Zaak-/rolnummer: 298931 / HA ZA 08-109
Uitspraak: 10 februari 2010
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
mr. Evert Jan HEIJNEN Q.Q., in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid POLYDESIGN B.V.,
wonende te Rotterdam,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.B. Kloosterman,
1. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],,
2. de naamloze vennootschap naar Belgisch recht
N.V. HOLDING COMPANY BELGIË,
gevestigd te Antwerpen, België,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INPROCON B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. R. Zwiers.
Partijen worden hierna aangeduid als de curator en respectievelijk [gedaagde], HCB en Inprocon. Gedaagden gezamenlijk worden hierna als [gedaagden] aangeduid. Polydesign B.V. tot slot wordt hierna als curanda aangeduid.
1 Het verloop van het geding
1.1 Volgens het roljournaal heeft mr. Zwiers zich gesteld als advocaat voor [gedaagde] en is tegen HCB en Inprocon verstek verleend. Uit de door mr. Zwiers vervolgens ingediende processtukken, die door mr. Zwiers namens alle gedaagden zijn opgesteld, blijkt dat hij in elk geval bedoeld heeft zich ook als raadsman voor HCB en Inprocon te stellen. Nu ook de curator om proces-economische redenen zich hiertegen niet verzet, zal de rechtbank, mede gelet op het bepaalde in artikel 142 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, ervan uitgaan dat mr. Zwiers zich voor alle gedaagden heeft gesteld.
1.2 De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 4 december 2007 en de door de curator overgelegde producties;
- conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende conclusie van eis in
reconventie, met producties;
- conclusie van repliek in conventie, tevens vermeerdering van eis, tevens conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie, met producties;
- conclusie van dupliek in conventie, tevens houdende conclusie van repliek in
reconventie, met producties;
- conclusie van dupliek in reconventie, met producties.
1.2 Tenslotte is vonnis gevraagd.
2 De vaststaande feiten in conventie en in reconventie
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast.
2.1 Bij akte van 24 juni 1994 is curanda opgericht met als statutaire naam United Technology Automobile Trading "UTAT" B.V, welke naam bij statutenwijzigingen van 6 februari 1995, 22 juni 2000 en 31 oktober 2002 achtereenvolgens is gewijzigd in United Technology Zeolite Industry B.V., United Technology Telecom B.V. en Polydesign B.V. Op 31 oktober 2002 is HCB enig aandeelhouder en bestuurder van curanda geworden.
2.2 Artikel 22 lid 2 van de statuten van curanda luidt, voor zover hier van belang:
Indien een directeur in privé een overeenkomst met de vennootschap sluit (...), kan de vennootschap ter zake worden vertegenwoordigd hetzij door de gezamenlijke directeuren, hetzij door een van de andere directeuren of door de persoon, door de algemene vergadering ex artikel 20 lid 4 aangewezen; zodanige persoon kan ook zijn de directeur te wiens aanzien het strijdig belang bestaat.
In geval van belet of ontstentenis van alle directeuren of de enige directeur, is de persoon, daartoe door de algemene vergadering jaarlijks aangewezen, voorlopig met het bestuur belast, onder gehoudenheid ten spoedigste een algemene vergadering bijeen te roepen teneinde een definitieve voorziening te doen treffen.
2.3 HCB is sedert 23 april 1996 ook enig aandeelhouder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid United Technology Consultants B.V. (hierna UTC). [gedaagde] is vanaf genoemde datum bestuurder van UTC.
2.4 [gedaagde], mede oprichter van HCB, is blijkens de akte van oprichting benoemd tot afgevaardigd bestuurder van HCB, in welke hoedanigheid hij is belast met het dagelijks bestuur en met de vertegenwoordiging van de vennootschap wat dit dagelijks bestuur aangaat. [gedaagde] is tevens bestuurder van Inprocon.
2.5 Volgens een op 31 januari 1995 gedateerde overeenkomst tot verpanding van vorderingen heeft onder meer United Technology Zeolite Industry B.V. al haar huidige en toekomstige vorderingen op derden aan HCB verpand. Volgens een op 8 april 1995 gedateerde overeenkomst heeft onder meer United Technology Zeolite Industry B.V. haar gehele bedrijfsinventaris aan HCB verpand.
2.6 Bij afzonderlijke overeenkomsten van 1 september 2004 heeft curanda al haar huidige en toekomstige vorderingen op derden aan HCB, Inprocon en [gedaagde] verpand. Bij afzonderlijke overeenkomsten van diezelfde dag heeft curanda ook haar huidige en toekomstige inventaris aan HCB, Inprocon en [gedaagde] verpand. Alle pandovereenkomsten zijn zowel aan de zijde van de pandgever (steeds curanda) als aan de zijde van de pandhouder (HCB, Inprocon en [gedaagde]) door [gedaagde] ondertekend.
2.7 Een op 19 oktober 2004 gedateerd document behelst een in het Engels opgestelde licentieovereenkomst (hierna de licentieovereenkomst) gesloten tussen HCB, als "Licensor", en curanda, als "Licensee", en is voor beide partijen ondertekend door [gedaagde]. De licentieovereenkomst luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
WHEREAS HCB is the owner of certain name and logo embodied as the name "Polydesign";
AND WHEREAS polydesign b.v. the Netherlands is in the business of engineering, design and as an agency for highly educated technical specialist;
AND WHEREAS HCB is desirous of marketing and distributing the Name and logo that it has developed;
(...) HCB and polydesign b.v. covenant and agree as follows:
HCB carries on the business of engineering and design internationally.
Polydesign b.v. wishes to assist HCB in finding clients to join to work with polydesign b.v. in consideration of the promises set out below, HCB and polydesign b.v. agree as follows:"
(...)
1.1 After the Effective date stated above and on or before five (5) Business Days after the implementation Date, Licensee shall start this agreement
1.2 For each month Licensee shall pay to Licensor the sum of € 1000,00 (one thousand Euro) as a standard royalty fee.
1.3 For each working hour by employees of Licensee and invoiced to customers by Licensee hereunder, Licensee shall pay to Licensor the sum of € 3,00 (three Euro) as a royalty fee.
1.4 Licensee shall maintain adequate records to determine the quantity of hours worked and sold under this agreement and shall, within sixty (60) days after each calendar year or portion thereof falling within the term of this Agreement, report to the Licensor:
(a) the number of hours worked during the respective year;
(b) the total of hours worked during the respective year in the Licensed Territory.
(...)
De licentieovereenkomst is op 17 maart 2006 bij de belastingdienst geregistreerd.
2.8 Op 23 november 2004 is UTC door de rechtbank te Rotterdam failliet verklaard. Bij overeenkomst van 26 november 2004 heeft de curator in het faillissement van UTC (een deel van) de activa van UTC en de aan UTC verbonden onderneming verkocht en overgedragen aan curanda, waarbij curanda werd vertegenwoordigd door [gedaagde].
2.9 Bij huurovereenkomst van 29 november 2004 heeft Inprocon een deel van een pand gelegen aan de Vlaardingweg 27 te Rotterdam (onder)verhuurd aan curanda voor een bedrag van € 2.250,00 exclusief btw per maand. [gedaagde] heeft zowel namens Inprocon als namens curanda de huurovereenkomst ondertekend.
2.10 HCB heeft met een viertal facturen aan curanda een bedrag van in totaal € 17.359,70 in rekening gebracht voor het gebruik van een UT-logo gedurende de maanden november 2004 tot en met februari 2005.
2.11 Op 11 januari 2006 is HCB afgetreden als bestuurder van curanda en zijn de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [1] (hierna [1]), bestuurd door [bestuurder van 1], de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [2] (hierna [2]), bestuurd door [bestuurder van 2], en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid United Troika B.V. (hierna United Troika), op dat moment bestuurd door [gedaagde], toegetreden als bestuurders van curanda. Per diezelfde datum heeft HCB alle aandelen in het kapitaal van curanda verkocht en overgedragen aan [1], [2] en United Troika, waarbij iedere vennootschap voor een bedrag van € 1,00 een derde deel van de aandelen verkreeg.
2.12 In de loop van 2006 is tussen [gedaagde] en de andere (feitelijke) bestuurders van curanda onenigheid ontstaan.
2.13 Op 28 augustus 2006 is een algemene vergadering van aandeelhouders (ava) van curanda gehouden. [gedaagde] is voorafgaand aan de opening van de vergadering verschenen, vergezeld van zijn adviseur[X] (hierna [X]), maar heeft de vergadering niet bijgewoond. Ter vergadering is blijkens de notulen besloten dat United Troika met onmiddellijke ingang als directeur van curanda werd ontslagen.
2.14 In een bijlage bij een e-mailbericht van 29 augustus 2006 aan de raadsman van [bestuurder van 1] en [bestuurder van 2] heeft [X] opgave gedaan van een aantal vorderingen van Inprocon, HCB en [gedaagde] privé op curanda.
2.15 Bij brieven van 30 augustus 2006 heeft HCB alle debiteuren van curanda bericht dat curanda weigerde om aanzienlijke vorderingen van HCB te betalen en hen - met de mededeling dat curanda al haar vorderingen aan HCB had verpand - verzocht om nog bestaande vorderingen van curanda aan HCB te voldoen.
2.16 Blijkens een drietal op 11 september 2006 gedateerde onderhandse aktes van verpanding heeft curanda, telkens vertegenwoordigd door [gedaagde] in zijn hoedanigheid van bestuurder van Troika United, ten behoeve van HCB, Inprocon en [gedaagde] een pandrecht gevestigd op al haar huidige en toekomstige vorderingen op derden. [gedaagde] heeft de akte telkens ook voor de pandhouders, te weten HCB, Inprocon en [gedaagde] zelf, ondertekend.
2.17 Blijkens een drietal notariële aktes van verpanding van 15 september 2006 heeft curanda, telkens vertegenwoordigd door [gedaagde], ten behoeve van HCB, Inprocon en [gedaagde] een pandrecht gevestigd op al haar huidige en toekomstige vorderingen op derden.
2.18 Bij brieven van 18 september 2006 hebben HCB, Inprocon en [gedaagde] opnieuw alle debiteuren van curanda aangeschreven met een beroep op de volgens hen bestaande pandrechten en hen gesommeerd hun, op dat moment nog bestaande, schulden aan curanda op een derdenrekening van de advocaat te voldoen.
2.19 Op verzoek van twee werknemers van curanda is curanda op 21 november 2006 failliet verklaard.
2.20 Een op verzoek van de curator door Arenthals Grant Thornton (hierna Arenthals) op 9 maart 2007 uitgebracht rapport luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
ad 1. Oordeel of de onderneming van Polydesign B.V. levensvatbaar was op het moment van eerste openbaarmaking van de pretense pandrechten d.d. 30 augustus 2006
(...)
De oorzaak van de acute financiële problemen in 2006 is dat die partijen (HCB, Inprocon en [gedaagde], rechtbank) in september 2006 hun verstrekte financieringen acuut opeisten. In dit verband is relevant dat op 2 augustus 2006 N.V. Holding Company België haar vermeende vorderingen uit hoofde van een licentieovereenkomst vanaf november 2004 opeiste door indiening van een factuur waarop een vergoeding van
€ 1.000 per maand en € 3, per uur gedeclareerd wordt. De factuur van november 2004 tot en met juli 2006 geeft een bedrag van € 112.951 ex btw en de factuur over augustus 2006 een bedrag van € 17.008 ex btw.
Over deze kwestie is het volgende op te merken:
• indien sprake is van een contractuele verplichting had deze in de jaarrekeningen 2004 en 2005 verantwoord dienen te worden. De jaarrekeningen 2004 en 2005 geven dus een geflatteerd beeld. (...) Dit dient beschouwd te worden als een ernstige omissie in de jaarrekening die primair de toenmalige directeur aangerekend dient te worden, ook omdat de jaarrekeningen waarschijnlijk een rol hebben gespeeld bij de transactie op 11 januari 2006 met de thans fungerende aandeel-houders;
(...)
De conclusie is dat Polydesign B.V. op basis van de omzet- en resultaatontwikkeling vanaf november 2004 reële perspectieven van continuïteit had. Het is curieus dat vorderingen (inclusief die uit hoofde van de licentieovereenkomst) door de pandhouders acuut opgeëist werden. Curieus omdat er geen sprake was van een noodsituatie uit oogpunt van de schuldeisers (gezien de rentabiliteitsontwikkeling van de vennootschap) en omdat de factuur uit hoofde van de licentierechten als zware verplichting ineens gepresenteerd werd terwijl die verplichting niet gepresenteerd was in voorgaande financiële verantwoordingen.
Ad 2 Zijn de rekening-courantverhoudingen met de pandhouders (...) juist verantwoord in de overgelegde administratie, bijgewerkt tot en met oktober 2006. In dat licht: zijn er kosten door Polydesign B.V. betaald of als schuld in de rekening-courant verantwoord met de pandhouders betrekking hebbend op diensten of goederen die niet aan Polydesign B.V. zijn geleverd.
Rekening-courant N.V. Holding Company België
(...) Er zijn echter een aantal betalingen verricht door Polydesign B.V. aan N.V. Holding Company België uit hoofde van facturen betrekking hebbend op het UT (United Technology) logo. (...) De facturen refereren aan een overeenkomst; grondslag van de berekening van de gefactureerde bedragen is echter onduidelijk en het is discutabel of Polydesign B.V. na de doorstart van United Technology Consultants B.V. bedragen zou moeten betalen voor een logo dat na de doorstart niet relevant meer was. (...)
Rekening-courant Inprocon B.V.
(...) Inprocon B.V. huurt de volledige ruimte aan de Vlaardingweg 27 te Rotterdam van Bevago B.V. Van de ruimte wordt gebruik gemaakt door een viertal vennootschappen (Inprocon B.V., United Troika B.V., N.V. Holding Company België en Polydesign B.V.) en van een stuk opslagruimte wordt in het geheel geen gebruik gemaakt. Er is veel voor te zeggen een gedeelte van de huur toe te rekenen aan de andere vennootschappen die gebruik maken van de ruimte. (...) Het bovenstaande in aanmerking nemend is het discutabel of Inprocon B.V. een vordering had op Polydesign B.V. op het moment van de aanvraag tot faillissement.
Rekening-courant [gedaagde]
(...) Rekening houdend met deze posten is het discutabel of [gedaagde] een vordering had op het moment van aanvraag tot faillissement.
(...) Overige opmerkingen
De jaarrekening 2005 die wij aantroffen is geen stuk dat volledig aan de wettelijke bepalingen van Titel 9 BW2 voldoet. Zoals hierboven reeds aangestipt is de vermeende verplichting uit hoofde van de licentieovereenkomst niet opgenomen (on balance of onder de niet uit de balans blijkende verplichtingen). Verder ontbreken grondslagen van waardering en resultaatbepaling, melding aantal werknemers in dienst etc.
(...)
2.21 De curator heeft in overleg met de Rabobank (debiteur en pandhouder van curanda), HCB, Inprocon en [gedaagde] de op de faillissementsdatum openstaande vorderingen van curanda geïncasseerd op de derdenrekening van Houthoff Buruma en daarnaast de inventaris en de per 11 december 2006 openstaande vorderingen van curanda op derden verkocht. Als gevolg van de debiteurenincasso en genoemde verkoop stond ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding een bedrag van € 424.503,39, inclusief rente, op de derdenrekening van Houthoff Buruma.
3 Het geschil in conventie
3.1 De curator vordert na vermeerdering van eis - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor re[gedaagden] geen vordering hebben op de curator, althans slechts een in goede justitie te bepalen bedrag;
2. te verklaren voor recht dat curanda geen partij is bij de pandakte van 31 januari 1995 en dat deze pandakte geen rechten en verplichtingen meebrengt voor curanda;
3. te verklaren voor recht dat de licentieovereenkomst non-existent is, dan wel het beroep van de curator tot vernietiging van de licentieovereenkomst te aanvaarden;
4. te verklaren voor recht dat de pandovereenkomsten d.d. 1 september 2004, 11 september 2006 en/of 15 september 2006 niet rechtsgeldig tot stand zijn gekomen, nietig en/of niet existent zijn, dan wel het beroep van de curator op vernietiging van deze overeenkomsten te aanvaarden;
5. te verklaren voor re[gedaagden] geen enkel pandrecht hebben op vorderingen op derden en/of inventaris van curanda;
6. te verklaren voor recht dat HCB jegens curanda aansprakelijk is ex artikel 2:9 BW, subsidiair ex artikel 2:248 BW en meer subsidiair ex artikel 6:162 BW, HCB te veroordelen tot betaling aan de curator van € 2.061.328,14, subsidiair € 1.211.060,75, te vermeerderen met overige boedelschulden en algemene faillissementskosten, meer subsidiair
€ 1.747.015,78, althans door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedragen, te vermeerderen met rente;
7. te verklaren voor recht dat [gedaagde] jegens curanda aansprakelijk is ex artikel 2:9 BW jo artikel 2:11 BW, subsidiair ex artikel 2:248 BW jo artikel 2:11 BW en meer subsidiair ex artikel 6:162 BW (jo artikel 2:11 BW), [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan de curator van € 2.061.328,14, subsidiair € 1.211.060,75, te vermeerderen met overige boedelschulden en algemene faillissementskosten, meer subsidiair
€ 1.810.532,90, althans door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedragen, te vermeerderen met rente;
8. HCB te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 17.359,70 aan de curator, vermeerderd met rente;
9. HCB te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 39.987,98 aan de curator, vermeerderd met rente;
10. Inprocon te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 36.517,15 aan de curator, vermeerderd met rente;
11. te verklaren voor re[gedaagden] geen rechthebbende zijn op het saldo dat zich bevindt op de derdenrekening van Houthoff Buruma, althans slechts tot een in goede justitie te bepalen bedrag;
12. te verklaren voor recht dat de curator bij uitsluiting gerechtigd is op het volledige saldo dat zich bevindt op de derdenrekening van Houthoff Buruma, althans tot een in goede justitie te bepalen bedrag;
13. A. te verklaren voor recht dat dit vonnis in de plaats treedt van een onherroepelijke schriftelijke instruc[gedaagden] aan de Stichting derdengelden Houthoff Buruma om het volledige saldo dat zich bevindt op de derdenrekening van Houthoff Buruma, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, binnen 3 werkdagen na betekening van dit vonnis aan de Stichting derdengelden Houthoff Buruma over te maken naar de boedelrekening in het faillissement van curanda;
B. subsid[gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot het geven van een onherroepelijke en ondubbelzinnige schriftelijke instructie aan de Stichting derdengelden Houthoff Buruma om het volledige saldo dat zich bevindt op de derdenrekening van Houthoff Buruma, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, binnen 3 werkdagen na betekening van dit vonni[gedaagden] over te maken naar de boedelrekening in het faillissement van curanda, op straffe van een dwangsom[gedaagden] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
3.2 Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten legt de curator - kort samengevat - aan zijn vorderingen ten grondsla[gedaagden], anders dan zij doen voorkomen, jegens curanda geen vorderingsrechten en pandrechten kunnen doen gelden. De boedel daarentegen heeft vorderingen op curanda die de[gedaagden] gepretendeerde vorderingsrechten aanzienlijk overtreffen. Van de kan[gedaagden] is volgens de curator sprake geweest van zelfverrijking zonder dat daar tegenprestaties van gelijke waarde tegenover gestaan hebben. De volgorde van gebeurtenissen rechtvaardigt in de visie van de curator de stellin[gedaagden] een gifpilconstructie hebben opgetuigd en in werking hebben gezet op het moment dat zij oppositie ondervonden bij het proces van zelfverrijking.
Volgens de curator hebben HCB en [gedaagde] curanda (kennelijk) onbehoorlijk bestuurd en/of hebben zij onrechtmatig jegens haar gehandeld. De curator verrekent, voor zover nodig, de vorderingen die curanda op grond van artikel 2:9 BW en 6:162 BW op HCB en [gedaagde] heeft met de pretense vorderingen van HCB en [gedaagde] op curanda en vordert betaling van het restant door [gedaagde] en HCB. De curator maakt aanspraak op het saldo op de derdenrekening van Houthoff Buruma, onder respectering van de vordering van de Rabobank, die een rechtsgeldig pandrecht heeft verkregen op vorderingen van curanda op derden, minus een met de Rabobank overeengekomen boedelbijdrage van 10%.[gedaagden] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 Het geschil in reconventi[gedaagden] vorderen - verkort weergegeven - dat de rechtbank:
1. de curator veroordeelt om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 66.453,37, vermeerderd met rente;
2. de curator veroordeelt o[gedaagden] te betalen een nog nader te bepalen bedrag, ter zake van diverse vorderingen waarop betaling heeft plaatsgehad [gedaagden] een beroep op de (diverse) pandrechten hebben gedaan, waarvan de hoogte aan de hand van de administratie van curanda nog nader moet worden vastgesteld en de curator gelast een afschrift hierva[gedaagden] ter beschikking te stellen;
3. voor recht verklaart dat de gesloten pandovereenkomsten rechtsgeldig tot stand zijn gekomen e[gedaagden] hieraan de daaraan verbonden rechten kunnen ontlenen;
4. voor recht verklaart dat de licentieovereenkomst in 2004 rechtsgeldig tot stand is gekomen e[gedaagden] hieraan de daaraan verbonden rechten kunnen ontlenen;
5. de curator veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 10.000,-- aan reputatie- dan wel immateriële schade;
6. de curator veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 3.375.000,00 ter zake van onrechtmatig handelen j[gedaagden];
7. de curator veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 7.280,08 aan advocaatkosten, vermeerderd met rente, en tot betaling van een bedrag van € 66.995,74 voor facturen van mr. [Y] van Houthoff Buruma en de kosten van [X], vermeerderd met rente;
een en ander met veroordeling van de curator in de proceskosten.[gedaagden] leggen onder verwijzing naar hetgeen zij in conventie tot verweer aanvoeren - samengevat - aan hun vorderingen het volgende ten grondslag.
Het op 28 augustus 2006 door de ava genomen besluit was onrechtmatig. [gedaagde] is tot en met de faillissementsdatum, althans tot het moment waarop hij door de curator werd ontslagen, volledig bevoegd geweest namens curanda te handelen. Vanwege het feit dat hem, persoonlijk en derhalve foutief, zonder geldige of gegronde reden ontslag is gegeven heeft [gedaagde] besloten de - rechtsgeldig gevestigde - stille pandrechten openbaar te maken. Hierna zijn diverse betalingen binnengekomen bij curanda, waaronder een tweetal betalingen van VolkersWessels ad in totaal € 66.453,37. Aangezien VolkersWessels op dat moment alleen nog maar bevrijden[gedaagden] kon betalen zal de curator dit bedra[gedaagden] dienen te betalen. Ditzelfde heeft te gelden voor diverse andere, na de openbaarmaking van de stille pandrechten, verrichte betalingen van debiteuren aan curanda. Aang[gedaagden] niet de beschikking over de administratie van curanda hebben zal de curator deze dienen te overleggen, zodat een goede inschatting van de totale schade kan worden gemaakt.
Voorts [gedaagden] aanspraak op vergoeding van door hen geleden reputatieschade en gemaakte advocaatkosten. Tot slot voeren zij aan dat zij door onrechtmatig handelen van de curator schade hebben geleden, welke schade zij begroten op een bedrag van driemaal de bruto jaarwinst van curanda.
4.3 De curator voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5 De beoordeling
in conventie en in reconventie
Inleiding
5.1 Inzet van het onderhavige geschil is de vraag wie van partijen aanspraak kan maken op het saldo dat zich op de derdenrekening van Houthoff Buruma bevindt. Alvorens nader in te gaan op de talloze vorderingen die partijen over en weer in dit verband op elkaar menen te hebben, merkt de rechtbank op dat de beoordeling daarvan aanzienlijk wordt bemoeilijkt doordat de curat[gedaagden] beiden nalaten (voldoende) toe te lichten op welke vorder[gedaagden] precies jegens curanda aanspraak maken en wat precies de grondslag van deze vorderingen is. Dit betekent dat de rechtbank - zoals hierna te bespreken - ten aanzien van een aantal vorderingen nadere informatie van partijen nodig heeft, voordat zij verder kan beslissen. Waar benodigde informatie ontbreekt komt het er op nee[gedaagden] - als meest gerede partij - als eerste de aard en de inhoud van hun vorderingsrechten zullen dienen toe te lichten, waarna de curator daarop zal kunnen reageren. Indien d[gedaagden] gevraagde toelichting uitblijft, zal de rechtbank ervan uitgaan dat zij geen vorderingen op curanda hebben.
De rechtbank zal nu - voor zover mogelijk - allereerst onderzoek[gedaagden] vorderingen op curanda hebben; de vraag of[gedaagden] al dan niet rechtsgeldig pandrechten zijn gevestigd wordt immers pas relevant als komt vast te staan dat sprake is van vorderingen op curanda. Bij de beoordeling van de vorderingen in conventie zal de rechtbank de door de curator gehanteerde nummering aanhouden.
I. Vorderingen van HCB op curanda
a. de licentieovereenkomst
5.1.1 De rechtbank begrijpt dat HCB jegens curanda aanspraak maakt op vorderingen uit hoofde van de licentieovereenkomst. Voor welk bedrag zij dit doet en ter zake van welke facturen is echter niet concreet door partijen naar voren gebracht. De curator spreekt enerzijds over facturen van 2 augustus 2006 en 5 september 2006 (zie sub 63 dagvaarding) en anderzijds over een - volgens hem geantedateerde - factuur van 6 augustus 2006 (zie sub 32 dagvaarding). Geen van deze facturen is echter door partijen overgelegd. Het rapport van Arenthals, waarop de curator zich beroept, spreekt op dit punt van de indiening van een factuur op 2 augustus 2006 door HCB waarop voor de periode vanaf november 2004 een vergoeding van € 1.000,- per maand en € 3,- per uur gedeclareerd wordt. Verder vermeldt dit rapport dat de factuur van november 2004 tot en met juli 2006 een bedrag van
€ 112.951,- ex btw aangeeft en de factuur over augustus 2006 een bedrag van € 17.008,- ex btw. Uit een door de curator overgelegde brief van HCB d.d. 8 juni 2007 (productie 40 bij dagvaarding) is af te leiden dat HCB heeft aangegeven af te zien van haar vordering ter zake van de licentie van naamrechten "Polydesign" voor het jaar 2004, omdat deze, zoals de curator volgens haar terecht had opgemerkt, niet in dat jaar was gefactureerd en niet in de onder haar bestuurlijke verantwoording vallende tot stand gekomen jaarrekening was opgenomen. Volgens deze brief handhaaft HCB haar vorderingen voor de jaren 2005 en 2006, waarvoor zij niet verantwoordelijk is geweest voor de totstandkoming van de jaarrekeningen, hetgeen betekent dat zij aanspraak maakt op een bedrag van in totaal
€ 130.191,41 uit hoofde van de licentieovereenkomst.
Vooralsnog gaat de rechtbank er op grond van al het voorgaande van uit dat het bij de vorderingen waarop HCB uit hoofde van de licentieovereenkomst jegens curanda aanspraak maakt gaat om laatstgenoemd bedrag dat ziet op vergoedingen over de jaren 2005 en 2006.
5.1.2 De curator bestrijdt - zonder dus concreet aan te geven voor welk bedrag HCB uit hoofde van de licentieovereenkomst een vordering op curanda pretendeert - op meerdere gronden dat HCB een dergelijke vordering op curanda heeft. Allereerst voert hij daartoe aan dat HCB niet heeft bewezen dat de licentieovereenkomst in oktober 2004 is aangegaan. De overeenkomst is pas op 17 maart 2006 geregistreerd, op een moment dat HCB geen bestuurder van curanda meer was (zij is immers per 11 januari 2006 als bestuurder afgetreden). Curanda is dan ook niet rechtsgeldig vertegenwoordigd bij het aangaan van de licentieovereenkomst. Uit de jaarrekeningen van 2004 en 2005 van curanda blijkt niet van enige verplichting ter zake de licentieovereenkomst, terwijl de verplichtingen die volgens HCB uit de licentieovereenkomst voortvloeien substantieel zijn. Verder heeft HCB nagelaten om aan haar opvolgend bestuurders, [1] en [2], het bestaan van de licentieovereenkomst te melden en heeft zij nagelaten ervoor te zorgen dat hiervan in de boekhouding van curanda melding werd gemaakt. Bovendien zijn er geen opgaven als bedoeld in artikel 1.4 van de licentieovereenkomst aangetroffen, geen periodieke facturen verzonden en geen betalingen gedaan. Dit alles leidt volgens de curator tot de conclusie dat de licentieovereenkomst niet heeft bestaan voor 17 maart 2006.
5.1.3 Voor het geval dat de rechtbank desondanks zou oordelen dat de licentieovereenkomst op 19 oktober 2004 tot stand is gekomen, voert de curator aan dat HCB bij het aangaan van de licentieovereenkomst een direct tegenstrijdig belang had, omdat zij wederpartij van curanda was bij de licentieovereenkomst. HCB was op dat moment enig bestuurder van curanda; van vertegenwoordiging door de gezamenlijke directeuren of door een van de andere directeuren kon dan ook geen sprake zijn. De algemene vergadering van aandeelhouders heeft niet conform artikel 20 lid 4 van de statuten een persoon aangewezen die curanda kon vertegenwoordigen en duidelijk is dat met het aangaan van de licentieovereenkomst curanda nadeel is toegebracht, aldus steeds de curator.
Verder stelt de curator kort gezegd dat de licentieovereenkomst in strijd is met het in artikel 3:68 BW bepaalde (Selbsteintritt), een geldige titel ontbeert, vernietigd moet worden op grond van artikel 42 Faillissementswet (Fw) en geen aanvangsdatum kent. Tot slot voert de curator nog aan dat HCB niet heeft bewezen dat de in de facturen van 2 augustus 2006 en 5 september 2006 vermelde uren daadwerkelijk door werknemers van curanda gewerkt zijn en dat HCB geen aanspraak heeft op btw.
5.1.4 Het primaire standpunt van de curator komt er, naar de rechtbank begrijpt, op neer dat de licentieovereenkomst geantedateerd i[gedaagden] dit standpunt van de curator gemotiveerd betwisten en betogen dat de licentieovereenkomst wel degelijk op 19 oktober 2004 tot stand is gekomen, is het in beginsel aan de curator om bewijs van zijn stellingen ter zake te leveren. Naar aanleiding van de vraag of bewijslevering dient plaats te vinden ten aanzien van het al dan niet bestaan van de licentieovereenkomst vóór de datum van registratie ervan en naar aanleiding van de overige gronden waarop de curator de vorderingen uit hoofde van de licentieovereenkomst betwist, wordt het volgende overwogen.
5.1.5 Vooropgesteld wordt dat de licentieovereenkomst (in elk geval potentieel) aanzienlijke financiële verplichtingen voor curanda met zich bracht, terwijl[gedaagden] vooralsnog volstrekt niet duidelijk is gemaakt dat de door HCB te leveren tegenprestatie op geld waardeerbaar was, althans dergelijke verplichtingen rechtvaardigde. Volgens de curator vertegenwoordigde de handelsnaam "Polydesign" zeker in 2004 geen waarde, aangezien curanda (vanaf 2002 al Polydesign genaamd, rechtbank) tot en met oktober 2004 een inactieve vennootschap was. Pas na de overdracht van de activiteiten van UTC per 26 november 2004 (zie onder 2.7) is curanda immers activiteiten gaan uitoefenen op het gebied van detachering van hoogopgeleid technisch personeel bij opdrachtge[gedaagden] betwisten weliswaar dat de handelsnaam Polydesign geen geldelijke waarde vertegenwoordigde, maar uit de door hen overgelegde producties (een aantal cv's en een uitdraai van Google uit 2008), waaruit dit volgens hen moet blijken, volgt dit nog niet. In elk geval blijkt hieruit geenszins dat ten tijde van het (beweerde) aangaan van de licentieovereenkomst de handelsnaam enige waarde, laat staan een substantiële waarde als overeengekomen in de licentieovereenkomst, rechtvaardigde.
5.1.6 Vaststaat verder dat de overeenkomst niet eerder dan op 17 maart 2006 is geregistreerd en dat de verplichtingen voortvloeiend uit de licentieovereenkomst niet in de jaarrekeningen van curanda van 2004 en 2005, die - naar onweersproken vaststaat - beide door [gedaagde] aan het handelsregister zijn gestuurd, vermeld staan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de curator onder verwijzing naar het rapport van Arenthals (zie onder 2.20) voldoende aangetoond dat deze verplichtingen, als zij al bestaan hebben, in deze jaarrekeningen vermeld hadden moeten worden. Daarbij heeft de curator onweersproken gesteld, zoals ook uit het rapport van Arenthals blijkt, dat het in 2005 ging om een bedrag van € 63.225,- wat gezien op het balanstotaal van dat jaar ad € 193.972,- zeker als substantieel aan te merke[gedaagden] voeren hiertegen weliswaar aan dat de verplichtingen uit de licentieovereenkomst in de jaren 2004 en 2005 nog niet vermeld behoefden te worden, aangezien deze volgens hen pas in 2006 substantieel werden, maar lichten dit - cijfermatig - niet nader toe, hetgeen gelet op de stellingen van de curator wel op hun weg had gelegen. Dat zij kanttekeningen bij de wijze van totstandkoming van het rapport van Arenthals plaatsen doet aan voorgaande niet af. Ook al zou dit rapport - zoals zij stellen - onder zeer dubieuze omstandigheden tot stand zijn gekomen, neemt dit nog niet weg dat het op hun weg ligt om hun verweren tegen gemotiveerde stellingen van de curator van voldoende onderbouwing te voorzien.
5.1.7 Als vaststaand kan worden aangenomen dat HCB niet eerder dan in augustus 2006 een factuur uit hoofde van de licentieovereenkomst aan curanda heeft opgemaakt (niet duidelijk is geworden wanneer deze door curanda is ontvan[gedaagden] stellen weliswaar dat ter zake wel degelijk geldstromen hebben plaatsgevonden, maar lichten dit niet nader toe. Aan hun argument dat zij na 28 augustus 2008 (zie onder 2.13) in verband met de aan [gedaagde] geweigerde toegang tot het bedrijfspand de administratie niet meer hebben kunnen raadplegen en dat [bestuurder van 2] en [bestuurder van 1] wellicht administratie hebben meegenomen of kwijtgemaakt, kan in dit verband geen waarde worden toegekend. Als er eerder facturen door HCB aan curanda zouden zijn verzonden, zou daarvan immers ook bewijs in de administratie van HCB te vinden moeten zij[gedaagden] desondanks geen bewijsstukken met betrekking tot eerdere facturering of "geldstromen" hebben overgelegd wordt aan hun stellingen op dit punt voorbijgegaan. Of de factuur van 6 augustus 2006, zoals de curator ste[gedaagden] betwisten, geantedateerd is kan bij dit alles vooralsnog in het midden blijven. De rechtbank zal, om deze discussie op waarde te kunnen schatten, eerst inzicht moeten verkrijgen in de vraag om welke facturen uit hoofde van de licentieovereenkomst het hier nu eigenlijk gaat (zie onder 5.1.1).
5.1.8 Naar het oordeel van de rechtbank heeft de curator, mede in het licht van het hiervoor overwogene, voorshands voldoende aangetoond dat HCB heeft nagelaten [bestuurder van 1] en [bestuurder van 2], als (indirect) opvolgend bestuurders van curanda, te informeren over het bestaan van de licentieovereenkomst en de daaruit voortvloeiende verplichtingen. In door de curator overgelegde schriftelijke verklaringen stellen [bestuurder van 2] en [bestuurder van 1] dat:
- zij ondanks verzoeken daartoe de financiële rapportage van [gedaagde] niet ter inzage kregen;
- dat [gedaagde] hen heeft meegedeeld dat curanda een brandschone bv was, zonder schulden, verpandingen of afspraken;
- bij het doorspitten van de administratie nergens in de boekhouding iets te vinden was over afspraken van curanda met HCB waaraan [gedaagde] later refereerde;
- zij voor het eerst in een procedure in september/oktober 2006 hebben kennisgenomen van de factuur van HCB met betrekking tot de licentieovereenkomst van 6 augustus 2006.
Daarbij kom[gedaagden] onvoldoende hebben weersproken dat het bestaan van de licentieovereenkomst niet (eenvoudig) kenbaar was uit de administratie van curanda. Uit de[gedaagden] overgelegde maandoverzichten (productie 7 bij dagvaarding) valt de beweerde tariefopslag van € 3,- per uur niet af te leiden (de curator stelt overigens dat [bestuurder van 2] en [bestuurder van 1] deze overzichten nooit in de administratie hebben aangetroffen) en ook in de[gedaagden] overgelegde notulen van de wekelijks gehouden vergaderingen wordt niet gerept van het bestaan van de licentieovereenkomst of van daaruit voor curanda voortvloeiende financiële verplichtingen. De enkele stellin[gedaagden] dat de licentieovereenkomst in de (ordners met) administratie was opgenomen doet aan voorgaande geen afbreuk. Als dit al zo zou zijn neemt dit niet weg, dat het gelet op de aanzienlijke verplichtingen die curanda met de licentieovereenkomst jegens HCB was aangegaan, op de weg van HCB had gelegen om dit bij de overdracht van de aandelen in curanda aan [1] en [2] uitdrukkelijk onder de aandacht van [bestuurder van 1] en [bestuurder van 2] te brengen.
5.1.9 Alle hiervoor onder 5.1.5 tot en met 5.1.8 opgesomde omstandigheden maken dat de rechtbank voorshands bewezen acht dat de licentieovereenkomst niet eerder dan op de datum van registratie daarvan, te weten 17 maart 2006, tot stand is gek[gedaagden], die onder verwijzing naar schriftelijke verklaringen van de heer [A] (die naar eigen zeggen van medio 2004 tot eind december 2004 acquisitiewerkzaamheden voor curanda heeft verricht), mevrouw [B] (echtgenote van [gedaagde] en bestuurder van HCB) en de heer [C] (bestuurder van HCB), betogen dat de overeenkomst wel degelijk op 19 oktober 2004 tot stand is gekomen en ter zake ook uitdrukkelijk bewijs hebben aangeboden, zullen in de gelegenheid worden gesteld tegenbewijs tegen dit bewijsvermoeden te leveren.
5.1.10 Dat de voorzieningenrechter in een tussen curan[gedaagden] gewezen vonnis van 31 oktober 2006 heeft geoordeeld dat voorshands niet aannemelijk is dat HCB geen rechten kan ontlenen aan de licentieovereenkomst van 19 oktober 2004 maakt voorgaande niet anders. Terecht heeft de curator erop gewezen dat onderhavige procedure een ander karakter heeft dan een kort geding, waarin hij ook geen partij was, en dat de gronden waarop hij nu het bestaan, althans de rechtsgeldigheid, van de licentieovereenkomst aanvecht in die procedure niet aan de orde zijn geweest. Voorts wijst de rechtbank op de door de rechter-commissaris in het faillissement van curanda gegeven beschikking van 17 december 2007, gewezen naar aanleiding van het verzoe[gedaagden] en [B] om (onder meer) te bewerkstelligen dat de curator rekening zou houden met voormelde kort-gedinguitspraak. Daarin heeft de rechter-commissaris, voor zover hier van belang, overwogen:
Het verzoek moet worden afgewezen om de volgende reden. Er bestaat geen rechtsregel op grond waarvan de curator gehouden is de uitspraak te volgen. Integendeel, de curator is verplicht om in het belang van de gezamenlijke crediteuren de feiten te achterhalen en de rechten van de crediteuren waar te maken. De curator kwijt zich blijkens de rapportage en de uitgebrachte dagvaarding op juiste wijze van deze taak. Uit het onderzoek van de curator is gebleken dat het feitencomplex waarover werd geoordeeld achterhaald is. Zo is komen vast te staan dat niet is gebleken dat de "licentieovereenkomst" vóór 17 maart 2006 is getekend, dat de rechtsgeldigheid van de "licentieovereenkomst" onwaarschijnlijk is en dat sprake is van een wanverhouding tussen de prestaties vermeld in de "licentieovereenkomst , zulks ten nadele van Polydesign B.V. (...)
5.1.11 I[gedaagden] er niet in slagen het gevraagde tegenbewijs te leveren, zal als vaststaand worden aangenomen dat de licentieovereenkomst niet eerder dan op de datum van registratie daarvan, te weten 17 maart 2006, tot stand is gekomen. Op dat moment was HCB, zoals de curator terecht opmerkt, geen bestuurder meer van curanda en was zij dus ook niet bevoegd haar bij de totstandkoming van de licentieovereenkomst te vertegenwoordigen, zodat HCB - in dat geval - geen vordering uit hoofde van de licentieovereenkomst toekomt. De in 3.1 onder 3 vermelde vordering van de curator ligt dan voor toewijzing gereed en de in 4.1 onder 4 vermelde vorderin[gedaagden] zal dan worden afgewezen.
5.1.12 I[gedaagden] het tegenbewijs wel leveren en (al dan niet na nadere bewijslevering door de curator) komt vast te staan dat de licentieovereenkomst op 19 oktober 2004 is aangegaan, komen de overige gronden die de curator ter afwering van de vorderingen uit de licentieovereenkomst heeft aangevoerd aan de orde. Naar aanleiding van de stelling van de curator dat HCB in verband met het bestaan van een direct tegenstrijdig belang curanda niet rechtsgeldig heeft vertegenwoordigd bij het sluiten van de licentieovereenkomst wordt op voorhand reeds het volgende overwogen.
5.1.13 Uitgaand van de totstandkoming van de licentieovereenkomst per 19 oktober 2004, geldt dat HCB op dat moment enig bestuurder van curanda was en derhalve op dat moment potentieel een direct tegenstrijdig belang had bij het aangaan daarvan. Vaststaat dat op grond van de statuten de algemene vergadering van aandeelhouders een persoon had dienen aan te wijzen om curanda bij het aangaan van de licentieovereenkomst te vertegenwoordigen en dat een dergelijke aanwijzing niet heeft plaatsgevonden.
De enkele mogelijkheid van het bestaan van een tegenstrijdig belang is echter niet voldoende om een beroep op artikel 2:256 BW te rechtvaardigen. Volgens het arrest van de Hoge Raad van 29 juni 2007, NJ 2007, 420 (Bruil) kan de vraag of een tegenstrijdig belang in voormelde zin bestaat slechts worden beantwoord met inachtneming van alle relevante omstandigheden van het concrete geval. Er zal sprake moeten zijn van omstandigheden die zodanig van invloed kunnen zijn geweest op het handelen van de betrokken bestuurder dat deze zich niet in staat had mogen achten het belang van de vennootschap en de daaraan verbonden onderneming met de vereiste integriteit en objectiviteit te behartigen. De Hoge Raad voegt daaraan toe dat in het bijzonder waar het gaat om transacties die binnen groepsverband worden verricht slechts onder bijzondere omstandigheden van een tegenstrijdig belang sprake kan zijn, aangezien het belang van de vennootschap dan in beginsel parallel loopt met dat van de bestuurder.
5.1.14 Naar het oordeel van de rechtbank valt op voorhand niet uit te sluiten dat in het onderhavige geval sprake zou kunnen zijn van zodanig bijzondere omstandigheden dat een tegenstrijdig belang als bedoeld in artikel 2:256 BW kan worden aangenomen. Indien de uitkomst van de bewijslevering hiertoe aanleiding geeft zal, aan de hand van de alsdan vaststaande omstandigheden waaronder de licentieovereenkomst is aangegaan, dienen te worden beoordeeld of van een tegenstrijdig belang sprake is geweest.
5.1.15 Aan het beroep van de curator op het bepaalde in artikel 3:68 BW (Selbsteintritt) komt, naast zijn beroep op het bestaan van een tegenstrijdig belang, geen zelfstandige betekenis toe. Indien niet van een tegenstrijdig belang blijkt zal de licentieovereenkomst niet op grond van dit artikel kunnen worden aangetast. Ditzelfde geldt voor de stelling van de curator dat de licentieovereenkomst nietig is wegens strijd met de goede zeden. Daargelaten dat niet snel kan worden aangenomen dat een (zakelijke) overeenkomst als de onderhavige in strijd met de goede zeden is, geldt dat de argumenten die de curator daarvoor aanvoert dezelfde zijn die, indien juist, zullen leiden tot het oordeel dat van een tegenstrijdig belang sprake is.
5.1.16 Het beroep van de curator op vernietiging van de licentieovereenkomst op grond van het bepaalde in artikel 42 Fw wordt verworpen. Los van de vraag of aan de overige vereisten voor een geslaagd beroep op dit artikel is voldaan, geldt dat de curator onvoldoende heeft gesteld om aan te kunnen nemen dat curanda in 2004 reeds wetenschap van benadeling van haar schuldeisers had. De curator stelt weliswaar dat de financiële toestand van curanda slecht was en stelt in dat verband dat zowel ultimo 2003 als ultimo 2004 de activa lager waren dan de passiva, maar deze stelling valt in het geheel niet te rijmen met het door hemzelf overgelegde rapport van Arenthals. Daarin wordt immers geconcludeerd dat curanda op basis van de omzet- en resultaatontwikkeling vanaf november 2004 reële perspectieven van continuïteit had.
5.1.17 Het enkele feit dat de licentieovereenkomst geen (concrete) aanvangsdatum bevat (zie de in 2.7 aangehaalde licentieovereenkomst sub 1.1) maakt, anders dan de curator betoogt, nog niet dat HCB geen beroep kan doen op enig bedrag uit hoofde van de licentieovereenkomst. Van belang is of de prestaties van HCB op geld waardeerbaar waren en of partijen uitvoering hebben gegeven aan de overeenkomst.
5.1.18 Of de door HCB (bij facturen van 2 augustus 2006 en 5 september 2006) in rekening gebrachte uren daadwerkelijk gewerkt zijn door werknemers van curanda zal, indien nodig, na de bewijslevering worden beoordeeld. Daarbij zal de curator om te beginnen inzichtelijk dienen te maken om welke facturen het hier nu gaat (zie hiervoor ook onder 5.1.7).
5[gedaagden] hebben niet weersproken dat HCB ten onrechte 21% Belgische btw heeft geheven over de (beweerdelijk) door haar geleverde diensten, aangezien de btw-verleggingsregeling hier van toepassing is. Indien zal komen vast te staa[gedaagden] een vordering uit hoofde van de licentieovereenkomst op curanda hebben, geldt dan ook dat de in rekening gebrachte btw niet verschuldigd is.
b. de rekening-courant
5.2.1 De curator stelt dat geen schriftelijke (lenings)overeenkomst bestaat op grond waarvan HCB een vordering zou hebben op curanda. Omdat de pretense vorderingsrechten van HCB grotendeels zijn ontstaan in de periode dat HCB enig aandeelhouder en bestuurder van curanda was, is iedere pretense leningsovereenkomst waarop deze vorderingsrechten zijn gebaseerd vernietigbaar op grond van artikel 2:247 BW. De curator vordert op deze grond vernietiging van alle mondelinge overeenkomsten tussen curanda en HCB. Voor zover de vorderingsrechten van HCB ouder zijn dan vijf jaar beroept de curator zich op verjaring.
[gedaagden] voeren hiertegen - in algemene bewoordingen - aan dat [gedaagde] diverse leningen aan curanda heeft verstrekt en verwijzen hiertoe naar een aantal bankafschriften (productie 2 bij conclusie van antwoord) en notulen van gehouden vergaderingen (productie 10 bij conclusie van antwoord). Voorts betwisten zij dat van verjaring sprake is en beroepen zij zich op het tweede lid van artikel 3:307 BW. [gedaagde] wijzen er voorts op dat de curator over de volledige boekhouding van curanda beschikt (voor zover niet vernietigd door [bestuurder van 1] en [bestuurder van 2]) en verzoeken de curat[gedaagden] in de gelegenheid te stellen inzage daarin te verkrijgen.
5.2.3 Op basis van de wederzijdse standpunten van partijen ten aanzien van de rekening-courant vordering, zoals hiervoor verwoord, kan de rechtbank geen oordeel hierover vellen. De curator geeft niet concreet aan over welke vordering(en) van HCB het hier nu eigenlijk gaat, terwijl dit ook uit het verweer van [gedaagden] niet valt op te maken. Uit het door [gedaagden] overgelegde kort geding vonnis (zie onder 5.1.10) maakt de rechtbank op dat met betrekking tot de rekening-courant uitdraaien uit de grootboekadministratie voorhanden zijn, die op het bestaan van een rekening-courantschuld wijzen. Deze stukken zijn in onderhavige procedure evenwel niet overgelegd. Zoals hiervoor onder 5.1 al is overwogen ligt het op de weg van [gedaagden] om als eerste opheldering te geven over de hoogte van de rekening-courant vordering van HCB. [gedaagden] zullen in de gelegenheid worden gesteld om bij akte hun vordering op dit punt nader toe te lichten, waarbij zij ook dienen in te gaan op het door de curator gedane beroep op artikel 2:247 BW. De curator zal hierop bij antwoordakte kunnen reageren.
c. Eventuele advocaatkosten en overige vorderingen van HCB
5.3.1 Voor zover HCB advocaatkosten vordert betwist de curator deze. De rechtbank begrijpt uit de in reconventie door [gedaagden] ingestelde vordering zoals weergegeven in 4.1 onder 7 dat [gedaagden] aanspraak maken op betaling van advocaatkosten ad
€ 7.280,08, te vermeerderen met kosten van bijstand van Houthoff Buruma en [X] van € 66.995,74.
5.3.2 De curator heeft deze reconventionele vordering van [gedaagden] bij conclusie van antwoord in reconventie (onder 8 en 9) gemotiveerd betwist, welke betwisting vervolgens door [gedaagden] onweersproken is gelaten. De rechtbank zal deze vordering van [gedaagden] dan ook afwijzen en (in conventie) tot uitgangspunt nemen dat HCB geen vordering op curanda heeft uit hoofde van advocaatkosten.
5.3.3 Voor het overige betwist de curator iedere vordering die HCB op curanda stelt te hebben en doet hij, voor zover er een vorderingsrecht zou zijn, een beroep op verrekening hiervan met zijn vorderingen op grond van artikel 2:9 BW jo. 2:11 BW en/of artikel 6:162 BW jo. artikel 2:11 BW. Het is de rechtbank volstrekt onduidelijk op welke (mogelijke) vorderingen van HCB de curator doelt, terwijl dit ook uit de stellingen van [gedaagden] niet is af te leiden. Ook op dit punt zullen (eerst) [gedaagden] en (daarna) de curator bij akte duidelijkheid dienen te verschaffen. Daarna zal, zonodig, het beroep van de curator op verrekening worden beoordeeld.
II. Pandrechten HCB op vorderingen van curanda op derden
5.4.1 De curator stelt - kort gezegd - dat HCB geen pandrecht heeft op vorderingen van curanda jegens derden. [gedaagden] betwisten dit gemotiveerd.
5.4.2 Zoals hiervoor in 5.1 al is overwogen zal de rechtbank - in een poging het partijdebat enigszins te structureren - allereerst onderzoeken of [gedaagden] vorderingen op curanda hebben en zo ja om welke vorderingen het dan gaat. Pas indien komt vast te staan dat [gedaagden] vorderingen op curanda hebben, wordt relevant of hun vorderingsrechten rechtsgeldig door pandrechten zijn gesecureerd. De rechtbank zal daarom de beslissing ten aanzien van de rechtsgeldigheid van de pandrechten aanhouden.
III. Tegenvorderingen op HCB
5.5.1 De curator stelt voorts (tegen)vorderingen op HCB te hebben, die hij, voor zover nodig, wenst te verrekenen met ieder vorderingsrecht dat HCB op curanda zal blijken te hebben. Deze (tegen)vorderingen vinden hun grondslag in, kort gezegd:
a. onbehoorlijke taakvervulling ex 2:9 BW;
b. onbehoorlijk bestuur ex artikel 2:248 lid 2 BW jo. artikel 2:10 BW;
c. onrechtmatig handelen;
d. zonder rechtsgrond aan HCB betaalde bedragen.
5.5.2 De beoordeling van voormelde (tegen)vorderingen is nauw verweven met de vraag of en zo ja, onder welke omstandigheden, de licentieovereenkomst per 19 oktober 2004 tot stand is gekomen en op welke wijze daar vervolgens uitvoering aan is gegeven. De beoordeling van deze vorderingen zal dan ook worden aangehouden tot na de onder 5.1.9 bedoelde bewijslevering.
IV. De vordering van [gedaagde] op curanda
5.6.1 De curator stelt hier dat [gedaagde] 'de gestelde rekening-courant vordering' niet heeft aangetoond en betwist bij gebrek aan wetenschap dat een dergelijke vordering bestaat. Voorts stelt de curator dat voor de door [gedaagde] 'gestelde vordering' wegens beëindiging van de arbeidsovereenkomst geen grond bestaat en betwist hij, voor zover [gedaagde] advocaatkosten vordert, ook deze kosten.
5.6.2 Ook hier geldt dat de rechtbank niet kan beoordelen of vorderingen van [gedaagde] al dan niet bestaan, als niet eerst wordt duidelijk gemaakt om welke vorderingen het gaat. [gedaagden] - die zich niet uitlaten over de vraag of [gedaagde] vorderingen op curanda pretendeert - zullen hier als eerste in hun te nemen akte duidelijkheid over moeten verschaffen, waarna de curator hierop bij antwoordakte mag reageren.
5.6.3 De beoordeling van het beroep van de curator op verrekening van eventuele vorderingen van [gedaagde] met zijn vordering op [gedaagde] ex artikel 2:9 BW jo. 2:11 BW en/of 6:162 BW jo. 2:11 BW zal worden aangehouden.
V. Pandrechten van [gedaagde] op vorderingen en inventaris van curanda
5.7 Hiervoor geldt hetgeen hiervoor onder 5.4.2 is overwogen.
VI. Vorderingen van de curator op [gedaagde]
5.8.1 De curator stelt vorderingen op [gedaagde] te hebben. Deze vorderingen vinden hun grondslag in, kort gezegd:
a. doorwerking op grond van artikel 2:11 BW van onbehoorlijke taakvervulling van HCB ex 2:9 BW;
b. doorwerking op grond van artikel 2:11 BW van onbehoorlijk bestuur van HCB ex artikel 2:248 lid 2 BW;
c. doorwerking op grond van artikel 2:11 BW van onrechtmatig handelen van HCB ex artikel 6:162 BW;
d. onrechtmatig handelen van [gedaagde] ex artikel 6:162 BW.
5.8.2 Gelet op het hiervoor onder 5.5.2 is overwogen zal de beoordeling van deze vorderingen worden aangehouden.
VII. Vorderingen van Inprocon
5.9.1 De curator stelt dat Inprocon geen enkele vordering op curanda heeft. Meer in het bijzonder stelt hij:
a. dat hij de door Inprocon 'gestelde' schade uit hoofde van beschadigingen aan en ontvreemdingen uit het door haar gehuurde pand aan de Vlaardingweg 27 te Rotterdam betwist;
b. dat hij betwist dat Inprocon ter zake van na faillissement door haar van HCB en [gedaagde] overgenomen advocaatkosten zich kan verhalen op een onderpand;
c. dat hij, voor zover Inprocon advocaatkosten vordert, deze betwist.
5.9.2 Wederom wordt opgemerkt dat de rechtbank niet kan beoordelen of vorderingen van Inprocon al dan niet bestaan, als niet eerst wordt duidelijk gemaakt om welke vorderingen het gaat. [gedaagden] - die zich niet uitlaten over de vraag of Inprocon vorderingen op curanda pretendeert - zullen hier als eerste in hun te nemen akte duidelijkheid over moeten verschaffen, waarna de curator hierop bij antwoordakte mag reageren.
VIII. Pandrechten van Inprocon
5.10 Hiervoor geldt hetgeen hiervoor onder 5.4.2 is overwogen.
IX. Vorderingen op Inprocon
5.11.1 De curator stelt dat Inprocon slechts een deel van het pand aan de Vlaardingweg 27 te Rotterdam (onder)verhuurde aan curanda, maar dat zij hiervoor aan curanda de volledige huur die zij zelf aan haar verhuurder, Bevago B.V., verschuldigd was doorberekende. Hierdoor heeft Inprocon zich aan zelfverrijking ten koste van curanda schuldig gemaakt, althans was de waarde van de verbintenis hoger aan de zijde van Inprocon dan aan de zijde van curanda, en zijn de schuldeisers van curanda benadeeld. Inprocon en curanda wisten dit, althans behoorden dit te weten, aangezien zij beide bij het aangaan van de huurovereenkomst door [gedaagde] werden vertegenwoordigd, aldus steeds de curator.
Op grond van het voorgaande vordert de curator om de huurovereenkomst (partieel) te vernietigen ex artikel 42 Fw jo 3:51 BW, te weten voor zover curanda meer dan de helft van de door Inprocon aan haar verhuurder verschuldigde huur aan Inprocon was verschuldigd. Als gevolg van deze (partiële) vernietiging stelt de curator - onder verwijzing naar het rapport van Arenthals - dat hij een vordering van € 36.517,15 op Inprocon heeft.
5.11.2 Het beroep van de curator op partiële vernietiging van de huurovereenkomst wordt verworpen. Net als onder 5.1.16 is overwogen geldt ook hier dat - los van de vraag of aan de overige vereisten voor een geslaagd beroep artikel 42 Fw is voldaan - de curator onvoldoende heeft gesteld om aan te kunnen nemen dat curanda bij het aangaan van de huurovereenkomst in 2004 reeds wetenschap van benadeling van haar schuldeisers had. Of - zoals [gedaagden] betogen - de huurprijs marktconform was en doorverhuren met winstoogmerk geoorloofd is, behoeft dan ook geen bespreking.
5.11.3 Voorgaande brengt met zich dat de tiende vordering van de curator zoals weergegeven onder 3.1 zal worden afgewezen.
De reconventionele vorderingen van [gedaagden]
5.12 Bij de beoordeling van de reconventionele vorderingen van [gedaagden] zal de rechtbank de onder 4.1 gehanteerde nummering aanhouden.
5.13 De eerste twee vorderingen zien op betalingen die door derden aan curanda zijn gedaan, nadat [gedaagden] hun eerste pandrecht openbaar hebben gemaakt.
5.14.1 Ten aanzien van de eerste vordering heeft de curator onweersproken gesteld dat deze betalingen - zonder zijn instructie en buiten zijn medeweten - zijn ontvangen op een debetsaldo van curanda bij de Rabobank als pandhouder, waardoor de boedel niet over deze gelden heeft kunnen beschikken. Nu ervan moet worden uitgegaan dat de gelden niet aan de boedel ten goede zijn gekomen dient deze vordering te worden afgewezen.
5.14.2 De beoordeling van de tweede vordering zal worden aangehouden in afwachting van de beoordeling van de vraag of en zo ja in hoeverre [gedaagden] rechtsgeldig pandrechten hebben gevestigd.
5.15 De beoordeling van de derde en vierde vordering zal gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het bestaan van de pandrechten en de licentieovereenkomst worden aangehouden.
5.16 De - door de curator op meerdere gronden betwiste - vijfde vordering tot betaling van een bedrag van € 10.000,- aan reputatieschade/immateriële schade zal bij gebrek aan enige onderbouwing worden afgewezen, nog daargelaten dat niet valt in te zien dat [gedaagden] ter zake een vordering op de boedel zouden hebben.
5.17. [gedaagden] stellen ter onderbouwing van hun zesde vordering dat het optreden van de curator, al dan niet gezamenlijk met de bank, op onrechtmatige wijze heeft doorkruist dat "de onderneming, met een zeer groot personeelsbestand, alsmede vele opdrachten, zou hebben kunnen afhandelen". Het door [gedaagden] van de curator gevorderde schadebedrag van € 3.375.000,- betreft drie keer de (bruto)jaarwinst.
Ook deze - door de curator betwiste - vordering zal worden afgewezen, aangezien deze, voor zover al begrijpelijk, geen steun vindt in het recht.
5.18 De zevende vordering zal, zoals hiervoor onder 5.3.2 is overwogen, worden afgewezen.
Conclusie
5.19 [gedaagden] zullen het onder 5.1.9 bedoelde tegenbewijs dienen te leveren en daarnaast een akte dienen te nemen zoals bedoeld in 5.2.3, 5.3.3, 5.6.2 en 5.9.2. In hun akte dienen zij per vordering aan te geven wie van hen rechthebbende daarop is en - zoveel mogelijk onderbouwd - wat de grondslag van de betreffende vordering is. Bij nalaten van (voldoende) onderbouwing zal de rechtbank ervan uitgaan dat zij geen vorderingen op curanda hebben. Aangezien de vordering uit hoofde van de licentieovereenkomst naar het zich laat aanzien een substantiële vordering betreft, zal nu eerst tot de bewijslevering worden overgegaan.
5.30 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
6 De beslissing
De rechtbank,
in conventie en in reconventie
alvorens verder te beslissen,
laat [gedaagden] toe om tegenbewijs te leveren tegen het vermoeden dat de licentieovereenkomst niet eerder dan op 17 maart 2006 tot stand is gekomen;
bepaalt dat indien [gedaagden] dit bewijs willen leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter
mr. H.W. Vogel;
bepaalt dat de advocaat van [gedaagden] binnen twee weken na vonnisdatum aan de rechtbank - sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E 12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam - opgave moet doen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van de betrokkenen aan zijn zijde in de maanden maart, april en mei 2010 en dat de advocaat van de curator binnen dezelfde termijn opgave moet doen van de verhinderdata van de betrokkenen aan zijn zijde in dezelfde periode, waarna dag en uur van de verhoren zullen worden bepaald;
bepaalt dat het aan de hand van de opgaven vastgestelde tijdstip, behoudens dringende redenen, niet zal worden gewijzigd.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.P. Pompe en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken door mr. C. Bouwman op 10 februari 2010.