Parketnummer: 10/701277-08
Datum uitspraak: 9 februari 2010
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
geboren op xx-xx-1967 te [geboorteplaats en -land], ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres],
raadsman mr. H. Bijlsma, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2010.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Het ten laste gelegde komt er op neer dat de verdachte:
1
primair,
op 14 november 2008 te Rotterdam heeft getracht [naam] van het leven te beroven of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door opzettelijk met een auto op hem in te rijden;
subsidiair,
op 14 november 2008 te Rotterdam met een auto met hoge snelheid is ingereden op [naam], door welk roekeloos of aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend verkeersgedrag die [naam] tegen die auto aan is gekomen en op het wegdek ten val is gekomen, waardoor deze zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen;
meer subsidiair,
op 14 november 2008 te Rotterdam na gebruik van meer dan de toegestane hoeveelheid alcohol een auto heeft bestuurd, terwijl hij nog geen vijf jaren in het bezit was van zijn rijbewijs,
na gebruik van meer dan de toegestane hoeveelheid alcohol zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat gevaar op de weg is veroorzaakt.
2.
op 14 november 2008 te Rotterdam tot twee keer toe een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij schade of letsel is ontstaan, en (telkens) de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat bij dat ongeval aan een ander (telkens) letsel en/of schade was toegebracht, waarna hij zonder zich te melden is doorgereden.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Van Heemst heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag en het onder 2 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en onder de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclasseringsafdeling van Bouman GGZ.
BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING
Van het volgende wordt uitgegaan.
In de late avond van 14 op 15 november 2008 is de verdachte in beschonken toestand gaan autorijden. Bij de Strevelsweg in Rotterdam raakte hij met zijn auto een andere auto. De verdachte reed vervolgens door, waarbij hij diverse rode stoplichten negeerde. De aangever ([naam]) reed achter de verdachte aan en het lukte hem om de verdachte te laten stoppen op de Zuiderparkweg, door zijn auto stil te zetten vóór de auto van de verdachte. De aangever sprak de verdachte aan, waarop de verdachte zijn excuses aanbood, terwijl de aangever al belde met de politiemeldkamer. De verdachte gaf te kennen dat hij de politie erbuiten wilde houden, dat de schade wel meeviel en dat die schade onderling geregeld kon worden. Omdat de verdachte maar bleef aandringen en de aangever bij hem een sterke alcohollucht rook, ging de aangever in zijn eigen auto zitten om op de politie te wachten en deed hij de portieren op slot. De verdachte bleef tegen de aangever praten en klopte herhaaldelijk op het raam van diens auto. Op enig moment stapte de verdachte in zijn auto en reed weg. De aangever was toen alweer uitgestapt en probeerde de verdachte te beletten weg te rijden door voor diens auto te gaan staan. De verdachte heeft de aangever toen aangereden. De verdachte heeft de klap van de aanrijding gehoord. Hij reed daarna door, maar werd enige tijd later door de politie aan de kant gezet. De voorruit van zijn auto bleek ernstig beschadigd te zijn. Later bleek dat de aangever door de aanrijding zijn linkerelleboog heeft gebroken.
Dat de verdachte de aangever [naam] op die bewuste 14e november 2008 heeft aangereden valt af te leiden uit de aangifte, alsmede uit de verklaring van de getuige [naam]. Die heeft gezien dat aangever werd aangereden en is vervolgens achter het betrokken voertuig aan blijven rijden totdat de bestuurder door de politie werd aangehouden, zonder deze uit het oog te verliezen. De aangehouden bestuurder was de verdachte. Daarnaast is uit het onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut gebleken dat de glasdeeltjes die in de kleding van aangever zijn aangetroffen zeer waarschijnlijk afkomstig zijn van de buitenzijde van de voorruit van de auto van de verdachte.
Er is geen technisch bewijs voorhanden met betrekking tot de exacte snelheid van verdachtes auto op het moment van de aanrijding. De getuige [naam] heeft bij de politie verklaard dat de verdachte op het moment van de aanrijding reed met een snelheid van ongeveer 60 kilometer per uur. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op het moment dat hij een klap tegen zijn auto hoorde reed met een snelheid van 40 à 50 kilometer per uur. Mede gelet op de schade die aan de auto van de verdachte is ontstaan, gaat de rechtbank er van uit dat de verdachte ten tijde van de aanrijding ten minste 40 kilometer per uur heeft gereden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag en aan het meermalen verlaten van de plaats van een ongeval.
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot doodslag. Niet kan worden bewezen dat de verdachte willens en wetens op aangever is ingereden in een poging hem van het leven te beroven. In dit verband is erop gewezen dat de verdachte niet heeft gezien dat aangever vóór hem stond toen hij wegreed; hij dacht dat de aangever nog in zijn auto zat. Hij hoorde op een gegeven moment een klap, schrok hiervan en is vervolgens doorgereden.
De rechtbank ziet zich hiermee gesteld voor de vraag of de aanrijding van aangever [naam] dient te worden aangemerkt als een poging tot doodslag, meer in het bijzonder of de verdachte het opzet (in voorwaardelijke zin) had aangever van het leven te beroven.
Voorwaardelijk opzet is aanwezig indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn gedraging een bepaald gevolg zal intreden. Of dat het geval is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toe¬komt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
De verdachte was op het moment waarop zijn auto door aangever [naam] tot stilstand was gedwongen beschonken, maar was zich naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk bewust van zijn handelen. Hij had voldoende tegenwoordigheid van geest om aangever zijn excuses aan te bieden en om zich te bedenken dat het beter was om de politie niet te laten komen en de schade als gevolg van de botsing onderling af te wikkelen. Toen aangever aan zijn verzoek de politie erbuiten te laten geen gehoor gaf, heeft de verdachte ervoor gekozen om in zijn auto te stappen. Hij is naar eigen zeggen eerst met een draai achteruit gereden, om ruimte te creëren tussen zijn auto en die van [naam] en zodoende langs die auto te kunnen. Ook dat wijst op bewust handelen. Aangever is toen in zijn baan gaan staan. Uit de verklaringen van aangever en de getuige [naam] blijkt dat de verdachte vervolgens recht op de aangever is afgereden, terwijl deze hem met zwaaiende armbewegingen probeerde te laten stoppen. De verdachte keek op dat moment voor zich uit, zo verklaarde hij ter zitting. Gelet op deze omstandigheden is de verklaring van de verdachte dat hij [naam] niet heeft zien staan ongeloofwaardig. Aan dit oordeel draagt bij dat de verdachte over het moment van wegrijden en de kort daaropvolgende aanrijding van [naam] wisselende verklaringen heeft afgelegd, kennelijk bedoeld om de waarheid te verhullen.
Gezien het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte heeft gezien dat hij recht op [naam] af reed. Desondanks heeft hij ervoor gekozen om niet af te remmen, maar om door te rijden. Dat laatste kan mede worden afgeleid uit de omstandigheid dat de verdachte ook ná de aanrijding is doorgereden, omdat hij naar eigen zeggen bang was voor de politie.
Hierboven is reeds uiteengezet dat de rechtbank er vanuit gaat dat de verdachte met een snelheid van ten minste 40 kilometer per uur reed op het moment dat hij de aangever met zijn voertuig raakte. Het met een dergelijke snelheid recht op een persoon afrijden levert naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op dat die laatste dit met de dood moet bekopen. Dat het slachtoffer het er levend vanaf heeft gebracht is te danken aan zijn eigen reactie: hij is omhoog gesprongen, en daardoor over de auto heen geslingerd. Gelet op de schade die aan de auto is geconstateerd moet de klap hard zijn geweest en had de verdachte met zijn riskant rijgedrag de ander ook kunnen doden.
De verdachte heeft door met genoemde snelheid in te rijden op [naam] en door te rijden willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [naam] van het leven zou beroven.
Uit het vorenstaande blijkt voorts dat de verdachte in de avond van 14 op 15 november 2008 tot tweemaal na een aanrijding met zijn auto is doorgereden, terwijl hij wist dat hij schade respectievelijk letsel had toegebracht aan een ander.
Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op of omstreeks 14 november 2008 te Rotterdam, op de Zuiderparkweg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam] van het leven te beroven, met dat opzet met zijn personenauto met (hoge) snelheid heeft ingereden op die [naam] en met zijn personenauto tegen die [naam] is aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 14 november 2008 te Rotterdam, meermalen, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) betrokken bij een verkeersongeval en door wiens gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Strevelsweg en de Zuiderparkweg, telkens de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist aan een ander te weten [naam] letsel en/of schade was toegebracht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De bewezen feiten leveren op:
2. overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd.
De feiten zijn strafbaar.
De verdachte is strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in beschonken toestand als automobilist deelgenomen aan het verkeer en is daarbij tegen de auto van aangever [naam] gebotst en vervolgens, zonder zich bekend te maken, doorgereden. Nadat de aangever hem had weten in te halen en klem te rijden en in afwachting was van de politie, wilde de verdachte opnieuw het hazenpad nemen en wegrijden. De aangever heeft dit getracht te beletten door midden op de weg te gaan staan en de verdachte tot stoppen te bewegen. De verdachte is vervolgens met zijn auto op hem ingereden, met dusdanige snelheid dat dit de dood van [naam] tot gevolg had kunnen hebben. Zijn angst voor de politie en voor nadelige gevolgen in verband met het rijden onder invloed hebben hem ertoe gebracht het leven van een ander in de waagschaal te stellen. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan. De aangever heeft bij het incident letsel opgelopen, waarvan hij nog immer hinder ondervindt, getuige de schriftelijke slachtofferverklaring die hij heeft ingediend en die ter terechtzitting is voorgelezen. Tevens heeft het slachtoffer in de maanden na dit voorval last gehad van herbelevingen en heeft hij professionele hulp moeten zoeken om middels gesprekken het gebeuren een plaats te kunnen geven.
Op voormelde feiten zal worden gereageerd met het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het voordeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld Uittreksel Justitiële
Documentatie d.d. 23 december 2009 niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Hierin wordt aanleiding gezien een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport d.d. 20 februari 2009 van C. Nauwels, reclasseringswerker bij Bouwman GGZ, waarin staat vermeld dat het recidiverisico bij de verdachte als ‘gemiddeld’ wordt beoordeeld en wordt geadviseerd om hem gedurende één jaar een verplicht reclasseringscontact op te leggen.
De rechtbank neemt het advies van de reclasseringswerker over en zal de proeftijd vaststellen op twee jaar, teneinde de reclasseringsinstelling voldoende ruimte te geven om met de verdachte in een verplichtend kader te werken aan vermindering van het recidiverisico.
Gelet op de omstandigheid dat de verdachte een stabiele thuissituatie heeft, waarbij hij mede de zorg draagt voor een jong kind, en gelet op de omstandigheid dat de bewezen te achten feiten al enige tijd geleden hebben plaatsgevonden, zal de rechtbank een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf opleggen van kortere duur dan de officier van justitie heeft geëist. Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om de verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen, maar ook van kortere duur dan de officier van justitie heeft geëist, vooral vanwege het tijdsverloop sedert de bewezen te achten feiten.
Alles afwegend worden na te noemen straf passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7, 176, 179 en 179a van de Wegenverkeerswet 1994.
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 15 (vijftien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 5 (vijf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren; de tenuitvoerlegging kan worden gelast
indien:
- de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft;
stelt als bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de reclasseringafdeling van Bouwman GGZ, zolang deze instelling dit noodzakelijk vindt, welke aanwijzingen mede kunnen inhouden: het naleven van een meldingsgebod;
verstrekt aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht aan de veroordeelde hulp en
steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarden;
ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 24 (vierentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Wiersinga, voorzitter,
en mrs. De Jong en Mantel-Duetz, rechters,
in tegenwoordigheid van Van der Heijde, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 februari 2010.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bij vonnis van 9 februari 2010.
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 14 november 2008 te Rotterdam, op of nabij de Zuiderparkweg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met zijn (personen)auto en/of met (hoge) snelheid heeft ingereden op die [naam] en/of met zijn (personen)auto tegen die [naam] is aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel 287/302 juncto 45 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 november 2008 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Zuiderparkweg, welk roekeloos, onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam en/of onzorgvuldig rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
terwijl
-hij, verdachte, met het door hem bestuurde voertuig is gaan rijden na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte van zijn adem 585 microgram, in elk geval meer dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bedroeg en/of hij, verdachte, verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, en/of
-hij, verdachte, (mede) door het gebruik van alcoholhoudende drank verkeerde in een toestand dat gevaar bestond voor het niet voortdurend onder controle hebben van een door hem bestuurd voertuig en/of dat het gevaar bestond dat hij als bestuurder niet voortdurend in staat was handelingen te verrichten die van hem werden vereist, en/of
-de bestuurder van een personenauto ([naam]), met wie verdachte op de Strevelsweg in botsing of aanrijding was gekomen, verdachte - na een achtervolging - tot stoppen had gebracht op die Zuiderparkweg,
(met hoge snelheid) op die [naam], die zich op de rijbaan van die Zuiderparkweg bevond en die hem, verdachte, trachtte te verhinderen weg te rijden, is ingereden, althans zijn voertuig in de richting van die [naam] heeft gestuurd, als gevolg waarvan die [naam] moest wegspringen en/of via de motorkap en/of via de (voor)ruit) en/of via het dak van het door verdachte bestuurde voertuig op het wegdek ten val is gekomen, waardoor die [naam] zwaar lichamelijk letsel (te weten een armbreuk en/of kneuzingen) of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
(artikelen 6 en 8, lid 3, onder a, jo artikelen 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994)
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 november 2008 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 585 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen
van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden;
(artikel 8, lid 3, onder a, jo artikelen 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994)
hij op of omstreeks 14 november 2008 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Zuiderparkweg, en zich toen zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt of kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op die weg werd gehinderd of kon worden gehinderd, welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
terwijl
-hij, verdachte, met het door hem bestuurde voertuig is gaan rijden an zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte van zijn adem 585 microgram, in elk geval meer dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bedroeg en/of hij, verdachte, verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, en/of
-hij, verdachte, (mede) door het gebruik van alcoholhoudende drank verkeerde in een toestand dat gevaar bestond voor het niet voortdurend onder controle hebben van een door hem bestuurd voertuig en/of dat het gevaar bestond dat hij als bestuurder niet voortdurend in staat was handelingen te verrichten die van hem werden vereist, en/of
-de bestuurder van een personenauto ([naam]), met wie verdachte op de Strevelsweg in botsing of aanrijding was gekomen, verdachte - na een achtervolging - tot stoppen had gebracht op die Zuiderparkweg,
(met hoge snelheid) op die [naam], die zich op de rijbaan van die Zuiderparkweg bevond en die hem, verdachte, trachtte te verhinderen weg te rijden, is ingereden, althans zijn voertuig in de richting van die [naam] heeft gestuurd, als gevolg waarvan die [naam] moest wegspringen en/of via de motorkap en/of via de (voor)ruit en/of via het dak van het door verdachte bestuurde voertuig op het wegdek ten val is gekomen;
(artikel 5 jo artikelen 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994)
hij op of omstreeks 14 november 2008 te Rotterdam, meermalen, althans eenmaal, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) betrokken bij een verkeersongeval en/of door wiens gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Strevelsweg en/of de Zuiderparkweg, (telkens) de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [naam]) (telkens) letsel en/of schade was toegebracht;
(artikel 7/1/a jo artikel 176 jo artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994)