Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/1795 WWB - T1
Uitspraak in het geding tussen
X, wonende te Y, eiser,
gemachtigde: mr. M. Wiersma, advocaat te Rotterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpen aan den IJssel, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 4 augustus 2008, gericht aan eiser en zijn (inmiddels) ex-echtgenote, heeft verweerder de uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna: de WWB) over de periode van1 januari 2004 tot en met 31 oktober 2004 herzien en de in deze periode ten onrechte door hen ontvangen (algemene) bijstand van € 15.277,85 bruto en de bijzondere bijstand van € 423,00 netto teruggevorderd.
Eiser heeft tegen dit besluit bij brief van 22 augustus 2008 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 29 april 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 5 juni 2009 beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 25 augustus 2009 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2009, alwaar deze zaak gelijktijdig is behandeld met de zaak van de ex-echtgenote van eiser (procedurenummer AWB 09/1794 WWB - T1). Voor eiser is verschenen zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.B.E. Donkers - van Laar en M.C.T. ter Haar-Steeghs.
2 Overwegingen
Bij het bestreden besluit heeft verweerder op grond van artikel 59 van de WWB van eiser een bedrag van € 15.277,85 bruto en € 423,00 netto aan ten onrechte ontvangen bijstand teruggevorderd en eiser hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de ontstane schuld.
Ingevolge artikel 59, eerste lid, van de WWB kunnen onverminderd artikel 58 kosten van bijstand, indien de bijstand aan een gezin wordt verleend, van alle gezinsleden worden teruggevorderd. In het derde lid is bepaald dat de in het eerste lid bedoelde personen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de terugbetaling van kosten van bijstand die worden teruggevorderd.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit gesteld dat de ex-echtgenote van eiser is veroordeeld voor bijstandsfraude over de periode 1 januari 2004 tot en met 31 oktober 2004 en dat de bijstandsuitkering over deze periode op goede gronden is herzien en is teruggevorderd. Eiser heeft samen met zijn ex-echtgenote in deze periode een uitkering naar de norm gehuwden ontvangen, zodat verweerder op grond van artikel 59, eerste lid, van de WWB van eiser de kosten van bijstand kan terugvorderen.
Onweersproken is dat eiser in de periode 1 januari 2004 tot en met 31 oktober 2004 samen met zijn ex-echtgenote een uitkering naar de norm gehuwden ontving. Eiser is naar het oordeel van de rechtbank dan ook voor de onderhavige periode aan te merken als gezinslid in de zin van artikel 59 van de WWB zodat verweerder de kosten van bijstand van eiser kan terugvorderen.
Bij uitspraak van heden in het beroep van de ex-echtgenote van eiser, de procedure AWB 09/1794 WWB - T1, heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder bevoegd was over te gaan tot herziening van de bijstand zij het niet vanaf 1 januari 2004, maar vanaf 1 april 2004. De rechtbank heeft in die uitspraak gelet daarop geoordeeld dat de herziening van de bijstandsuitkering per 1 januari 2004 en daarmee de terugvordering voor zover die ziet op de periode 1 januari 2004 tot 1 april 2004 niet terecht is en dat het terug te vorderen bedrag opnieuw dient te worden berekend. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Eiser kan verantwoordelijk en aansprakelijk worden gehouden voor de schending van de inlichtingenplicht van zijn toenmalige echtgenote. Hierbij is niet relevant, wat daar ook van zij, dat eiser niet zou hebben geweten van deze schending.
Gelet op het voorgaande kan het bestreden besluit, nu daarbij van eiser eveneens het bedrag over de periode 1 januari 2004 tot 1 april 2004 wordt teruggevorderd, niet in stand blijven. Het beroep is gegrond. Verweerder zal het bedrag dat hij van eiser terugvordert opnieuw dienen te berekenen en neer moeten leggen in een nieuw te nemen beslissing op bezwaar.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 644,--, aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3 Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de herziening van de bijstandsuitkering met ingang van 1 januari 2004 en de terugvordering van de bijstand over de periode 1 januari 2004 tot 1 april 2004,
bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak,
bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 41,-- vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 644,-- en bepaalt dat, nu aan eiser een toevoeging is verleend, deze kosten rechtstreeks aan de griffier (rekeningnummer 56 99 90 688) worden betaald.
Aldus gedaan door mr. A. Verweij, voorzitter, en mr. A.I. van Strien en mr. J.A.F. Peters, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Traousis-van Wingaarden, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 17 februari 2010.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
NB. In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd. Als de rechtbank daarbij gronden van het beroep en/of (een deel van) de grondslag van het bestreden besluit uitdrukkelijk heeft verworpen en belanghebbende en/of verweerder daarin niet wil(len) berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld.