Parketnummer: 10/690250-09
Datum uitspraak: 27 januari 2010
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 te Rotterdam,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres]
raadsman mr. D.C.E. Timmermans, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2010.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Huizenga heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde;
- vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 (vijf) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de Stichting Reclassering Nederland.
BEWIJS- EN VRIJSPRAAKMOTIVERING
Van de volgende feiten en omstandigheden wordt uitgegaan.
Op 14 mei 2009 te Ridderkerk is de verdachte gebeld door zijn moeder omdat zij onenigheid had met [slachtoffer]; een buurman (hierna: [slachtoffer]). Die onenigheid bestond al geruime tijd en was de dag ervoor in een handgemeen geëindigd. De verdachte is boos van zijn werk vertrokken en met zijn auto naar het adres van zijn moeder gereden. De verdachte trof [slachtoffer] niet thuis en is gaan rondrijden in de buurt. Na enige tijd heeft de verdachte zijn auto in een parkeervak gezet en heeft daar ongeveer 5 à 10 minuten staan wachten. Op een gegeven moment zag de verdachte een scooter aan komen rijden die hij herkende als de scooter van [slachtoffer]. De verdachte heeft zijn auto uit het parkeervak gekeerd en heeft de hem tegemoet komende scooter met zijn auto aangereden. De bestuurder, van de scooter, [slachtoffer], is ten val gekomen. Bij [slachtoffer] is een breuk van het sleutelbeen rechts geconstateerd. Zowel aan de auto als aan de scooter is aan de linkervoorzijde schade ontstaan.
De officier van justitie heeft -zakelijk weergeven- het standpunt ingenomen dat de verdachte door met zijn auto op [slachtoffer] in te rijden, hem vervolgens aan te rijden, waardoor [slachtoffer], die op zijn scooter reed, ten val is gekomen, het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer]. De officier van justitie acht daarom de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag bewezen.
Namens de verdachte is -kort weergegeven en zover van belang- aangevoerd dat de verdachte een inschattingsfout in het verkeer heeft gemaakt en niet de opzet heeft gehad om tegen [slachtoffer] aan te rijden, laat staan hem te willen doden. Er is dan ook geen sprake van poging tot doodslag noch van een poging tot zware mishandeling. Voorts kan niet bewezen worden dat het letsel bij [slachtoffer] is veroorzaakt door het ongeval. De verdachte dient daarvan derhalve te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde. Voor bewezenverklaring van feit 2 is onvoldoende overtuigend bewijs voorhanden zodat ook daar vrijspraak moet volgen.
Geen aanmerkelijke kans op de dood
Het standpunt van de officier van justitie wordt niet gevolgd. Van opzet op de dood blijkt immers niet, ook niet in voorwaardelijke zin. De snelheid van de auto en van de scooter waren (relatief) laag. De auto reed uit stilstand weg uit een parkeervak en de scooter verliet kort voor de aanrijding een (scherpe) bocht. Ook droeg [slachtoffer] een helm toen hij ten val kwam. Hieruit volgt in samenhang met de vooropgestelde feiten en omstandigheden dat de kans dat [slachtoffer] door de aanrijding ten val zou komen weliswaar zeer groot was, maar de kans dat hij daarbij het leven zou laten is niet als aanmerkelijk te bestempelen. De verdachte zal derhalve van het onder 1 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Geen zwaar lichamelijk letsel
Niet buiten iedere redelijke twijfel is vast komen te staan hoe en wanneer [slachtoffer] het gebroken sleutelbeen heeft opgelopen. Niet vastgesteld kan derhalve worden dat het de aanrijding is geweest waardoor dit letsel is ontstaan. De verdachte zal reeds hierom ook van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Wel aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel
Gelet op het handelen van de verdachte, het met een auto op zeer korte afstand inrijden op een persoon op een scooter en alle omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden, zoals deze blijken uit de hiervoor weergeven beschrijving van de feiten en omstandigheden, is naar algemene ervaringsregels de kans aanmerkelijk dat daarvan zwaar lichamelijk letsel bij de bestuurder van de scooter het gevolg is. Daarbij wordt in het bijzonder de boosheid en de daaruit voortvloeiende volstrekt ongecontroleerde wijze van wegrijden van de verdachte in aanmerking genomen.
Willens en wetens:
Voorts is de aard van het handelen van de verdachte, het in een staat van boosheid met de voorkant van zijn auto inrijden op de voorkant van een uit tegengestelde richting komende scooter, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat hieruit wordt afgeleid dat de verdachte de vastgestelde aanmerkelijke kans hierop heeft aanvaard. Dit zou slechts anders zijn indien sprake zou zijn van contra-indicaties op dit punt. Die zijn niet gebleken. Mede op grond van de hierboven vastgestelde feiten en omstandigheden is daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Voorbedachte raad
Niet in voldoende mate is komen vast te staan dat de verdachte een voorgenomen plan had om [slachtoffer] aan te rijden en zwaar lichamelijk letsel toe te brengen waarbij de verdachte tijd en gelegenheid heeft gehad zich te beraden en om zich over de betekenis en de gevolgen daarvan rekenschap te kunnen geven. Veel meer is sprake van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling van waaruit de verdachte heeft gehandeld. De voorbedachte raad kan dan ook niet worden bewezen.
Vrijspraak feit 2
Het onder 2 primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft dit ook gevorderd, terwijl het eveneens is bepleit door de raadsman.
Tegenover de verklaring van [slachtoffer] dat hij door de verdachte met een stok is geslagen staat de ontkennende verklaring van de verdachte op dit punt zoals hij deze op de terechtzitting heeft afgelegd. Het enige bewijsmiddel dat de verklaring van [slachtoffer] ondersteunt is de verklaring van de getuige [getuige] die zou hebben gezien dat de verdachte met een stok of een pijp [slachtoffer] heeft geslagen. Gezien de afstand en het door bossages beperkte zicht tussen de plek waar die getuige zich bevond en de plaats waar een en ander zich afspeelde, blijft het onduidelijk of die getuige goed heeft kunnen waarnemen wat er gebeurde. Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen volgt dan ook niet de overtuiging dat de verdachte met een stok heeft geslagen en [slachtoffer] daarmee heeft geraakt zodat de verdachte ook van het onder 2 subsidiair zal worden vrijgesproken.
Op grond van het vorenoverwogene is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 14 mei 2009 te Ridderkerk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als bestuurder van een personenauto daarmede op die [slachtoffer] is ingereden en vervolgens die [slachtoffer] heeft aangereden en aldus die [slachtoffer] ten val heeft gebracht, terwijl die [slachtoffer] op een scooter reed, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Het bewezen feit levert op:
Poging tot zware mishandeling.
De verdachte is strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft, omdat hij met het slachtoffer wilde praten, het slachtoffer in zijn auto opgewacht. De verdachte was boos. Hij wilde die [slachtoffer] spreken. Bij het uitdraaien is de auto op de scooter ingereden en vervolgens tegen de scooter aangereden, waardoor de bestuurder ten val gekomen is gekomen.
Hoewel het misschien niet geheel onbegrijpelijk is dat de verdachte boos was op het slachtoffer, is het echter volstrekt onjuist dat de verdachte in die gemoedstoestand in zijn auto is gestapt. Dat het slachtoffer geen zwaar letsel heeft opgelopen is niet te danken aan het handelen van de verdachte. Dat de bestuurder van de scooter bijzonder angstige momenten moet hebben doorgemaakt, toen hij de auto van de verdachte op zich zag afkomen, is evident.
Op een dergelijk feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het voordeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 24 november 2009 nog niet eerder is veroordeeld.
Op 15 juli 2009 is over de verdachte een psychologisch rapport uitgebracht. De verdachte is volgens de onderzoeker een binnenvetter, die geneigd is problemen en spanningen lange tijd te ontwijken. Daardoor kan zich ongemerkt een spanning opbouwen, die op een bepaald moment plotseling tot ontlading kan komen. De onderzoeker adviseert een ambulante behandeling, waarin de verdachte kan leren beter met spanningen en emoties om te gaan.
Door de reclassering is op 30 juli 2009 eveneens een rapport over de verdachte uitgebracht. Volgens de reclassering oogt de verdachte enerzijds nuchter en beheerst, anderzijds kropt hij emoties op. De reclassering adviseert verplicht reclasseringscontact en het volgen van een agressietraining om de verdachte meer inzicht in zijn gedrag te geven en handvatten aan te reiken om zijn emoties beter te kunnen controleren.
De rechtbank deelt weliswaar de standpunten van de psycholoog en van de reclassering, maar zal de adviezen niet overnemen, omdat de verdachte op de terechtzitting heeft aangegeven geen behoefte te hebben aan reclasseringscontact en ook niet gemotiveerd te zijn voor het volgen van een agressietraining.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ EN SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer], wonende te [adres]. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 93,77 en immateriële schade tot een bedrag van € 900,00.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding tot een bedrag van € 45,12 genoegzaam is onderbouwd, zal de vordering tot dit bedrag worden toegewezen.
Voor het overige is de toewijsbaarheid van de vordering tot vergoeding van materiële schade bestaande uit inkomstenderving niet in voldoende mate onderbouwd. Ten aanzien van dit gedeelte van de vordering zal de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vergoeding van die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 200,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen en de benadeelde partij in het overige deel van de vordering voor wat betreft de immateriële schade niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Ook dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 4 (vier) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren; de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
legt de verdachte daarnaast een taakstraf op, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 uur, waarbij de Stichting Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek 156 uur te verrichten werkstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 78 dagen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 245,12 (zegge: tweehonderdvijfenveertig euro en twaalf eurocent) en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting te betalen aan [slachtoffer], wonende te [adres];
verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt, dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 245,12 (zegge: tweehonderdvijfenveertig euro en twaalf eurocent), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Janssen, voorzitter,
en mrs. Zwaneveld en Huisman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Hartgers, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 januari 2010.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bij vonnis van 27 januari 2010:
TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 14 mei 2009 te Ridderkerk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet als bestuurder van een (personen)auto daarmede met snelheid op die [slachtoffer] is ingereden en/of (vervolgens) die [slachtoffer] heeft aangereden en/of (aldus) die [slachtoffer] ten val heeft gebracht, terwijl die [slachtoffer] op een scooter reed, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 mei 2009 te Ridderkerk aan een persoon (te weten [slachtoffer]), opzettelijk en met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel (een gebroken sleutelbeen), heeft toegebracht, door opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, als bestuurder van een (personen)auto daarmede met snelheid op die [slachtoffer] in te rijden en/of (vervolgens) die [slachtoffer] aan te rijden en/of (aldus) die [slachtoffer] ten val te brengen, terwijl die [slachtoffer] op een scooter reed;
(artikel 302/303 van het Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 mei 2009 te Ridderkerk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg als bestuurder van een (personen)auto daarmede met snelheid op die [slachtoffer] is ingereden en/of (vervolgens) die [slachtoffer] heeft aangereden en/of (aldus) die [slachtoffer] ten val heeft gebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 302/303 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 14 mei 2009 te Ridderkerk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een stok, althans een hard en/of langwerpig voorwerp, in de richting van het hoofd en/of op een/de arm(en) van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 302/303 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij op of omstreeks 14 mei 2009 te Ridderkerk opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), met een stok, althans een hard en/of langwerpig voorwerp, in de richting van het hoofd en/of op een/de arm(en) heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht)