ECLI:NL:RBROT:2010:BL6039

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
345760 / KG ZA 09-1376
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag in executiegeschil met betrekking tot bestuurdersaansprakelijkheid

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 januari 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en VDI. De zaak betreft de opheffing van conservatoir beslag dat door VDI is gelegd op de bezittingen van [eiser] in het kader van een vordering die VDI heeft op Snelwand B.V., waarvan [eiser] voormalig bestuurder is. VDI stelt dat [eiser] het faillissement van Snelwand B.V. heeft bewerkstelligd met de bedoeling om de schuldeisers, waaronder VDI, te benadelen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat VDI onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de ondeugdelijkheid van de vordering en dat het beslag op de kunstcollectie van [eiser] foutief is gelegd, aangezien deze niet aan hem in eigendom toebehoort. De voorzieningenrechter heeft daarom de beslagen opgeheven en VDI veroordeeld in de proceskosten van [eiser]. De uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid die van bestuurders wordt verwacht bij het aangaan van verplichtingen, vooral wanneer de financiële situatie van de vennootschap zorgelijk is. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [eiser] niet wist of redelijkerwijs behoorde te weten dat Snelwand B.V. niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen op het moment dat de onderaannemingsovereenkomst werd aangegaan.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 345760 / KG ZA 09-1376
Uitspraak: 28 januari 2010
VONNIS in kort geding in de zaak van:
[eiser],
wonende te Burgh-Haamsteden,
eiser,
advocaat mr. J.P. Koets,
- tegen -
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te Zoetermeer,
gedaagde,
advocaat mr. H.L. Duijm.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiser]” respectievelijk “VDI”.
1 Het verloop van het geding
De voorzieningenrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 29 december 2009;
- pleitnotities en producties van mr. Koets;
- pleitnotities en producties van mr. Duijm.
De raadslieden van partijen hebben de respectieve standpunten toegelicht ter zitting van
21 januari 2010.
2 Het geschil
2.1
[eiser] is één van de twee voormalig bestuurders van [rechtspersoon I (b.v.)].
Deze vennootschap was enig aandeelhouder en bestuurder van de Snelbouw Interieurgroep, die op haar beurt enig aandeelhouder en bestuurder was van (onder meer) Snelwand B.V..
2.2
Snelwand B.V. is op 28 juli 2009 in staat van faillissement verklaard. Het faillissement is aangevraagd door [eiser] als bestuurder van [rechtspersoon I (b.v.)]. Mr. Huijzer, ad-vocaat te Rotterdam, is als curator benoemd.
2.3
VDI heeft in opdracht en voor rekening van Snelwand B.V. werkzaamheden in onderaan-neming verricht. Voor de door haar verrichte werkzaamheden heeft VDI aan Snelwand B.V. facturen gezonden die deels onbetaald zijn gebleven.
2.4
Na verkregen verlof van de voorzieningenrechter te Middelburg heeft VDI, ter verzekering van verhaal van haar gepretendeerde vordering op [eiser], op 27 november 2009 ten laste van [eiser] conservatoir beslag gelegd op de in aanbouw zijnde woning (met grond) van [eiser].
2.5
Na verkregen verlof van de voorzieningenrechter te Rotterdam heeft VDI, ter verzekering van verhaal van haar gepretendeerde vordering op [eiser], op 4 december 2009 ten laste van [eiser] conservatoir derdenbeslag gelegd onder Snelbouw Projecten B.V. op (onder meer) de zich in het bedrijfspand bevindende kunstcollectie.
2.6
De vordering waarvoor VDI de beslagen heeft doen leggen is begroot op € 150.000,00 en in essentie gebaseerd op de stelling dat [eiser] in naam van Snelwand B.V. verplichtin-gen is aangegaan, terwijl hij wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat Snelwand B.V. niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden voor de als gevolg van de niet nakoming te lijden schade. [eiser] treft hiervan een zodanig (per-soonlijk) verwijt, dat hij jegens VDI aansprakelijk is en de onbetaalde facturen aan haar dient te voldoen.
2.7
Daartoe in essentie stellende dat van enig onrechtmatig c.q. onzorgvuldig handelen van zijn kant geen sprake is, vordert [eiser] in dit kort geding – kort en zakelijk weergeven – dat de voorzieningenrechter de beslagen opheft, met veroordeling van VDI in de
proceskosten.
2.8
VDI heeft de vordering van [eiser] gemotiveerd betwist en geconcludeerd tot afwij-zing daarvan, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding.
2.9
Bij de rechtbank Den Haag is thans een bodemprocedure aanhangig tussen VDI (als eiseres) en [eiser] (als één van de gedaagden). VDI vordert in die procedure – kort en zakelijk weergegeven – hoofdelijk veroordeling van onder meer [eiser] tot voldoening van de onbetaalde facturen, met rente en kosten.
2.1
Voorzover nodig zal op hetgeen partijen overigens over en weer hebben aangevoerd, bij de beoordeling worden ingegaan.
3 De beoordeling
3.1
Vooropgesteld zij dat VDI ter zitting het verweer dat [eiser] geen spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorziening, heeft ingetrokken. Overigens biedt artikel 705 Rv de beslagschuldenaar, die in beginsel niet wordt gehoord en die tegen een verleend verlof geen rechtsmiddel kan aanwenden, de mogelijkheid in kort geding opheffing van het beslag te vorderen. Een spoedeisend belang daarbij wordt door de genoemde wetsbepaling niet ver-eist. In zoverre is zij een lex specialis ten opzichte van artikel 254 Rv..
3.2
Vooropgesteld zij voorts dat de gevorderde opheffing van de beslagen dient te worden be-oordeeld binnen het toetsingskader van artikel 705 lid 2 Rv. Op grond van het bepaalde in dit artikel dient een conservatoir beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, zoals hier aan de orde, indien voor die vordering voldoende zekerheid wordt gesteld. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing van het beslag vordert om, met in-achtneming van de beperkingen van de kort gedingprocedure, aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is, of dat het voort-duren van het beslag om andere redenen niet kan worden gerechtvaardigd. Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Dit komt erop neer dat ook wanneer twij-fel mocht bestaan doch anderzijds het bestaan van de vordering niet bij voorbaat onwaar-schijnlijk voor komt, het beslag in beginsel gehandhaafd moet worden. De vordering van [eiser] dient dan ook binnen dit toetsingskader te worden beoordeeld. Die beoordeling kan evenwel niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de we-derzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. In dit verband verdient opmerking dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
3.3
Partijen verschillen met betrekking tot het geschil dan aan de onderhavige beslagen ten grondslag ligt op vele (essentiële) onderdelen van mening, waarbij zij op elkaars stellingen uitvoerig en gemotiveerd verweer hebben gevoerd. [eiser] stelt dat de door VDI ge-legde beslagen moeten worden opgeheven omdat niet, zelfs niet summierlijk, is gebleken van een vorderingsrecht. De ondeugdelijkheid van de door VDI gepretendeerde vordering blijkt volgens [eiser] (onder meer) uit de brief van de Rabobank van 14 januari 2010 en de brief van de curator van 15 januari 2010. Bovendien is de door VDI gepretendeerde vordering niet (genoegzaam) onderbouwd, aldus [eiser]. VDI betwist het voorgaande, zich daarbij beroepende op onder meer diverse faillissementsverslagen.
Het komt er in de visie van VDI op neer dat [eiser] het faillissement van Snelwand B.V. heeft bewerkstelligd met de bedoeling om Snelwand B.V. van haar schuldeisers, waar-onder VDI, te ontdoen en een doorstart te realiseren. Bij het aangaan van de onderaanne-mingsovereenkomst in december 2008, althans bij het verstrekken van meerwerkopdrachten in de periode van december 2008 tot en met juni 2009, wist [eiser], althans had hij moeten weten dat Snelwand B.V. haar verplichtingen niet (volledig) kon nakomen en ook geen verhaal zou bieden.
3.4 Beslag op de kunstcollectie
Vast staat dat gedaagden beoogd hebben beslag te leggen ten laste van [eiser]. Feite-lijk is beslag gelegd op de kunstcollectie, welke, naar eigen zeggen van [eiser] – het-geen door VDI niet is weersproken – niet aan [eiser] in eigendom toebehoort, doch aan [rechtspersoon II] B.V.. Dit betekent dat het beslag niet ten laste van [eiser] is gelegd zoals door VDI oorspronkelijk was beoogd. Het beslag is daarmee foutief ge-legd, althans heeft geen doel getroffen. Reeds daarom dient tot opheffing te worden overge-gaan. Overigens, [eiser] is, anders dan VDI meent, als belanghebbende ten laste van wie het foutieve beslag is gelegd (artikel 705 Rv: “(…) op vordering van elke belanghebbende (…)”) gerechtigd de opheffing te vorderen.
3.5 Beslag op de in aanbouw zijnde woning (met grond)
Vooropgesteld zij dat een bestuurder van een vennootschap onder meer aansprakelijk kan zijn in twee categorieën van gevallen: (i) wanneer hij bij het namens de vennootschap aan-gaan van verbintenissen wist of redelijkerwijs behoorde te weten dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem terzake van de benadeling geen persoonlijk verwijt kan worden gemaakt (de zoge-noemde Beklamel-norm), en (ii) wanneer hij heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de ven-nootschap haar contractuele verplichtingen niet nakomt waarbij het er op aankomt of het handelen of nalaten van de bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven om-standigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als ge-volg daarvan optredende schade, maar er kunnen zich ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig verwijt kan worden aangenomen. Een bestuurder van een be-drijf in moeilijkheden zal enerzijds beseffen dat het bedrijf ten onder kan gaan en vanuit die optiek zou af moeten zien van het aangaan, of bevestigen, van transacties namens het bedrijf met derden; er is immers een niet te verwaarlozen kans dat het bedrijf zijn verplichtingen uit die transacties niet zal kunnen nakomen en geen verhaal zal beiden. Anderzijds: wanneer hij namens het bedrijf geen nieuwe transacties zou kunnen aangaan, dan worden zijn mogelijk-heden om omzet/winst te genereren aanzienlijk verkleind en wordt dus de kans dat het be-drijf daadwerkelijk ten onder gaat, vergroot. Gezien dit dilemma kan het de bestuurder niet als een onrechtmatige daad worden aangerekend dat hij voor het bedrijf transacties afsluit of bevestigt op een moment dat weliswaar het risico bestaat dat de daaruit voortvloeiende ver-plichtingen niet kunnen worden voldaan en evenmin verhaal kan worden geboden, maar er toch ook reële overlevingskansen zijn. Dan treft de bestuurder geen ernstig verwijt van het aangaan of bevestigen van een transactie.
Het omslagpunt ligt op het moment dat de bestuurder weet of redelijkerwijs behoort te we-ten dat een deconfiture van het bedrijf (nagenoeg) onafwendbaar is en er geen reële kans meer is dat het zijn verplichtingen zal kunnen voldoen en verhaal zal bieden; dan is er geen reden meer om de zorgplicht jegens derden achter te stellen bij de belangen van het bedrijf dat dan toch al tot de ondergang is gedoemd. Bij de vaststelling van het omslagpunt dient een datum te worden gekozen die “aan de veilige kant is”, dat wil zeggen ten gunste van degene aan wie het verwijt wordt gemaakt (de bestuurder).
3.6
De vraag die thans beantwoord moet worden is of [eiser] bij het aangaan van de on-deraannemingsovereenkomst in december 2008, althans bij het verstrekken van meerwerk-opdrachten in de periode van december 2008 tot en met juni 2009, wist of redelijkerwijs behoorde te weten dat Snelwand B.V. niet meer aan haar verplichtingen zou kunnen vol-doen en geen verhaal zou bieden, ter zake waarvan door VDI beslag is gelegd en een bo-demprocedure bij de rechtbank Den Haag aanhangig is gemaakt. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
3.7
Ter onderbouwing van haar standpunt in deze heeft VDI onder meer gewezen op diverse faillissementsverslagen. Uit deze stukken – in onderling verband en samenhang beschouwd – valt op te maken dat de financiële situatie van Snelwand B.V. als gevolg van de algehele malaise in de branche en de verliezen die in de groep zijn geleden in het kader van eerdere faillissementen zorgelijk was en dat halverwege juli 2009 die situatie zo zorgelijk was ge-worden dat de Rabobank zich genoodzaakt zag de kredietfaciliteit in te perken en vervol-gens op te zeggen. Uit die stukken valt echter niet af te leiden dat [eiser] bij het aan-gaan van de onderaannemingsovereenkomst in december 2008, althans bij het verstrekken van meerwerkopdrachten in de periode van december 2008 tot en met juni 2009, al wist of moest weten dat het faillissement van Snelwand B.V. (nagenoeg) onvermijdelijk was. Weliswaar blijkt ook uit de door [eiser] overgelegde verklaringen van de Rabobank en de curator dat de financiële situatie van Snelwand B.V. zorgelijk was, doch daarvoor werd tussen mei en juli 2009 juist getracht een oplossing te vinden in de vorm van een kapi-taalinjectie. Toen halverwege juli 2009 duidelijk werd dat de voorgenomen kapitaalinjectie niet mogelijk bleek en de Rabobank besloot om eerst de kredietfaciliteit in te perken en ver-volgens op te zeggen, heeft [eiser] onmiddellijk actie ondernomen door eigen faillis-sementsaangifte te doen.
3.8
Gelet op het vorenstaande kan – indachtig het onder 3.5 bedoelde criterium – niet geconclu-deerd worden dat [eiser] bij het aangaan van de onderaannemingsovereenkomst in december 2008, althans bij het verstrekken van meerwerkopdrachten in de periode van de-cember 2008 tot en met juni 2009, wist of redelijkerwijs behoorde te weten dat Snelwand B.V. niet meer aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden. De voorzieningenrechter komt dan ook tot het voorlopig oordeel dat summierlijk van de on-deugdelijkheid van de pretense vordering van VDI waarvoor het beslag is gelegd, is geble-ken.
3.9
Deze overwegingen leiden tot de slotsom dat de vordering er toe strekkende dat de beslagen zullen worden opgeheven, wordt toegewezen in voege als hierna in het dictum bepaald. Een belangenafweging tussen partijen leidt niet tot een ander oordeel.
3.1
VDI zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van het ge-ding.
4 De beslissing
De voorzieningenrechter,
heft op het door VDI op 4 december 2009 ten laste van [eiser] onder Snelbouw Pro-jecten B.V. gelegde conservatoir (derden)beslag;
heft op het door VDI op 27 november 2009 ten laste van [eiser] gelegde conservatoir beslag;
veroordeelt VDI in de kosten van dit kort geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] bepaald op € 347,98 aan verschotten en op € 816,00 aan salaris voor de advo-caat;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Boot, griffier.
Uitgesproken in het openbaar.
801/676