ECLI:NL:RBROT:2010:BL4462

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/3201 BESLU-T1
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van gegevensverwerking door de politie in het kader van vrijspraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 januari 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.G. Cantarella, en de korpsbeheerder van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond. Eiser had verzocht om verwijdering van zijn persoonsgegevens uit de registers van de politie, nadat hij was vrijgesproken van de misdrijven waarvan hij verdacht was. De rechtbank oordeelde dat de registratie van de gegevens op zich niet onjuist was, aangezien eiser destijds als verdachte gold. De enkele omstandigheid dat hij later vrijgesproken werd, doet niet af aan de rechtmatigheid van de gegevensverwerking ten tijde van de verdenking. De rechtbank benadrukte echter dat verweerder op grond van artikel 28, eerste lid, van de Wet politiegegevens (Wpg) een weigering om persoonsgegevens te verwijderen met redenen moet omkleden. In dit geval volstond verweerder met een algemene verwijzing naar de handhaving van de rechtsorde, wat de rechtbank onvoldoende achtte. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde verweerder tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. De uitspraak biedt inzicht in de afwegingen rondom de rechtmatigheid van gegevensverwerking door de politie, vooral in gevallen van vrijspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/3201 BESLU-T1
Uitspraak in het geding tussen
[naam eiser], wonende te Maassluis, eiser,
gemachtigde: mr. M.G. Cantarella, advocaat te ’s-Gravenhage,
en
de korpsbeheerder van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij brief van 11 april 2007 heeft eiser verweerder verzocht de over hem opgeslagen persoonsgegevens uit de registers van de politie Rotterdam-Rijnmond te verwijderen.
Bij besluit van 1 juli 2008, verzonden 7 juli 2008, heeft verweerder geweigerd aan het verzoek van eiser te voldoen.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 6 augustus 2008 beroep ingesteld.
Bij brief van 31 oktober 2008 heeft verweerder de rechtbank medegedeeld dat uitsluitend zij kennis zal mogen nemen van de op de zaak betrekking hebbende stukken en heeft verweerder de rechtbank verzocht met toepassing van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te beslissen dat de beperkte kennisneming gerechtvaardigd is.
Bij beslissing van 20 februari 2009 heeft de rechter-commissaris de beperkte kennisneming gerechtvaardigd geacht ten aanzien van een aangepaste versie van de x-pol mutaties, waarin verweerder de gegevens van personen die bij de aangifte of de opsporing van de in de x-pol mutaties gerelateerde strafbare feiten betrokken zijn geweest, alsmede gegevens die tot betrokken personen zijn te herleiden, heeft doorgehaald.
Eiser heeft toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb verleend, zodat de rechtbank mede op de grondslag van de desbetreffende stukken uitspraak kan doen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2009.
Aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Overwegingen
Eiser staat in de registers van de politie Rotterdam-Rijnmond vermeld ter zake van verdenking van een tweetal strafbare feiten, te weten:
1) [datum]: openlijk geweld op openbare weg letsel tengevolge [registratienummer] en
2) [datum]: openlijke geweldpleging tegen personen [registratienummer].
De eerste zaak is geëindigd door een vrijspraak in hoger beroep door het gerechtshof te
’s-Gravenhage van [datum]. In de tweede zaak is eiser bij uitspraak van [datum] door de kinderrechter van het hem tenlastegelegde vrijgesproken. De uitspraken zijn onherroepelijk.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat het in het onderhavige geval gaat om gegevensverwerking ten behoeve van de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde. De politiegegevens, waarvan de verwijdering is gevraagd, zijn relevant voor de goede uitvoering van de politietaak, omdat eiser in beide zaken, naar aanleiding van het opsporingsonderzoek, op dat moment als verdachte werd aangemerkt. Niet gesteld kan worden dat de gegevens feitelijk onjuist, onvolledig of niet ter zake dienend dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift zijn verwerkt. Derhalve wordt besloten niet aan het verzoek tot verwijdering te voldoen. Verweerder is wel bereid om in beide registraties als aanvulling op de daarin vermelde politiegegevens op te nemen dat eiser in dat geval is vrijgesproken. Wat betreft het verzoek van eiser om politiegegevens in de vorm van foto’s of vingerafdrukken te verwijderen heeft verweerder medegedeeld dat deze niet zijn afgenomen en/of als politiegegevens zijn verwerkt en opgeslagen.
Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat noch voor de uitvoering van de dagelijkse politietaak als bedoeld in artikel 8 van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg), noch om gegevensverwerking in verband met de handhaving van de rechtsorde als bedoeld in artikel 9 van de Wpg, de gegevens behouden hoeven te worden nu zij niet langer nodig zijn. Onder verwijzing naar de Memorie van Toelichting op de Wpg stelt eiser dat het uitgangspunt dat het moment van verwijdering voor gegevens die op grond van artikel 9 zijn verwerkt doorgaans pas zal zijn aangebroken als de rechter onherroepelijk heeft beslist ook geldt voor gegevens die nodig zijn voor de uitvoering van de dagelijkse politietaak. Te meer nu de beide strafzaken tegen eiser inmiddels onherroepelijk door vrijspraak zijn geëindigd, dienen zijn persoonsgegevens uit de politiebestanden te worden verwijderd. Bovendien ontbreekt de relevantie om de gegevens te bewaren.
Per 1 januari 2008 is de Wet politieregisters (hierna: Wpr) vervangen door de Wpg. Het verzoek om verwijdering van de persoonsgegevens dateert van 11 april 2007. Nu verweerder op 1 juli 2008 op dit verzoek heeft beslist en in artikel 48 van de Wpg alleen voorzien is in een overgangsbepaling voor beslissingen die op grond van de Wpr zijn genomen, heeft verweerder terecht op het verzoek de Wpg van toepassing geacht.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wpg worden politiegegevens slechts verwerkt voor zover dit noodzakelijk is voor de bij of krachtens deze wet geformuleerde doeleinden.
Het tweede lid bepaalt dat politiegegevens slechts worden verwerkt voor zover zij rechtmatig zijn verkregen en, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, toereikend, terzake dienend en niet bovenmatig zijn.
Het derde lid bepaalt dat politiegegevens uitsluitend voor een ander doel worden verwerkt dan waarvoor zij zijn verkregen voor zover deze wet daar uitdrukkelijk in voorziet.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Wpg treft de verantwoordelijke de nodige maatregelen opdat politiegegevens worden verwijderd of vernietigd zodra zij niet langer noodzakelijk zijn voor het doel waarvoor ze zijn verwerkt of dit door enige wettelijke bepaling wordt vereist.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Wpg kunnen politiegegevens worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak gedurende een periode van één jaar na de datum van de eerste verwerking.
Het tweede lid bepaalt dat voor zover dat noodzakelijk is met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak, politiegegevens ten aanzien waarvan de in het eerste lid genoemde termijn is verstreken geautomatiseerd kunnen worden vergeleken met politiegegevens die worden verwerkt op grond van het eerste lid teneinde vast te stellen of verbanden bestaan tussen de betreffende gegevens. De gerelateerde gegevens kunnen verder worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak.
Het derde lid bepaalt dat voor zover dat noodzakelijk is met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak, politiegegevens ten aanzien waarvan de in het eerste lid genoemde termijn is verstreken in combinatie met elkaar kunnen worden verwerkt teneinde vast te stellen of verbanden bestaan tussen de betreffende gegevens. Indien zulke verbanden bestaan kunnen de gerelateerde gegevens verder worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de politietaak.
Het zesde lid bepaalt dat de politiegegevens, die zijn verwerkt op grond van het eerste, tweede en derde lid, worden vernietigd zodra zij niet langer noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de dagelijkse politietaak en in ieder geval uiterlijk vijf jaar na de datum van eerste verwerking worden verwijderd.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wpg kunnen politiegegevens gericht worden verwerkt ten behoeve van een onderzoek met het oog op de handhaving van de rechtsorde in een bepaald geval.
Het tweede lid bepaalt dat het doel van het onderzoek binnen een week, nadat is begonnen met de verwerking, bedoeld in het eerste lid, schriftelijk wordt vastgelegd.
Het derde lid bepaalt dat politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig het eerste lid, na instemming van een daartoe bevoegde functionaris, ter beschikking kunnen worden gesteld voor verdere verwerking voor zover dat noodzakelijk is voor een ander onderzoek als bedoeld in het eerste lid, de verwerking, bedoeld in de artikelen 10 en 12, of de uitvoering van de dagelijkse politietaak, bedoeld in artikel 8.
Het vierde lid bepaalt dat de politiegegevens die zijn verwerkt op grond van het eerste lid en niet langer noodzakelijk zijn voor het doel van het onderzoek, worden verwijderd, of gedurende een periode van maximaal een half jaar verwerkt teneinde te bezien of zij aanleiding geven tot een nieuw onderzoek als bedoeld in het eerste lid of een nieuwe verwerking als bedoeld in artikel 10, en na verloop van deze termijn verwijderd.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Wpg kan degene aan wie overeenkomstig artikel 25 kennis is gegeven van hem betreffende politiegegevens, de verantwoordelijke schriftelijk verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen, indien deze feitelijk onjuist, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet terzake dienend zijn dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
Het tweede lid bepaalt dat de verantwoordelijke de verzoeker binnen vier weken na ontvangst van het verzoek schriftelijk bericht of, dan wel in hoeverre, hij daaraan voldoet. Artikel 37, eerste lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens is van overeenkomstige toepassing. Een weigering is met redenen omkleed.
Het derde lid bepaalt dat de verantwoordelijke zorg draagt dat een beslissing tot verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming zo spoedig mogelijk wordt uitgevoerd.
Krachtens onder meer artikel 13, vierde lid, van de Wpg is het Besluit politiegegevens (hierna: Bpg) vastgesteld, dat eveneens op 1 januari 2008 in werking is getreden.
Ingevolge artikel 6:2, eerste lid, van het Bpg wordt over de verwerkingen bedoeld in
artikel 13, eerste, (…) lid van de wet, tevoren schriftelijk vastgelegd:
a. ten behoeve van welk specifiek doel ter ondersteuning van de politietaak de gegevens verder worden verwerkt;
b. de categorieën van personen over wie gegevens ten behoeve van het betreffende doel verder worden verwerkt en de soorten van de over hen op te nemen gegevens;
c. de termijn waarbinnen dan wel de gevallen waarin het verder verwerken van de betreffende gegevens wordt beëindigd;
d. de frequentie waarmee de gegevens ter voldoening aan de onder c bedoelde verplichting tot beëindiging van de verwerking worden gecontroleerd;
e. de verantwoordelijke of verantwoordelijken die de gegevens verder verwerken;
f. indien sprake is van een bewerker, degene die als bewerker optreedt.
De rechtbank overweegt het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de gegevens van eiser terecht in het bedrijfsprocessensysteem x-pol verwerkt, aangezien eiser destijds gold als verdachte van de daar vermelde misdrijven. De registratie op zich is dus niet onjuist. De enkele omstandigheid dat eiser nadien door het gerechtshof te ’s-Gravenhage respectievelijk door de kinderrechter van deze misdrijven is vrijgesproken, doet niet af aan de rechtmatigheid van het opslaan van zijn gegevens ten tijde van de verdenking daarvan in april 2005 en november 2005. Evenmin vloeit uit een vrijspraak zonder meer voort dat alle gegevens betreffende degene die is vrijgesproken uit het politieregister moeten worden verwijderd.
Op grond van artikel 28, eerste lid, van de Wpg dient verweerder evenwel een weigering op een verzoek om verwijdering van persoonsgegevens met redenen te omkleden. In dit geval heeft verweerder voor de motivering voor zijn weigering volstaan met een verwijzing in algemene termen naar het doel van de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het doel van de goede uitvoering van de politietaak, zonder concreet in te gaan op hetgeen door eiser naar voren is gebracht.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit geen stand kan houden vanwege strijd met het in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde beginsel van een deugdelijke motivering. Hieruit volgt dat het beroep gegrond dient te worden verklaard.
Het vorenstaande geeft tevens aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs in verband met de behandeling van zijn beroep heeft moeten maken. Onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn deze kosten begroot op € 644,00.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 145,00 vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 644,00.
Aldus gedaan door mr. P. Vrolijk, voorzitter, en mr. M.K. Bulterman en
mr. J.D.M. Nouwen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Joseph, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 26 januari 2010.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op: