ECLI:NL:RBROT:2010:2422
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 mei 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. D.H. van Tongerlo, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. De zaak betreft de herziening en terugvordering van een bijstandsuitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college had op 9 maart 2009 besloten om de uitkering van eiser over de periode van 1 mei 2004 tot en met 30 juni 2008 te herzien en een bedrag van € 8.948,41 terug te vorderen, omdat eiser niet voldoende informatie had verstrekt over zijn autobezit. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop volgde beroep bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 9 februari 2010 heeft de rechtbank de verklaringen van eiser en zijn getuigen gehoord. Eiser stelde dat hij altijd alle relevante informatie had verstrekt en dat hij geen inkomsten had verworven uit autohandel. De rechtbank heeft de argumenten van eiser en de bewijsstukken die hij had overgelegd, waaronder getuigenverklaringen, in overweging genomen. De rechtbank concludeerde dat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden door geen melding te maken van verschillende auto’s die op zijn naam stonden, maar oordeelde dat het college ten onrechte had gesteld dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
De rechtbank heeft de herziening van de uitkering over de betreffende periode onterecht geacht en het beroep van eiser gegrond verklaard. Het bestreden besluit werd vernietigd en de rechtbank herstelde het primaire besluit, waardoor de terugvordering van de bijstandsuitkering niet kon plaatsvinden. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 644,- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van het correct naleven van de inlichtingenplicht door bijstandsontvangers, maar ook de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met de vaststelling van het recht op bijstand.