Parketnummer: 10/701234-07
Datum uitspraak: 27 januari 2010
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Paramaribo (Suriname),
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres:
[adres]
raadsman: mr. J.A.T. van den Berg, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2010.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Het ten laste gelegde komt erop neer, dat de verdachte aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht (het primair tenlastegelegde), dan wel die
[slachtoffer] heeft mishandeld, met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg (het subsidiair tenlastegelegde) door haar meermalen te schoppen/trappen.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Huizenga heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde;
- veroordeling van de verdachte tot:
- een werkstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest;
- een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt het volgen van een training agressiebeheersing.
Met betrekking tot het primair tenlastegelegde wordt van de volgende feiten en omstandigheden uitgegaan:
Op 27 oktober 2007 heeft er te Rotterdam onenigheid, resulterend in een vechtpartij, plaatsgevonden tussen de verdachte en het latere slachtoffer, mevrouw [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]). Op een gegeven moment heeft de verdachte [slachtoffer] naar de grond getrokken en haar vervolgens met haar laars twee of drie keer in het gezicht geschopt.
Bij [slachtoffer] is letsel geconstateerd te weten (nagenoeg) blindheid aan het rechteroog.
In de door een specialiste oogkunde opgemaakte geneeskundige verklaring staat onder meer vermeld: "De prognose is heel slecht en het oog is inmiddels nagenoeg blind met weinig kans op verbetering en hoge kans op verslechtering. "
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde,
te weten het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, bewezenverklaard kan worden.
Namens de verdachte is aangevoerd dat zij [slachtoffer] niet opzettelijk zware verwondingen heeft toegebracht.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
De verdachte heeft [slachtoffer], terwijl zij op de grond lag, met haar laars twee of drie keer in het gezicht geschopt. Door aldus te handelen heeft verdachte zich welbewust blootgesteld aan de aanmerkelijke kans, dat zij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. De verdachte heeft mitsdien gehandeld met het vereiste opzet in de zin van voorwaardelijk opzet.
Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, op die wijze dat:
zij op of omstreeks 27 oktober 2007 te Rotterdam
aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
(blindheid aan het rechter oog of nagenoeg blindheid aan het rechter oog en/of
zodanig letsel dat het rechter oog is verwijderd of moet worden verwijderd),
heeft toegebracht, door die [slachtoffer] opzettelijk, meermalen, althans éénmaal
(telkens) met geschoeide voet(en) in het gezicht, althans tegen het hoofd,
te schoppen. en/of te trappen;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
STRAFBAARHEID FEIT EN VERDACHTE
Het bewezen feit levert op:
Namens de verdachte is aangevoerd dat sprake is geweest van noodweer dan wel noodweerexces. De raadsman heeft dat als volgt onderbouwd.
De verdachte heeft steeds geprobeerd weg te lopen, wat echter niet lukte doordat zij steeds weer met [slachtoffer] werd geconfronteerd. Ook was haar zoontje door [slachtoffer] zodanig geslagen, dat hij een bloedende wond aan zijn mond had opgelopen. Bovendien werd de verdachte -zelfs nadat de politie reeds ter plaatse was gekomen- nog steeds door [slachtoffer] aangevallen, zodat de verdachte volgens de raadsman het recht had om [slachtoffer] te trappen. Indien de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden is dit veroorzaakt door een hevige gemoedsbeweging.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanval van [slachtoffer] geen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding opleverde die gevaar voor de verdachte inhield, omdat de politie reeds ter plaatse was. Voorts heeft de verdachte de grenzen van de subsidiariteit en de proportionaliteit overschreden en is niet gebleken van een hevige gemoedsbeweging.
De rechtbank overweegt als volgt.
Aannemelijk is geworden dat [slachtoffer] op enig moment naar de verdachte is toegegaan en haar heeft geslagen waarna een worsteling is ontstaan. Aldus was er sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van de ter plaatse aanwezige politieambtenaren,
de verklaringen van [slachtoffer], de verdachte, de getuige [getuige 1] en van de getuige [getuige 2] volgt, dat de verdachte [slachtoffer] na dit slaan in de worsteling naar de grond heeft gewerkt en haar daarna met haar laars meermalen in het gezicht heeft geschopt.
Hieruit volgt dat de noodzaak om zich verder tegen de klap te verdedigen in ieder geval niet meer bestond nadat [slachtoffer] door de verdachte naar de grond was gebracht. Zeker wanneer daarbij in ogenschouw wordt genomen dat de politie reeds (enige tijd) ter plaatse was.
Het beroep op noodweer stuit reeds hierop af.
Hoewel een beroep op (extensief) noodweerexces ondanks het feit dat de aanranding al was afgewend mogelijk is, vormen de hiervoor genoemde omstandigheden ook de achtergrond waartegen dit verweer moet worden beoordeeld. Tegen die achtergrond zal aannemelijk moeten worden of het schoppen van de verdachte in het gezicht van [slachtoffer] het onmiddellijk gevolg is geweest van een door de klap van [slachtoffer] veroorzaakte gemoedsbeweging.
Dat nu is niet het geval. Vooropgesteld daarbij wordt dat de verdachte weliswaar stelt te hebben gehandeld vanuit een hevige gemoedsbeweging, maar van feiten en omstandigheden die a) het bestaan en de aard van deze gemoedsbeweging en b) de intensiteit daarvan onderschrijven is niet gebleken. Het handelen van de verdachte is veel meer te bestempelen als een reactie op de gehele situatie en is niet in doorslaggevende mate veroorzaakt door de gestelde door de klap veroorzaakte gemoedsbeweging. Ten slotte moet bij de genoemde causaliteitsvraag worden betrokken dat de verdachte met het schoppen met geschoeide voet in het gezicht van het liggende slachtofferde de grenzen van de verdediging in zeer aanzienlijke mate zijn overschreden.
Ook het beroep op noodweerexces slaagt derhalve niet.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of de verdachte uitsluiten. Het feit zowel als de verdachte zijn strafbaar.
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit,
de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft naar aanleiding van een onenigheid op straat een vrouw naar de grond gewerkt en die vrouw vervolgens met haar laars twee of drie keer in het gezicht geschopt, tengevolge waarvan het slachtoffer aan haar rechter oog geopereerd moest worden en aan dat oog nagenoeg blind is geworden.
Het bewezenverklaarde is een ernstig feit, met name vanwege het gewelddadige karakter daarvan. Door te handelen als voormeld heeft de verdachte een flinke inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dit feit moet voor het slachtoffer een schokkende en beangstigende ervaring geweest zijn, die zij niet snel zal vergeten.
De ervaring leert dat een slachtoffer van een geweldsmisdrijf daarvan nog lange tijd de psychisch nadelige gevolgen kan ondervinden.
Ook zorgt een dergelijk feit, dat zich op straat heeft afgespeeld en dat door omstanders is waargenomen, voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank is van oordeel dat op het bewezenverklaarde feit in beginsel gereageerd dient te worden met een vrijheidsstraf van enige duur.
Bij het bepalen van de strafmaat is in het voordeel van de verdachte in aanmerking genomen, dat zij blijkens het op haar naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 24 november 2009 slechts eenmaal voor een overtreding is veroordeeld.
Voorts is bij het bepalen van de straf in aanmerking genomen de inhoud van het omtrent verdachte opgemaakte voorlichtingsrapport van 17 december 2007 van de Reclassering Nederland. In dit rapport staat onder meer vermeld, dat de verdachte zal moeten leren om op een andere manier om te gaan met spanningsvolle situaties. Geadviseerd wordt om aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf met reclasseringstoezicht op te leggen, zodat zij aangemeld kan worden voor de training agressiebeheersing.
Ook heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat het bewezenverklaarde een inmiddels ouder feit betreft. Voorts zijn de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking genomen, alsmede het feit, dat zij oprecht spijt van haar handelen lijkt te hebben.
Gelet op het bovenstaande en teneinde te bevorderen dat verdachte zich in de toekomst van het plegen van (soortgelijke) strafbare feiten zal onthouden, zal de rechtbank aan de verdachte een geheel voorwaardelijke vrijheidsstraf opleggen en daaraan de bijzondere voorwaarde verbinden, dat de verdachte zich gedurende de proeftijd van twee jaren zal gedragen naar de aanwijzingen, die zullen worden gegeven door of namens de reclassering, ook als dat inhoudt dat zij een training agressiebeheersing dient te volgen.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit kan met de bovenvermelde straf niet worden volstaan en derhalve zal aan de verdachte daarnaast nog een taakstraf bestaande uit een werkstraf worden opgelegd.
Alles afwegend worden na te noemen straffen passend en geboden geacht.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ EN SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd mevrouw [slachtoffer], wonende [adres], in deze procedure vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mevrouw [gemachtigde]. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 259,76 (bestaande uit reiskosten polikliniek oogheelkunde ad € 200,= en eigen risico medische kosten ad € 59,76) en van immateriële schade tot een bedrag van € 7.500,=.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht.
De gevorderde reiskosten zijn weliswaar niet met bewijsstukken onderbouwd, doch het komt niet onaannemelijk voor dat de benadeelde partij reiskosten naar de polikliniek oogheelkunde heeft moeten maken. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid zal een bedrag aan reiskosten ad € 100,= worden toegewezen. De benadeelde partij zal in het overige deel van de reiskosten niet-ontvankelijk worden verklaard en dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Het eigen risico is genoegzaam onderbouwd, zodat het gevorderde bedrag ad € 59,76 zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de immateriële schade wordt overwogen dat uit een geneeskundige verklaring van 5 november 2007 in het dossier blijkt dat in het rechter oog van de benadeelde partij in het verleden reeds een kunstlens was geplaatst. Onduidelijk is en blijft hierdoor of en zo ja, in welke mate, de benadeelde partij al met zichtproblemen kampte voor 27 oktober 2007. Daarnaast is onduidelijk in hoeverre er sprake is van een medische eindsituatie.
Gelet hierop is het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de immateriële schade niet van zo eenvoudige aard, dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal ook daarin niet-ontvankelijk worden verklaard en ook dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de vordering van de benadeelde partij voor een deel zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Behalve op het reeds genoemde artikel is gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde, zoals hiervoor omschreven,
heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan
hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later
anders mocht gelasten;
stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren; de tenuitvoerlegging kan worden gelast
indien:
• de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
• de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft;
stelt als bijzondere voorwaarde:
• dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit noodzakelijk vindt, welke aanwijzingen mede kunnen inhouden het volgen van een training agressiebeheersing;
verstrekt aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht aan de veroordeelde hulp en steun
te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde;
legt de verdachte daarnaast een taakstraf op, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij de Stichting Reclassering Nederland dient te
bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde
werkstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van 2 (twee) uren per dag, zodat
na deze aftrek 236 (tweehonderdzesendertig) uren te verrichten werkstraf resteren;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 118 (honderdachttien)
dagen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe ad € 159,76 (zegge:
honderdnegenenvijftig euro en zesenzeventig eurocent) en veroordeelt de verdachte dit
bedrag tegen kwijting te betalen aan: [slachtoffer], wonende [adres]
verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk en
bepaalt, dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden
aangebracht;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op
heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken;
legt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, inhoudende de verplichting aan de
Staat ten behoeve van de benadeelde partij: [slachtoffer], wonende [adres], te betalen € 159,76 (zegge: honderdnegenenvijftig euro en zesenzeventig eurocent), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 3 (drie) dagen, met dien verstande, dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij voornoemd tevens geldt als betaling aan de
Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Zwaneveld, voorzitter en
mrs. Janssen en Huisman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Hartgers, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 januari 2010.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bij vonnis van 27 januari 2010:
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd, dat:
zij op of omstreeks 27 oktober 2007 te Rotterdam
aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
(blindheid aan het rechter oog of nagenoeg blindheid aan het rechter oog en/of
zodanig letsel dat het rechter oog is verwijderd of moet worden verwijderd),
heeft toegebracht, door die [slachtoffer] opzettelijk, meermalen, althans éénmaal
(telkens) met geschoeide voet(en) in het gezicht, althans tegen het hoofd,
te schoppen en/of te trappen;
(art. 302 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 27 oktober 2007 te Rotterdam opzettelijk mishandelend
een persoon (te weten H.[slachtoffer]), meermalen, althans éénmaal (telkens)
met geschoeide voet(en) in het gezicht heeft geschopt en/of getrapt,
tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (blindheid aan het rechteroog of
nagenoeg blindheid aan het rechter oog en/of zodanig letsel dat het rechter
oog is verwijderd of moet worden verwijderd), althans enig lichamelijk letsel,
heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(art. 302/300 van het Wetboek van Strafrecht)