Zaak- / rolnummer: 343529 / KG ZA 09-1230
Uitspraak: 21 januari 2010
VONNIS in kort geding in de zaak van:
de rechtspersoon naar publiek recht POLITIE REGIO ROTTERDAM - RIJNMOND,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. J.A.J. Werner,
de heer [gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
in persoon verschenen.
Partijen worden hierna aangeduid als “de politie” respectievelijk “[gedaagde]”.
1. Het verloop van het geding
De voorzieningenrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 29 december 2009;
- pleitnotities en producties van mr. Werner;
- akte verweerschrift en producties van [gedaagde].
Mr. Werner heeft het standpunt van de politie toegelicht ter zitting van 7 januari 2010; [gedaagde] heeft zijn eigen standpunt toegelicht.
2.1
De vordering luidt om [gedaagde] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verbieden:
1. verdere klachten in te dienen en/of aangiften te doen tegen de politie en/of haar me-dewerkers;
2. de politie en/of haar raadsman schriftelijk, per telefax, per e-mail, telefonisch of op andere wijze te benaderen over zaken waarop door de politie reeds is gereageerd;
3. de korpsbeheerder en/of de klachtencommissie van de politie schriftelijk, per tele-fax, per e-mail, telefonisch of op andere wijze te benaderen over zaken waarop door de korpsbeheerder reeds heeft beslist of anderszins is gereageerd;
4. de politie en/of haar raadsman te benaderen over zaken die onder de rechter zijn of waarop door een rechterlijke instantie bij in kracht van gewijsde gegaan oordeel is beslist, zulks behoudens indien en voor zover door de uitvoering van zo’n in kracht van gewijsde gegaan oordeel contact met de politie noodzakelijk is en alsdan over-eenkomstig het navolgende;
5. zich met nieuwe, spoedeisende (“112-waardige”) zaken tot de politie te wenden an-ders dan via het noodnummer 112;
6. zich met betrekking tot nieuwe, niet-spoedeisende zaken ter zake waarvan politie inzet noodzakelijk is, maar waarvoor een bezoek van [gedaagde] aan enig politiebureau niet noodzakelijk is, tot de politie te wenden, anders dan via het algemene nummer van de politie 009 - 8844;
7. zich met niet-spoedeisende zaken, ter zake waarvan politie-inzet noodzakelijk is en waarvoor naar zijn oordeel een bezoek aan een bureau van de politie eveneens noodzakelijk is, tot een bureau van de politie te wenden, anders dan na en op af-spraak te maken via de dagcoördinator van bureau Slinge, Postbus 70023, 3000 LD te Rotterdam, 010 - 2 74 66 52, waarbij een oordeel over de vraag of een bureaube-zoek inderdaad noodszakelijk is, zal zijn voorbehouden aan genoemde coördinator;
alles op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per overtreding en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
De politie heeft aan de vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde], door zijn constante stroom van correspondentie en telefoonberichten, ongegronde klachten en aangiften en bu-reaubezoeken, misbruik maakt van recht en onrechtmatig handelt jegens de politie, doordat [gedaagde] zonder deugdelijke reden het politieapparaat nodeloos en onevenredig belast.
2.2
[gedaagde] heeft de vordering gemotiveerd weersproken. Waar nodig zal dit verweer hierna bij de beoordeling aan bod komen.
2.3
[gedaagde] heeft een tegeneis ingesteld. Nu deze vordering niet door een advocaat is ingediend, moet de voorzieningenrechter deze buiten behandeling laten.
3.1
[gedaagde] heeft veel aangiften gedaan van strafbare feiten die zouden zijn gepleegd, veel klachten ingediend jegens politieambtenaren, veel brieven en e-mails gestuurd aan de poli-tie, vaak met de politie gebeld en veelvuldig politiebureaus bezocht. Kern van het geschil is de vraag of [gedaagde] hiermee misbruik maakt van recht en onrechtmatig handelt jegens de politie.
3.2
Uitgangspunt is dat burgers in Nederland het recht hebben - en in sommige gevallen zelfs de verplichting - om aangifte te doen bij de politie van een strafbaar feit. Op grond van artikel 163 lid 5 jo 161 Wetboek van Strafvordering zijn politieambtenaren verplicht om de aangif-te te ontvangen en daarvan proces-verbaal op te maken. Dit betekent niet dat opsporings-ambtenaren ook onder alle omstandigheden verplicht zijn om in de aangebrachte zaak op-sporingsactiviteiten te ontwikkelen. Ze kunnen van (verdere) opsporing afzien. In de prak-tijk wordt door de politie wegens capaciteitsproblemen veelvuldig geseponeerd. Opspo-ringsambtenaren kunnen ervoor kiezen louter ordenend op te treden bij geconstateerde de-licten, indien de geringe ernst van het feit en de omstandigheden van het geval daartoe aan-leiding geven. Het politiesepot heeft een zelfstandige plaats in het strafvorderlijk systeem verworven: onnodig werk kan worden voorkomen indien de opsporing van strafbare feiten achterwege blijft die in een later stadium toch (al dan niet stelselmatig) zullen worden gese-poneerd.
Niet is gebleken dat [gedaagde] misbruik maakt van zijn recht om aangifte te doen van strafbare feiten. De strafbare feiten waarvan [gedaagde] aangifte wil doen, zijn in zijn ogen daadwerke-lijk gepleegd. Niet aannemelijk geworden is dat hij met het doen van aangifte een ander doel voor ogen heeft dan vervolging van de daders of dat de aangiften opzettelijk gefundeerd zijn op onjuiste feiten, of op een beschrijving van de feiten waarbij gebeurtenissen van centraal belang zijn weggelaten, hetgeen misbruik van recht zou kunnen opleveren. Zoals hiervoor overwogen is de politie dan ook verplicht om de aangiften van [gedaagde] te ontvangen en daarvan proces-verbaal op te maken. Dit geldt ook voor de aangifte tegen de 4 verbalisanten die betrokken zouden zijn bij het “taxi-incident” en die zich volgens [gedaagde] hebben schul-dig gemaakt aan het opstellen van een vals proces-verbaal. [gedaagde] is overigens wel gebon-den aan zijn toezegging ter zitting dat hij geen aangifte zal doen tegen de verbalisanten die deze aangiften zullen opnemen, omdat het immers zoals [gedaagde] ter zitting ook zelf heeft aangegeven, “het natuurlijk wel een keertje afgelopen moet zijn”. Het doen van aangifte neemt overigens niet weg dat de politie van opsporing kan afzien en de zaak kan seponeren. Wanneer de politie daartoe besluit, dient zij [gedaagde] van deze beslissing wel op de hoogte te stellen.
3.3
Uitgangspunt is ook dat burgers in Nederland het recht hebben om te klagen over gedragin-gen van politieambtenaren. Dit recht wordt beschouwd als een hoog rechtsstatelijk goed en wordt geregeld in hoofdstuk X van de Politiewet. Een van de belangrijkste doelen van een goede klachtbehandeling is het - behoud c.q. herstel van - vertrouwen van de klagende bur-ger in de politie. Een zorgvuldige registratie van klachten is belangrijk voor het eventueel kunnen trekken van conclusies uit klachten. Het is met het oog op dit doel dan ook noodza-kelijk dat alle klachten worden geregistreerd. Ook voor het achteraf kunnen beoordelen van de kwaliteit en tijdigheid van de klachtafdoening is een zorgvuldige registratie van klachten van belang. De politie is evenwel niet verplicht om alle klachten in behandeling te nemen. In artikel 9:8 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), welk artikel in werking is getreden voor zover het betreft het beleidsterrein dat wordt bestreken door de Politiewet 1993, staat welke klachten niet in behandeling behoeven te worden genomen. Dat is een klacht met betrekking tot een gedraging van de politie:
a. waarover reeds eerder een klacht is ingediend die met inachtneming van de artikelen 9:4 Awb en volgende is behandeld;
b. die langer dan een jaar voor indiening van de klacht heeft plaatsgevonden;
c. waartegen door de klager bezwaar gemaakt had kunnen worden;
d. waartegen door de klager beroep kan worden ingesteld, tenzij die gedraging bestaat uit het niet tijdig nemen van een besluit, of beroep;
e. die door het instellen van een procedure aan het oordeel van een rechterlijke instantie onderworpen is, dan wel onderworpen is geweest of,
f. zolang ter zake daarvan een opsporingsonderzoek op bevel van de officier van justitie of een vervolging gaande is, dan wel indien de gedraging deel uitmaakt van de opsporing of vervolging van een strafbaar feit en ter zake van dat feit een opsporingsonderzoek op bevel van de officier van justitie of een vervolging gaande is.
Bovendien geldt op grond van lid 2 van voornoemd artikel dat de politie niet verplicht is de klacht te behandelen indien het belang van de klager dan wel het gewicht van de gedraging kennelijk onvoldoende is.
Op grond van lid 3 dient de klager van het niet in behandeling nemen van de klacht zo spoe-dig mogelijk doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van het klaagschrift schriftelijk in kennis te worden gesteld.
Niet is gebleken dat [gedaagde] misbruik maakt van zijn recht om een klacht in te dienen tegen politieambtenaren. In zijn ogen hebben politieambtenaren zich tegenover hem daadwerkelijk zodanig gedragen dat hij een klacht daarover wil indienen. Niet aannemelijk geworden is dat hij met het indienen van een klacht een ander doel voor ogen heeft, dan het doel waarvoor het klachtrecht bestaat. Evenmin is gebleken dat de klachten van [gedaagde] opzettelijk gefun-deerd zijn op onjuiste feiten, of op een beschrijving van de feiten waarbij gebeurtenissen van centraal belang zijn weggelaten, hetgeen misbruik van recht zou kunnen opleveren. Zo-als hiervoor overwogen is de politie dan ook verplicht om de klachten van [gedaagde] te regi-streren, maar niet om ze in behandeling te nemen wanneer de klachten vallen onder artikel 9:8 van de Awb.
3.4
Anders is het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ten aanzien van de stroom aan correspondentie van [gedaagde] richting de politie. Weliswaar geldt ook ten aanzien van bij-voorbeeld brieven en e-mails als uitgangspunt dat daarop in beginsel een reactie van de poli-tie moet volgen, maar van de afzender mag worden verwacht om op een verantwoorde wijze te corresponderen. Indien de afzender in de van hem te verwachten verantwoordelijkheid voor zijn correspondentie zelf in gebreke blijft, hoeft de politie niet altijd of in ieder geval niet altijd inhoudelijk te reageren. De afzender dient ook zelf bij te dragen aan een vruchtba-re samenwerking met de politie.
De vraag is of [gedaagde] onrechtmatig handelt jegens de politie door veelvuldig contact met haar op te nemen. Bij deze vraag staan twee belangen tegenover elkaar. Aan de ene kant staat het individueel belang van [gedaagde] om zich jegens de politie te kunnen uiten, aan de andere kant staat het belang van de politie dat haar bestuurlijke en ambtelijke apparaat en de door haar bij haar taakuitoefening ingeschakelde derden hun werkzaamheden in het belang van andere burgers naar behoren kunnen blijven verrichten. Welke van deze belangen de doorslag behoort te geven, hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandig-heden daarvan.
Ter onderbouwing van haar stelling dat [gedaagde] zich veelvuldig (schriftelijk) tot haar wendt heeft de politie een doos met producties in het geding gebracht, waaronder een overzicht van de 97 e-mails die [gedaagde] aan de politie heeft gestuurd in de periode van 25 februari tot en met 24 maart 2009 naar aanleiding van een val van [gedaagde] uit een taxi (kwestie 1). [gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen de late toezending daarvan door de politie, maar de voor-zieningenrechter gaat daaraan voorbij, aangezien het stukken betreft die [gedaagde] kent en overwegend zelf geschreven heeft. Ten aanzien van de kwestie van de val uit de taxi heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij alle recht had om de politie deze e-mails te sturen, omdat hij geen aangifte mocht doen van mishandeling door de taxichauffeur en twee verbalisanten.
Overige stukken in de doos (correspondentie met bijlagen van [gedaagde] aan de politie, de korpsbeheerder, de korpschef en het openbaar ministerie over de periode tot en met maart 2009 en correspondentie met bijlagen van [gedaagde] aan de raadsman van de politie vanaf april 2009 tot en met januari 2010) geven eenzelfde beeld. Naast de kwestie van de val uit de taxi zijn daarin nagenoeg alleen kwesties aan de orde die gelieerd zijn aan de veroorde-ling van [gedaagde] in hoogste instantie wegens stalking van de ex-vriendin van [gedaagde] en haar nieuwe vriend (kwestie 2) en het staande houden door de politie van [gedaagde] bij een alcoholcontrole (kwestie 3).
Ter zitting heeft [gedaagde] voorts kenbaar gemaakt beklag te doen over transacties die hij heeft ontvangen (kwestie 4). Voorzover die transacties al geen betrekking hebben op feiten verband houdend met genoemde kwesties 1 tot en met 3 geldt dat, indien [gedaagde] tegen die transacties wil opkomen, hij dat dient te doen langs de daartoe bij wet aangegeven weg.
Zonder nadere toelichting, die [gedaagde] niet heeft gegeven, valt niet in te zien dat vier kwes-ties een zodanige hoeveelheid aan brieven en e-mails aan de politie rechtvaardigen als de brieven en meer dan 97 e-mails die [gedaagde] heeft gestuurd. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter leidt deze manier van veelvuldig communiceren tot een tijdsbeslag op het apparaat en de capaciteit van de politie dat buitensporig afwijkt van hetgeen in de gege-ven omstandigheden van de politie als dienstverlenende instantie mag worden verwacht en waardoor het belang van de politie om haar werkzaamheden in het belang van anderen te kunnen blijven verrichten onevenredig en onnodig onder druk komt te staan. [gedaagde] han-delt aldus onrechtmatig jegens de politie. De politie behoeft deze gang van zaken niet te dulden en is dan ook gerechtigd maatregelen hiertegen te treffen.
Overeenkomstig het rapport van de Nationale ombudsman van 18 augustus 2005, nummer 2005/241, in welk rapport de Nationale ombudsman een gedragslijn heeft vastgesteld voor bestuursorganen die te maken krijgen met een veelheid aan correspondentie van één burger, mocht de politie de maatregelen treffen die staan verwoord in de brief van mr. Werner aan [gedaagde] van 14 mei 2009. Zoals hij zelf heeft verklaard ter zitting heeft [gedaagde] deze maat-regelen echter naast zich neergelegd. De voorzieningenrechter zal de vordering dan ook toewijzen als hierna onder 3.6 te noemen.
bureaubezoeken en telefoon
3.5
Hetgeen onder 3.4 is overwogen geldt mutatis mutandis ook voor de veelvuldige bureaube-zoeken en het telefoneren door [gedaagde].
3.6
Voor de vordering betekent een en ander het volgende. De vordering onder 1 zal worden afgewezen (zie 3.2 en 3.3). De vordering onder 2, 3 en 4 is in de in het petitum geformu-leerde zin niet toewijsbaar, omdat deze te onbepaald is waardoor mogelijk executieproble-men kunnen ontstaan. In de plaats daarvan zal de voorzieningenrechter na te noemen verbo-den opleggen. De vordering onder 5 is niet toewijsbaar, nu [gedaagde] bij toewijzing onder om-standigheden te zeer in zijn belangen zou kunnen worden geschaad. De vordering onder 6 en 7 zal worden toegewezen. Omdat [gedaagde] de eerdere, door de politie getroffen maatrege-len naast zich neer heeft gelegd, wordt hieraan een (gematigde en gemaximeerde) dwang-som verbonden.
De verboden zullen worden opgelegd voor een periode van één jaar.
3.7
De proceskosten zullen worden gecompenseerd als na te noemen.
verbiedt [gedaagde] op wat voor manier dan ook (schriftelijk, e-mail, telefonisch, bureaubezoek enz.) met de politie, waaronder de korpsbeheerder, te communiceren over de kwesties die in rechtsoverweging 3.4 zijn geduid als de kwesties 1, 2, 3 en 4, met dien verstande dat dit ver-bod niet ziet op eventuele klachten over de politie voorzover schriftelijk aan het postadres Postbus 70023, 3000 LD te Rotterdam ingediend;
verbiedt [gedaagde] om zich met nieuwe, niet spoedeisende zaken terzake waarvan politie inzet noodzakelijk is, maar waarvoor een bezoek van [gedaagde] aan enig politiebureau niet noodza-kelijk is, tot de politie te wenden anders dan via het algemene nummer van de politie 0900-88 44;
verbiedt [gedaagde] om zich met nieuwe, niet spoedeisende zaken (waaronder begrepen het doen van aangiften en het indienen van niet-schriftelijke klachten) waarvoor een bezoek aan een politiebureau in de ogen van [gedaagde] noodzakelijk is, tot een bureau van de politie te wenden, anders dan na en op afspraak te maken via de dagcoördinator van bureau Slinge, Postbus 70023, 3000 LD te Rotterdam, 010 - 274 66 52, waarbij een oordeel over de vraag of een bureaubezoek inderdaad noodzakelijk is zal zijn voorbehouden aan genoemde coör-dinator;
bepaalt dat [gedaagde] een dwangsom verbeurt van € 100,- per overtreding van een van deze verboden, met een maximum van € 50.000,-;
bepaalt dat deze verboden van kracht zijn gedurende één jaar na betekening van dit vonnis aan [gedaagde];
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
Uitgesproken in het openbaar.
615/676