ECLI:NL:RBROT:2010:2422

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 mei 2010
Publicatiedatum
27 april 2013
Zaaknummer
AWB-09_02964
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 mei 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. D.H. van Tongerlo, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. De zaak betreft de herziening en terugvordering van een bijstandsuitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college had op 9 maart 2009 besloten om de uitkering van eiser over de periode van 1 mei 2004 tot en met 30 juni 2008 te herzien en een bedrag van € 8.948,41 terug te vorderen, omdat eiser niet voldoende informatie had verstrekt over zijn autobezit. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop volgde beroep bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 9 februari 2010 heeft de rechtbank de verklaringen van eiser en zijn getuigen gehoord. Eiser stelde dat hij altijd alle relevante informatie had verstrekt en dat hij geen inkomsten had verworven uit autohandel. De rechtbank heeft de argumenten van eiser en de bewijsstukken die hij had overgelegd, waaronder getuigenverklaringen, in overweging genomen. De rechtbank concludeerde dat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden door geen melding te maken van verschillende auto’s die op zijn naam stonden, maar oordeelde dat het college ten onrechte had gesteld dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.

De rechtbank heeft de herziening van de uitkering over de betreffende periode onterecht geacht en het beroep van eiser gegrond verklaard. Het bestreden besluit werd vernietigd en de rechtbank herstelde het primaire besluit, waardoor de terugvordering van de bijstandsuitkering niet kon plaatsvinden. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 644,- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van het correct naleven van de inlichtingenplicht door bijstandsontvangers, maar ook de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met de vaststelling van het recht op bijstand.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/2964 WWB - T1
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats] , eiser,
gemachtigde mr. D.H. van Tongerlo, advocaat te Rotterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder.

1.Ontstaan en loop van de procedure

Bij besluit van 9 maart 2009 heeft verweerder eisers uitkering krachtens de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) over de periode van 1 mei 2004 tot en met 30 juni 2008 herzien en de in die periode onverschuldigd betaalde uitkering ad € 8.948,41 van eiser teruggevorderd.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 16 april 2009, aangevuld bij brief van 11 mei 2009, bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 17 juli 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 26 augustus 2009, aangevuld bij brief van 19 oktober 2009, beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 12 november 2009 een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft op 28 januari 2010 aanvullende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2010. Aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van Andel.
Ter zitting zijn de door eiser meegebrachte getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en
[getuige 4] gehoord.

2.Overwegingen

Bij het primaire besluit heeft verweerder eisers uitkering krachtens de WWB over de periode van 1 mei 2004 tot en met 30 juni 2008 herzien omdat eiser niet of onvoldoende informatie heeft gegegeven over alles wat van belang is voor het recht op uitkering. Verweerder stelt hiertoe dat eiser verweerder niet op de hoogte heeft gebracht van zijn autobezit in de maanden mei 2004, maart en mei 2006, april 2007 en januari, april en juni 2008 en dat om die reden het recht op bijstand niet is vast te stellen. Voorts heeft verweerder bepaald dat eiser een bedrag van € 8.948,41 moet terugbetalen en dat met ingang van 1 maart 2009 maandelijks € 44,94 wordt ingehouden op de uitkering van eiser.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder onder overneming van het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie, kamer VI, van de gemeente Rotterdam (hierna: ABC) van 7 juli 2009, het bezwaar ongegrond verklaard en de gronden aangevuld zoals onder de overwegingen van het advies staat aangegeven. De ABC heeft overwogen dat het bezwaar van eiser, dat geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht omdat verweerder op de hoogte was van het autobezit omdat dit zou blijken uit de brief van 5 december 2008, geen doel treft omdat verweerder door nader onderzoek eind december 2008 op de hoogte is gekomen van het feit dat er meerdere auto’s op eisers naam hebben gestaan. Eiser heeft aan diverse verzoeken om informatie met betrekking tot dat autobezit geen gehoor gegeven. Ook het bezwaar tegen dubbele gegevensuitvraag treft volgens de ABC geen doel, omdat dit niet geldt voor informatie die wordt verkregen vanuit de Rijksdienst voor het Wegverkeer. Hierbij wordt opgemerkt dat de twee auto’s waarvan eiser wel melding heeft gemaakt buiten de herziening en terugvordering vallen. Gelet op het vorenoverwogene acht de ABC het aannemelijk dat eiser inkomsten heeft verworven in verband met de overdracht van de auto’s of deze redelijkerwijs heeft kunnen ontvangen in de maanden waarin de registraties bij de RDW zijn geëindigd en de transacties zijn verricht. Door hiervan geen melding te maken heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden. Door geen tegenbewijs te leveren heeft verweerder terecht en op goede gronden besloten dat het recht op uitkering niet is vast te stellen. De uitkering is terecht herzien en de ten onrechte verstrekte uitkering wordt teruggevorderd. De herziening heeft plaatsgevonden op grond van artikel 54, derde lid, onder a, van de WWB. De terugvordering dient plaats te vinden op grond van artikel 58, eerste lid, van de WWB en artikel 4 van de Handhavingsverordening. Het besluit dient hiermee te worden aangevuld. De ABC is niet gebleken van dringende redenen, zodat terecht en op goede gronden is overgegaan tot terugvordering van de ten onrechte betaalde bijstand. De vordering is juist berekend.
Eiser stelt in beroep - samengevat - dat hij altijd alle informatie heeft verstrekt die belangrijk was. Hij heeft niet met autoverkoop geld verdiend. Eiser was steeds bereid alle vragen van verweerder te beantwoorden, maar hij zag op een gegeven moment door de bomen het bos niet meer omdat de vragenlijsten steeds werden aanpast en er elke keer andere informatie werd gevraagd door verweerder. Hij heeft heel vaak informatie verstrekt, maar daarvan is in de stukken niets terug te vinden. Met betrekking tot een zestal kentekens heeft eiser in beroep alsnog toegelicht om welke reden de kentekens op zijn naam hebben gestaan.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de WWB - voor zover hier relevant - doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Ingevolge artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB - voor zover hier relevant - kan het college, onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en terzake van weigering van bijstand, een dergelijk besluit herzien of intrekken indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Krachtens artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van de diverse auto’s die voor kortere dan wel langere tijd op zijn naam zijn gesteld. De rechtbank volgt verweerder echter niet in diens stelling dat als gevolg hiervan het recht op bijstand niet is vast te stellen over de maanden waarin de auto van eisers naam is gehaald. De rechtbank zal dit hierna per kenteken motiveren.
Van de Hyundai Coupe met kenteken [kenteken] , door verweerder in januari 2008 gekort op de uitkering, heeft eiser verklaard dat hij deze auto voor zijn ex-echtgenote [getuige 1] , heeft opgehaald in Leeuwarden en de volgende dag bij haar thuis in Culemborg heeft afgeleverd. Zijn verklaring heeft hij doen steunen op de door hem overgelegde overschrijvingsbewijzen, een schriftelijke verklaring van zijn ex-echtgenote alsmede de getuigenverklaring ter zitting van [getuige 1] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat hij niet heeft gehandeld met deze auto, noch dat hij aan zijn ‘vriendendienst’ inkomsten heeft verworven dan wel heeft kunnen verwerven.
Met betrekking tot de Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] , die door verweerder is gekort op de uitkering van maart 2006, heeft eiser gesteld dat de auto van zijn broer is en dat hij deze mocht gebruiken gedurende diens vakantie. Door een ruzie tussen beiden heeft zijn broer die toestemming echter weer ingetrokken. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft hij de overschrijvingsbewijzen en een schriftelijke verklaring van zijn broer [getuige 2] overgelegd. Daarnaast heeft [getuige 2] ter zitting een verklaring afgelegd. Alhoewel er wat hiaten zijn in de verklaring van eiser en van zijn broer, acht de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat de betreffende auto inderdaad van zijn broer is en dat eiser deze auto had mogen gebruiken indien hij geen ruzie had gekregen met zijn broer. De rechtbank heeft hierbij met name belang gehecht aan het gegeven dat de auto zowel voor de overschrijving op eisers naam, als erna steeds op naam van eisers broer [getuige 2] heeft gestaan. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank ook komen vaststaan dat eiser geen inkomsten heeft verworven of heeft kunnen verwerven met de overschrijving van het kenteken op en van zijn naam.
Ten aanzien van de Jaguar Sovereign met kenteken [kenteken] , die door verweerder is gekort op eisers uitkering van juni 2008, heeft eiser gesteld dat deze op zijn naam is gesteld bij wijze van vriendendienst, dat de auto bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer geschorst was gedurende de periode dat het kenteken op eisers naam stond, alsmede dat de auto steeds in het bezit is gebleven van de eigenaar van de auto. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser de overschrijvingsbewijzen overgelegd, alsmede een schriftelijke verklaring van de eigenaar van de auto. Tevens heeft de eigenaar [getuige 4] ter zitting een verklaring afgelegd. Ook hier acht de rechtbank aannemelijk gemaakt dat eiser niet heeft gehandeld met het in geding zijnde kenteken. De rechtbank acht hierbij in het bijzonder van belang dat degene op wiens naam het kenteken stond, voor en na de overschrijving op eisers naam, dezelfde was en deze heeft verklaard de auto nog steeds in zijn bezit te hebben, alsmede dat het kenteken gedurende de hele periode dat deze op eisers naam stond, geschorst was.
De Renault Clio met kenteken [kenteken] , door verweerder gekort op de uitkering van april 2008, is volgens eiser een geschenk van een vriend, toen hij een aantal maanden zonder auto zat als gevolg van noodzakelijke reparaties die hij niet kon betalen. Nadat de auto met dit kenteken ook reparaties nodig had, heeft eiser de auto teruggegeven aan die vriend, die hem vervolgens aan familie heeft gegeven. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft eiser ook in dit geval de overschrijvingsbewijzen en een verklaring van de betreffende vriend overgelegd en heeft deze vriend, [getuige 3] , ter zitting een verklaring afgelegd. Eiser heeft hiermee naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat hij niet heeft gehandeld met de auto met dit kenteken, noch dat hij op andere wijze inkomsten heeft dan wel kon verkrijgen.
Met betrekking tot de overige kentekens die verweerder heeft gebruikt om eisers uitkering over diverse maanden te herzien, heeft eiser verklaard dat deze auto’s voor eigen gebruik waren en dat hij daar nimmer mee heeft gehandeld of de auto’s heeft weggedaan om daar geld voor te krijgen. Dit betreft de volgende kentekens:
Mercedes C250 D met kenteken [kenteken] , die van 30 juni 2003 tot 18 mei 2004 op eisers naam heeft gestaan en door verweerder is gekort op de uitkering van mei 2004;
Opel Corsa met kenteken [kenteken] , die van 14 februari 2002 tot 17 mei 2004 op eisers naam heeft gestaan en door verweerder is gekort op de uitkering van mei 2004;
Lancia Delta met kenteken [kenteken] , die van 11 september 2006 tot 29 januari 2007 en van 3 februari 2007 tot 27 april 2007 op eisers naam heeft gestaan en door verweerder is gekort op de uitkering van april 2007; en
de auto met kenteken [kenteken] , die van 5 mei 2006 tot 11 september 2006 op eisers naam heeft gestaan en door verweerder is gekort op de uitkering van mei 2006.
Met betrekking tot de auto’s met voormelde kentekens is de rechtbank van oordeel dat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat deze auto’s voor eigen gebruik waren en dat hij aan het wegdoen van de auto’s geen andere inkomsten heeft verworven dan welke te doen gebruikelijk zijn voor het inruilen van de ene auto voor een andere auto. De rechtbank hecht met betrekking tot de eerste twee genoemde kentekens mede belang aan de duur waarop de auto’s op eisers naam hebben gestaan en het gegeven dat eisers stelling dat de eerste twee auto’s zijn ingeruild voor de Mercedes C250 D met kenteken [kenteken] min of meer overeenkomen met de data waarop de kentekens van eisers naam zijn afgeschreven dan wel zijn bijgeschreven. De laatstgenoemde Mercedes is door verweerder niet betrokken bij de herziening van eisers uitkering, omdat verweerder er vanuit is gegaan dat deze auto voor eigen gebruik was.
Ten aanzien van auto nummer 3 acht de rechtbank doorslaggevend de duur van de periode dat het kenteken op eisers naam heeft gestaan alsmede dat er in die periode geen andere auto op eisers naam heeft gestaan.
Met betrekking tot auto nummer 4 acht de rechtbank de verklaring dat de auto voor eigen gebruik was en er niet mee is gehandeld, eveneens aannemelijk. Eiser heeft deze auto op zijn naam gehad vanaf het moment dat een Renault Twingo met kenteken [kenteken] , van zijn naam is gehaald. Bij de Renault Twingo is verweerder er klaarblijkelijk vanuit gegaan dat deze auto bedoeld was voor eigen verbruik, nu dat kenteken door verweerder niet is gebruikt om eisers uitkering te herzien. Op de dag dat auto nummer 4 van eisers naam is gehaald, is auto nummer 3 op eisers naam geschreven. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat er in de betreffende periode geen andere auto op eisers naam heeft gestaan, bestaat er geen aanleiding om te vermoeden dat deze auto voor handel was bedoeld, noch dat eiser met het kenteken inkomsten heeft verworven of heeft kunnen verwerven.
Onder deze omstandigheden heeft verweerder ten onrechte de uitkering van eiser over de periode van 1 mei 2004 tot en met 30 juni 2008 herzien. Het beroep van eiser is mitsdien gegrond. Gelet hierop was verweerder evenmin bevoegd om de over die periode betaalde uitkering van eiser terug te vorderen. Het bestreden besluit wordt mitsdien vernietigd wegens strijd met de artikelen 54 en 58 van de WWB.
Nu naar het oordeel van de rechtbank thans nog slechts één besluit mogelijk is, ziet zij aanleiding om - doende hetgeen het bestuursorgaan had behoren te doen - onder toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht het primaire besluit te herroepen.
De rechtbank ziet verder aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 644,- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

3.Beslissing

De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, hetgeen in dit geval inhoudt dat het bezwaar van eiser gegrond wordt verklaard en het primaire besluit wordt herroepen,
bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 41,- vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 644,-, te betalen aan eiser.
Aldus gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, in tegenwoordigheid van J. van Mazijk, griffier.
De griffier: De rechter:
Uitgesproken in het openbaar op: 6 mei 2010.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
NB. In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd. Als de rechtbank daarbij gronden van het beroep en/of (een deel van) de grondslag van het bestreden besluit uitdrukkelijk heeft verworpen en belanghebbende en/of verweerder daarin niet wil(len) berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld.
Afschrift verzonden op: