit het plaatsen van een (verbindings)brug tussen een verhard fietspad (gelegen in het recreatieschap Rottemeren te Rotterdam) en de Middelweg te Zevenhuizen ZH, en/of
-de aansluiting van dat fietspad op die brug nog niet was gerealiseerd of voltooid, en/of
-het verharde gedeelte van dat fietspad op circa 5 meter vóór de brug (gezien in de richting van de Middelweg te Zevenhuizen ZH) eindigde en overging in een ondergrond van klei en zand en/of op ongeveer 0,80 meter vóór de brug (eveneens gezien in de richting van de Middelweg te Zevenhuizen ZH) zich (over de gehele breedte van de brug) een gat bevond van ongeveer 0,50 meter diep, en/of
-bestuurders op meergenoemd fietspad niet door bebording en/of waarschuwingen (zoals bijvoorbeeld afzetlint of hekwerk) werden gewezen op mogelijk gevaar door die onderbreking van dat fietspad,
niet heeft gezorgd of is blijven zorgen voor (verkeers)maatregelen ter plaatse om het verkeer dat die brug naderde over bovengenoemd fietspad, gaande in de richting van de Middelweg te Zevenhuizen ZH, te waarschuwen voor die onderbreking van dat fietspad (onverhard gedeelte en een gat), als gevolg waarvan een gevaarlijke situatie is ontstaan, waardoor een fietser met het voorwiel van het door hem bestuurde voertuig in evengenoemd gat is gereden/terechtgekomen en (vervolgens) over de kop is geslagen althans ten val is gekomen en daarna (met het hoofd) op het brugdek is terechtkomen;
(artikel 5 j artikelen 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994)
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;