Zaak-/rolnummer: 307982 / HA ZA 08-1344
Uitspraak: 4 november 2009
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiseres],
gevestigd te Vierpolders, gemeente Brielle,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres],
advocaat mr. R. van Veen,
1. de naamloze vennootschap
AEGON SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
hierna te noemen: Aegon,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
2. de Stichting STICHTING CENTRAAL INFORMATIE SYSTEEM VAN IN NEDERLAND WERKZAME VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJEN,
gevestigd te Zeist,
hierna te noemen: CIS,
gedaagde (in conventie),
advocaat mr. W.J. Hengeveld.
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende stukken:
- de dagvaarding van 15 mei 2008 en de door [eiseres] overgelegde producties;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in
reconventie, met producties;
- de conclusie van repliek in conventie, houdende wijziging van eis, tevens conclusie van antwoord in reconventie;
- de conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in
reconventie;
- de conclusie van dupliek in reconventie.
2 Het geschil
In conventie:
De gewijzigde vordering luidt om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad gedaagden hoofdelijk te veroordelen:
- tot het (doen) doorhalen van de registraties, zoals vermeld bij repliek onder 28, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat gedaagden, na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, daarmee in gebreke blijven, met een maximum van € 100.000,00;
- tot betaling tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een schadevergoeding aan [eiseres], nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd;
- in de kosten van het geding, het salaris van de procureur van [eiseres] daaronder begrepen, des dat de één betalende, de ander zal zijn bevrijd.
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiseres], uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding.
In reconventie:
De vordering van Aegon luidt om [eiseres] te veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad, aan Aegon te betalen de som van € 5.861,11, met de wettelijke rente vanaf 23 maart 2006 subsidiair vanaf de dag der dagvaarding, met veroordeling van [eiseres] in de werkelijke integrale kosten van de procedure in conventie en in reconventie, op te maken bij staat en met de wettelijke rente vanaf 23 maart 2006 subsidiair vanaf de dag der dagvaarding.
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Aegon, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding.
3 De beoordeling
3.1. Vanwege hun onderlinge samenhang zullen de vorderingen en verweren in conventie en in reconventie voor zover mogelijk tezamen worden behandeld.
de feiten
3.2. De rechtbank stelt de navolgende feiten vast.
a. Op 12 januari 2005 heeft [eiseres], een aannemingsbedrijf (onder andere) op het gebied van grond-, weg- en waterbouw, in opdracht van KPN werkzaamheden uitgevoerd ter hoogte van het perceel aan de [adres] te [plaats]. Die werkzaamheden bestonden uit het aanleggen van een nieuwe huisaansluiting voor een telefoon, vanuit een bestaande kabel naar een woning. Die nieuwe invoer moest onder de weg door worden getrokken. De daartoe gebruikte pneumatisch aangedreven raketboor is bij het einde van de persing vastgeraakt. Deze raketboor is met de op het werk aanwezige Bobcat door [persoon 1] (“[persoon 1]”) van [eiseres] uitgegraven. Op enig moment tijdens de uitvoering van de werkzaamheden is de - aan Evides N.V. (”Evides”) toebehorende - waterleiding beschadigd geraakt. Hierdoor is voor Evides een schade ontstaan van
€ 1.333,88 exclusief BTW. Voorts heeft Evides kosten gemaakt ad € 1.168,50 exclusief BTW voor de door haar ingeschakelde expert van Nedeb.
b. Ten tijde van het evenement liep ten behoeve van [eiseres] onder andere een werkmaterieel-verzekering bij Aegon, onder welke verzekering de Bobcat was verzekerd. Op deze verzekering waren de “Voorwaarden Werkmateriaalverzekering nr. 1084” van toepassing. In deze voorwaarden zijn - voor zover van belang - de volgende bepalingen opgenomen:
“3.4 Verplichtingen na schade
3.4.1 Zodra een verzekerde kennis draagt van een gebeurtenis, die voor de maatschappij tot een verplichting tot uitkering kan leiden is hij verplicht:
3.4.1.1 die gebeurtenis zo spoedig mogelijk aan de maatschappij te melden;
3.4.1.2 (…)
3.4.1.3 zijn volle medewerking te verlenen en alles na te laten wat de belangen van de maatschappij zou kunnen schaden;
3.4.1.4 alle gegevens die op een schade betrekking hebben aan de maatschappij op te geven en de op deze schade betrekking hebbende brieven en bescheiden onmiddellijk aan haar door te zenden;
3.4.1.5 (…)
3.4.1.6 (…)
Deze verzekering geeft geen dekking, indien de verzekerde een van deze verplichtingen niet is nagekomen en daardoor de belangen van de maatschappij heeft geschaad.
Elk recht op schadevergoeding vervalt, indien de verzekerde bij schade opzettelijk onjuiste gegevens verstrekt.”
(…)
3.8 Duur en einde van de verzekering
3.8.1 De verzekering is aangegaan en wordt beëindigd overeenkomstig de op het polisblad vermelde termijnen.
3.8.2 Deze verzekering eindigt:
3.8.2.1 (…)
3.8.2.2 door schriftelijke opzegging door de maatschappij met inachtneming van een opzeggingstermijn van 14 dagen;
(…)”
c. Op 10 maart 2005 heeft [eiseres] de schade via haar tussenpersoon, [bedrijf 1] te Rhoon (“[bedrijf 1]”), gemeld bij Aegon. Op het schade-aangifteformulier is - voor zover van belang - het navolgende vermeld:
“Object waarmee of waardoor de schade werd toegebracht.
Soort (handgeschreven:) Bobcat 322
(…)
Omschrijving van de toedracht
(handgeschreven:) Door een raketboring aanwezige waterleiding beschadigd”.
d. I-tek B.V. (“I-tek”) heeft in opdracht van Aegon een nader onderzoek ingesteld naar het ontstaan van de schade aan de waterleiding. I-tek heeft op 21 september 2005 gerapporteerd. In deze rapportage zijn verklaringen opgenomen van [persoon 2] (“[persoon 2]”) van Evides en van [persoon 3] (“[persoon 3]”) van Nedeb (de door Evides ingeschakelde expert) en is een gesprek met [persoon 4] (“[persoon 4]”), mede-eigenaar van [eiseres], weergegeven.
I-tek is tot, onder andere, de volgende samenvatting en beoordeling gekomen:
“Volgens de verklaring van de medewerker van Evides zou hij op de schadelocatie hebben gezien, dat de raketboor vast zat in de waterleiding.
(…)
Volgens de verklaring van de expert van Nedeb zou [persoon 4] mondeling hebben toegegeven, dat er tijdens werkzaamheden van de raketboring fouten zijn gemaakt. De werkzaamheden zouden aan de verkeerde zijde van de weg zijn aangevangen en volgens de expert zou [persoon 4] ook hebben gezien en hebben toegegeven, dat de schade aan de waterleiding het directe gevolg was van de raketboring.
(…)
Volgens de verklaring van [persoon 4] zou de schade aan de waterleiding zijn ontstaan als gevolg van het graven met de Bobcat.
Gezien de resultaten van het onderzoek tot dusver is het niet aanneme1ijk, dat als gevolg van de graafwerkzaamheden met de Bobcat de waterleiding werd vernield.
Gezien de inhoud van de verklaringen, die door de expert van Nedeb en de medewerker van Evides zijn afgelegd, is het meer aannemelijk en ligt het ook voor de hand, dat de waterleiding van Evides werd geraakt door de raketboor en dat ten gevolge van de raketboring de schade kennelijk is ontstaan.
(…)
Beoordeling.
Omdat verzekerde geen medewerking aan het onderzoek wil verlenen en verder geen informatie wil verstrekken, die van belang is voor dit onderzoek, kan de juiste oorzaak niet met zekerheid worden vastgesteld. De schade aan de waterleiding is hoogst waarschijnlijk veroorzaakt door de raketboor.”
e. In een brief van 6 oktober 2005 heeft Aegon alle polissen van [eiseres] bij Aegon opgezegd vanwege het opzettelijk verstrekken van onjuiste informatie met betrekking tot de oorzaak van de schade en het verzuim van [eiseres] om medewerking te verlenen aan het onderzoek in de zin van artikel 3.4.1.3 van de polisvoorwaarden. Opzegging van de werkmaterieelverzekering heeft plaatsgevonden per 20 oktober 2005, opzegging van de (elf) andere polissen per desbetreffende vervaldata.
f. Op 21 oktober 2005 heeft [persoon 1], de machinist van de Bobcat, een schriftelijke verklaring (de zogenoemde “machinistenverklaring”) afgegeven met - onder andere - de volgende inhoud:
(handgeschreven:) “Tijdens graafwerk voor K.P.N. Telecom met graafmachine waterleiding geraakt.”
g. Op 7 november 2005 heeft een gesprek tussen [eiseres] en Aegon plaatsgevonden op kantoor bij Aegon, in aanwezigheid van de ([persoon 5] van de) tussenpersoon van [eiseres] ([bedrijf 1], later Multimediair).
h. Nadien is er nog uitgebreid schriftelijk gecorrespondeerd tussen partijen, voornamelijk over de voorwaarden waaronder Aegon bereid was haar standpunt te heroverwegen (het afleggen van een schriftelijke verklaring door [persoon 4] en verstrekking van de gegevens van de grondwerker en van [persoon 1]). Op 13 december 2005 heeft [persoon 4] op verzoek van Aegon een uitgebreide schriftelijke verklaring afgelegd. In een email van 6 februari 2006 heeft Multimediair aan Aegon de gegevens van de grondwerker ([persoon 7]) ter beschikking gesteld en heeft zij aangegeven dat [persoon 1] vanwege zijn onzekere natuur geen verklaring wilde afleggen, hetgeen zij in een email van 16 februari 2006 nogmaals heeft uitgelegd met het aanbod om [persoon 1] nogmaals te vragen op een neutrale locatie alsnog een verklaring af te leggen.
i. Aegon heeft [eiseres] bij brief van 9 maart 2006 bericht dat zij - na een verzoek tot heroverweging van het bij brief van 6 oktober 2005 ingenomen standpunt - definitief uitvoering geeft aan de in haar brief van 6 oktober 2005 aangekondigde opzeggingen, met dien verstande dat opzegging van de werkmaterieelverzekering plaatsvindt per 1 april 2006.
j. Op 20 februari 2007 heeft DAS rechtsbijstand namens [eiseres] de volgende vraag aan Aegon voorgelegd:
“Namens cliënte is de Stichting CIS aangeschreven met het verzoek de op naam van cliënte bestaande registraties in de systemen FISH en SVVM toe te zenden. De Stichting heeft dit verzoek gehonoreerd. Eén melding riep vragen op. Het betreft een melding van 6 oktober 2005 gedaan door Aegon. Volgens het systeem wordt deze melding als vertrouwelijk aangemerkt. Meer informatie wordt niet verstrekt.
De Stichting CIS heeft cliënte doorverwezen naar de melder voor nadere informatie omtrent de melding. Vandaar dat ik mij thans tot u richt.”
k. Op 12 maart 2007 heeft Aegon hierop het volgende (schriftelijk) geantwoord:
“De verzekering is opgezegd omdat door de verzekeringnemer onjuiste informatie is verstrekt. Tevens heeft hij verzuimd, op het daartoe gedane verzoek, te bewerkstelligen dat zijn personeel in het onderzoek vragen beantwoordt over de omstandigheden in relatie tot de veroorzaakte schade.”
beoordeling van de stellingen en verweren
3.3. [eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat Aegon toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de verzekeringsovereenkomsten, althans dat Aegon onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, door de verzekeringen met [eiseres] zonder rechtsgeldige reden op te zeggen en de gegevens van [eiseres] ten onrechte te laten verwerken in een aantal (bij repliek onder 28 genoemde) registers.
3.4. Aegon heeft zich verweerd met de stelling dat [eiseres] in strijd heeft gehandeld met haar verplichtingen uit artikel 3.4.1 van de verzekeringsovereenkomst door:
a. opzettelijk onjuiste informatie te verstrekken met betrekking tot de oorzaak van de schade;
b. de schade niet meteen na het evenement op 12 januari 2005 maar pas op 10 maart 2005 bij Aegon te melden; en
c. door niet de nodige medewerking te verlenen bij het onderzoek naar de schadeoorzaak.
In dit kader heeft Aegon zich voorts beroepen op artikel 7:941 Burgerlijk Wetboek (“BW”). Op grond van deze omstandigheden heeft Aegon de verzekeringsovereenkomsten tussen haar en [eiseres] beëindigd. Aegon stelt voorts verplicht te zijn geweest de opzegging van de verzekeringsovereenkomsten bij CIS te registreren.
3.5. Ingevolge artikel 7:940 lid 3 BW kan de verzekeraar slechts tussentijds opzeggen op de in de overeenkomst vermelde gronden die van dien aard zijn dat gebondenheid aan de overeenkomst niet meer van de verzekeraar kan worden gevergd. Deze bepaling is in werking getreden per 1 januari 2006. Daarvoor was deze materie niet wettelijk geregeld. Krachtens overgangsrecht - dat onmiddellijke werking voorschrijft - is deze bepaling van toepassing op de opzegging indien deze op of na die datum heeft plaatsgevonden. In dit geval heeft opzegging van de werkmateriaalpolis plaatsgevonden bij brief van 6 oktober 2005 tegen 20 oktober 2005, de overige polissen per desbetreffende vervaldagen. Na een verzoek tot heroverweging heeft Aegon [eiseres] bij brief van 9 maart 2006 bericht dat zij definitief uitvoering zou geven aan de in haar brief van 6 oktober 2005 aangekondigde opzeggingen, met dien verstande dat opzegging van de werkmaterieelverzekering plaatsvindt per 1 april 2006. Nu aangenomen moet worden dat de opzeggingen eerst definitief zijn geworden door de opzeggingsbrief van 9 maart 2006, gaat de rechtbank uit van toepasselijkheid van artikel 7:940 BW.
3.6. Gesteld noch gebleken is dat in de onderhavige polis (materiële) gronden voor opzegging worden genoemd. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit niet dat de verzekeraar niet onder omstandigheden tot tussentijdse opzegging kan overgaan, maar maant het ontbreken van een opsomming van opzeggingsgronden tot - extra - terughoudendheid van de verzekeraar ten aanzien van een tussentijdse opzegging.
In het algemeen brengen reeds de redelijkheid en de billijkheid met zich dat een verzekeraar terughoudend moet zijn in het hanteren van zijn bevoegdheid tot tussentijdse opzegging. De verzekeraar die tussentijds wil opzeggen zal dan ook zorgvuldig moeten overwegen of de omstandigheden ernstig genoeg zijn om opzegging te rechtvaardigen en moeten nagaan of in redelijkheid geen minder ingrijpende maatregel (als een waarschuwing of een verhoging van het eigen risico) kan worden gevonden die evenzeer recht doet aan de belangen van beide partijen.
Een en ander geldt temeer voor andere verzekeringen die de verzekeraar tegelijkertijd om dezelfde reden opzegt. Een dergelijke opzegging is slechts gerechtvaardigd, indien de verzekeringnemer “in brede zin” een moreel risico is geworden, in die zin dat elk vertrouwen van de verzekeraar in de verzekerde geacht mag worden te zijn weggevallen.
3.7. De vraag die in deze zaak eerst moet worden beantwoord, is derhalve de vraag of in dit geval sprake is geweest van omstandigheden die ernstig genoeg zijn om de opzegging door Aegon - van de onderhavige werkmateriaalverzekering respectievelijk van de overige elf verzekeringen - te rechtvaardigen. Indien de rechtbank tot het oordeel zou komen dat dit niet het geval is, is Aegon door de opzegging toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [eiseres] en zijn de daarop betrekking hebbende registraties door of vanwege Aegon in de diverse registers ten onrechte geschied. Voor zover hieruit voor [eiseres] schade voortvloeit of is voortgevloeid, is Aegon daarvoor aansprakelijk.
De rechtbank zal per door Aegon in dit kader aangevoerde omstandigheid onderzoeken of deze een gegronde reden voor de opzegging door Aegon vormde.
Ad a: opzettelijk doen van onjuiste mededelingen
3.8. Aegon stelt dat [eiseres], tegen de achtergrond van de mededelingen van [persoon 4] aan [persoon 3] van Nedeb (“[persoon 3]”), opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt over de oorzaak van de schade.
3.8.1. Aegon beroept zich in dit verband op de volgende informatie van [persoon 3]:
a. uit zijn verklaring tegenover I-tek:
“[persoon 4] heeft de schade ook zelf waargenomen. Hij heeft gezien, dat de schade aan de leiding is ontstaan ten gevolge van de persing. [persoon 4] gaf ook toe, dat de schade direct was ontstaan door de raketpersing.”
b. uit zijn brief van 10 mei 2005 aan Aegon (productie 4 bij dagvaarding):
“Ter plaatse werd de aansprakelijkheid door de directeur/eigenaar erkend (verkeerde werkwijze raketboring) en voor zover ons bekend is werd de waterleidingbuis met de pneumatisch aangedreven raket doorboord.”
c. en uit zijn brief van 15 augustus 2005 aan [bedrijf 1] (productie 3 bij antwoord):
“Naar aanleiding van uw brief van 8 augustus 2005 delen wij u mede dat uw visie ten aanzien van de schade oorzaak niet delen. De raketboor die pneumatisch door een compressor werd aangedreven heeft de wand van de leiding doorboord, hetgeen wij ter plaatse hebben vastgesteld.
Van een graafschade met de bij Aegon verzekerde Bobcat is geen sprake geweest, hetgeen ook bij [persoon 4] bekend is; ter plaatse heeft hij de aansprakelijkheid voor deze schade ook direct erkend.”
3.8.2. Het standpunt van [eiseres] is dat zij er op basis van een mededeling van [persoon 1] van is uitgegaan dat het lek in de waterleiding was ontstaan door de werkzaamheden met de Bobcat. Dit standpunt wordt ondersteund door een schriftelijke verklaring die [persoon 1] heeft afgegeven (de zogenoemde “machinistenverklaring”; productie 18 bij dagvaarding), waarin hij bevestigt dat hij tijdens graafwerk voor KPN Telecom met een graafmachine de waterleiding heeft geraakt.
3.8.3. Uit de door Aegon aangehaalde weergave door [persoon 3] van de mededelingen van [eiseres] kan niet met voldoende zekerheid worden opgemaakt dat [persoon 4] tegenover [persoon 3] heeft toegegeven of erkend dat de schade specifiek door de “raketinslag” is ontstaan.
[eiseres] heeft dit betwist (vergelijk repliek onder 7). In zijn (schriftelijke) verklaring van 13 december 2005 heeft [persoon 4] dit zelf uitdrukkelijk weersproken. [persoon 4] stelt in deze verklaring dat hij tegen [persoon 3] heeft gezegd dat [eiseres] tijdens de persing schade had veroorzaakt aan de waterleiding en dat [eiseres] verantwoordelijk was voor de schade “omdat [eiseres] het immers kapot had gemaakt”. Deze lezing komt overeen met hetgeen [persoon 3] in zijn brieven van 10 mei 2005 en 15 augustus 2005 aan Aegon en [bedrijf 1] heeft geschreven. Uit deze brieven blijkt niet méér dan dat [eiseres] de aansprakelijkheid voor de schade heeft erkend, niet dat [eiseres] tegenover [persoon 3] heeft erkend dat de oorzaak van de schade (specifiek) de “raketinslag” was.
Ook uit de verklaring van [persoon 3] tegenover I-tek kan niet met voldoende zekerheid worden afgeleid dat [eiseres] iets anders heeft gedaan dan het erkennen van aansprakelijkheid voor de schade ten gevolge van haar werkzaamheden in het kader van de raketpersing. In het licht van de verklaring van [persoon 4] is de verklaring van [persoon 3] tegenover I-tek - mede gelet op de door [persoon 3] in zijn brieven van 10 mei 2005 en 15 augustus 2005 gebruikte, veel algemenere bewoordingen - in ieder geval onvoldoende concreet en specifiek om daaruit te kunnen afleiden dat [persoon 4] tegenover hem expliciet heeft gezegd of toegegeven dat de schade door een “inslag” van de raket is ontstaan.
Overigens, anders dan door Aegon gesteld (conclusie van antwoord onder 14), moet als vaststaand worden aangenomen dat [persoon 3] niet met eigen ogen heeft (kunnen) waarnemen dat de raket in de waterleiding vast zat en (/of) hem heeft helpen verwijderen. [eiseres] heeft bij repliek (onder 8 en 9) gemotiveerd gesteld, met name onder verwijzing naar de verklaring van [persoon 2] (dagvaarding, productie 15; zie blad 3 bovenaan), dat [persoon 3] pas op de schadelocatie arriveerde toen de raketboor al uit de grond was verwijderd. Aegon heeft deze stelling niet meer betwist.
3.8.4. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat Aegon ten tijde van de opzegging niet voldoende zekerheid had dat [eiseres] opzettelijk onjuiste informatie had verstrekt. Er was derhalve onvoldoende grond voor opzegging van de verzekerings-overeenkomsten tussen Aegon en [eiseres]. Of uit het schadebeeld en/of uit andere omstandigheden conclusies kunnen worden getrokken omtrent de oorzaak van de schade, kan onbesproken blijven.
Ad b: te late melding van de schade
3.9. Aegon stelt verder dat zij, omdat zij pas twee maanden na het evenement in kennis werd gesteld van het gebeurde, niet zelf door middel van een eigen expert meteen op de plaats des onheils de schadeoorzaak heeft kunnen vaststellen.
3.9.1. Hoewel de aanwezigheid van een expert van de zijde van Aegon, haar (mogelijk) meer duidelijkheid had kunnen verschaffen omtrent de schadeoorzaak en de dekking van de schade onder de polis, is dit geen omstandigheid die relevant is in het kader van de opzegging van de verzekeringsovereenkomsten met [eiseres]. De niet-tijdige melding is immers noch ingevolge de verzekeringsovereenkomst (artikel 3.4.1.1 bepaalt slechts dat de verzekering in een dergelijk geval geen dekking geeft) noch ingevolge de in rechtsoverweging 3.6 geformuleerde maatstaf een omstandigheid die een grond oplevert voor opzegging van de verzekeringsovereenkomst(en).
Ad c: onvoldoende medewerking
3.10. Tenslotte verwijt Aegon [eiseres] dat zij onvoldoende medewerking heeft verleend aan het onderzoek naar de schadeoorzaak. Aegon wijst in dit verband op de rapportage van I-tek, pagina 10, onder “opmerkingen rapporteur” en “beoordeling”, op de toezegging die [eiseres] in zijn verklaring tegenover de onderzoeker van I-tek (productie 16 bij dagvaarding) heeft gedaan en op de brief die is overgelegd als productie 20 bij dagvaarding.
3.10.1. De rechtbank stelt voorop dat [eiseres] wettelijk en contractueel (artikelen 3.4.1.3 en 3.4.1.4) gehouden was om na het schadevoorval Aegon haar volle medewerking te verlenen en alle benodigde inlichtingen en gegevens te verschaffen. Gelet op de hiervoor in overweging 3.6 geformuleerde maatstaf moet thans beoordeeld worden of een eventuele tekortkoming van [eiseres] in dit opzicht ernstig genoeg was om de opzegging te rechtvaardigen.
3.10.2. Uit de rapportage van I-tek blijkt dat [persoon 4] op 6 september 2005 uitgebreid heeft gesproken met de onderzoeker van I-tek. Voorts heeft [persoon 4] op 13 december 2005 op verzoek van Aegon een uitgebreide schriftelijke verklaring afgelegd. In het gesprek met I-tek (door Multimediair in een brief van 25 november 2005 aan Aegon omschreven als “een kruisverhoor”) heeft [eiseres] aangegeven dat hij de namen en telefoonnummers van de betrokken medewerkers in de administratie moest opzoeken en dat hij deze niet direct ter beschikking wilde stellen. Voorts gaf [persoon 4] in dit gesprek aan dat hij, voordat hij een schriftelijke verklaring zou afleggen of verder zou meewerken aan het onderzoek, overleg wilde plegen met de [persoon 5] van [bedrijf 1]. Uit de weergave van het gesprek in de rapportage van I-tek valt verder op te maken dat [persoon 4] boos was, met name omdat de afwikkeling zo lang duurde en omdat Aegon zelf geen contact met hem opnam en de oorzaak van de schade in twijfel trok.
3.10.3. In zijn verklaring van 13 december 2005 heeft [eiseres] aangekondigd dat hij zo spoedig mogelijk de gegevens van [persoon 1] en van de grondwerker zou verstrekken. In aansluiting hierop heeft [persoon 6] van Multimediair Aegon in een email van 6 februari 2006 Aegon het volgende laten weten:
“Met excuses voor de vertraging bericht ik u hierbij het volgende
- [persoon 7] (ZZP er) is bereikbaar onder nummer [telefoonnummer] en bereid een verklaring af te geven
- [persoon 1], wil aan het verzoek om met u een gesprek aan te gaan niet meewerken. Deze persoon is van nature erg onzeker en durft de ‘confrontatie’ c.q. een gesprek niet echt aan. Door hem is ten tijde van de schade wel een machinistenverklaring afgegeven, welke naar ik aanneem zich ook in uw dossier bevindt.
Graag uw reactie.”
3.10.4. In een brief van 9 februari 2006 heeft Aegon aan [eiseres] bericht dat het voor een heroverweging van het standpunt van Aegon van belang was dat [eiseres] haar werknemer ([persoon 1]) zou instrueren om direct een afspraak te maken met Aegon, “voor het opnemen van een waarheidsgetrouwe verklaring over de gang van zaken met betrekking tot de betreffende schade”. Aegon voegt hieraan toe dat indien er die week geen afspraak zou worden gemaakt, zij er van zou uitgaan dat [eiseres] daaraan geen medewerking meer zou verlenen.
3.10.5. In een mail van 16 februari 2006 heeft Multimediair in reactie hierop het navolgende medegedeeld:
“[persoon 4] heeft nogmaals kenbaar gemaakt mee te willen werken aan uw verzoek om de heer [persoon 1], medewerker van het bedrijf, te verzoeken alsnog een toelichting te verstrekken op de door hem reeds afgegeven schriftelijke (machinisten)verklaring.
Echter, [persoon 4] maakt u daarbij wel attent op de volgende zaken:
- de heer [persoon 1] is een oudere fysiek kwetsbare persoon, die absoluut niet om kan gaan met de druk van de manier van ondervraging, zoals met [persoon 4] heeft plaatsgevonden op 13 december jl.;
-dat [persoon 4] nogmaals aan de heer [persoon 1] met klem zal verzoeken alsnog zijn medewerking tot een gesprek te verlenen, echter indien hij hiertoe niet bereid is, [persoon 4] hem niet kan dwingen.
-dat dit tevens het laatste gesprek zal moeten zijn m.b.t. inhoud van dit dossier, omdat de investering in tijd en geld op géén enkele wijze meer in verhouding staan tot de daadwerkelijk door de relatie geleden schade.
De heer [eiseres] verzoekt, gezien bovenstaande, om het gesprek te laten plaatsvinden bij
[bedrijf 1] Visser of een andere neutrale lokatie, maar niet bij het hoofdkantoor van Aegon in Den Haag. Uiteraard wil ik als tussenpersoon weer aanwezig zijn bij dit gesprek.
(…)
Graag uw reactie op de inhoud van deze mail en ik zal u daarnaast z.s.m. informeren wanneer [persoon 1] beschikbaar is.”
3.10.6. Aegon heeft vervolgens op 9 maart 2006 een brief gestuurd, waarin zij aankondigt daadwerkelijk uitvoering te zullen geven aan de in haar brief van 6 oktober 2005 reeds aangekondigde opzeggingen, omdat [eiseres] na de brief van Aegon van 9 februari 2006 geen contact meer had opgenomen. Hoewel Multimediair Aegon nog heeft gewezen op haar emailbericht van 16 februari 2006 en Aegon heeft verzocht op basis daarvan haar standpunt in heroverweging te nemen, was Aegon hiertoe niet bereid. In een email van 13 maart 2006 heeft Aegon in dit verband gesteld:
“Het door u bijgevoegde mailbericht van 16 februari jl. is door mij niet ontvangen. Thans heb ik kennis genomen van de inhoud daarvan, waaronder de gestelde voorwaarden omtrent een alsnog in te brengen verklaring van [persoon 1]. Hiermee gaan wij niet akkoord.
Een verklaring van de heer [persoon 1], als deze al tot stand zou komen, kan niet uitsluitend dienen ter toetsing van de toedracht. Juist de beoordeling van het waarheidsgehalte van die en overige verklaringen zal daaraan inherent zijn. Alsmede, indien van toepassing, wie tot een onjuiste verklaring heeft aangezet. De toetsing op fraudeaspecten en daaraan verbonden kwalificaties/registraties maken deel uit van een beoordeling van eventuele aanvullende gegevens.
Wij hebben vastgesteld dat door [persoon 4] (opzettelijk) een onjuiste verklaring aan ons is verstrekt omtrent de schadeoorzaak.
Wij verzoeken u dan ook onze brief van 9 maart jl. aan verzekerde uit te reiken.
Wij zullen thans de beëindiging van de polissen uitvoeren zoals eerst aangegeven in onze brief van 6 oktober jl. met de mutaties daarop conform onze brief van 9 maart jl.”
3.10.7. Hoewel de communicatie tussen [eiseres] en (de expert van) Aegon moeizaam is verlopen, waarvoor zowel aan de zijde van [eiseres] als aan de zijde van (de expert van) Aegon oorzaken (niet of te laat komen op afspraken, opstelling in het algemeen) zijn aan te wijzen, ziet de rechtbank in de geschetste gang van zaken geen zodanig gebrek aan medewerking van de zijde van [eiseres] dat dit een voldoende ernstige grond vormt voor opzegging van de overeenkomsten door Aegon. [persoon 4] heeft kort na het evenement uitgebreid gesproken met (de onderzoeker van) I-tek en later heeft hij alsnog een uitgebreide schriftelijke verklaring afgelegd. Dat [eiseres] in eerste instantie overleg wilde plegen met zijn tussenpersoon alvorens hij nadere informatie of een schriftelijke verklaring wilde afgeven, is niet onbegrijpelijk of onredelijk. Hoewel het enige tijd heeft geduurd voordat [eiseres] de gegevens van de grondwerker heeft verstrekt, zijn deze uiteindelijk verstrekt. En ook heeft [eiseres] de bereidheid getoond om [persoon 1] nogmaals te vragen om een verklaring af te leggen, zij het onder enige voorwaarden, die naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig onredelijk zijn geweest dat Aegon om die reden heeft kunnen afzien van het nadere onderzoek. Het is uiteindelijk Aegon geweest die in haar email van 13 maart 2006 heeft aangegeven af te zien van het horen van de grondwerker en van [persoon 1]. In zoverre heeft Aegon zichzelf de mogelijkheid ontnomen om meer duidelijkheid te verkrijgen.
3.10.8. Ook het door Aegon gestelde gebrek aan medewerking door [eiseres] aan het onderzoek heeft derhalve geen (voldoende ernstige) reden kunnen vormen voor opzegging van de verzekeringsovereenkomsten met [eiseres].
Conclusies
3.11. Gelet op het voorgaande waren er ten tijde van de opzegging onvoldoende ernstige omstandigheden ter rechtvaardiging van opzegging van de onderhavige werkmateriaalverzekering respectievelijk van alle verzekeringen van [eiseres] bij Aegon. De opzegging door Aegon van alle bij haar lopende verzekeringen vormt ten opzichte van [eiseres] een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van deze overeenkomsten.
3.12. Uit het voorgaande volgt voorts dat de registraties door Aegon in de diverse registers - voor zover het registraties betreft wegens het opzettelijk verstrekken van onjuiste informatie en/of het verlenen van onvoldoende medewerking - ten onrechte zijn geschied.
3.13. [eiseres] stelt dat zij door de opzegging en de registraties door Aegon schade lijdt, omdat zij haar verzekeringen thans tegen een fors hogere premie bij een andere maatschappij heeft moeten onderbrengen. Aegon heeft hiertegen aangevoerd dat de oorzaak van een eventueel hogere verzekeringspremie niet is gelegen in de registratie van de schademelding of van de opzegging in neutrale zin.
[eiseres] heeft zich op het standpunt heeft gesteld dat Aegon niet slechts neutrale maar ook zogenaamde “speciale meldingen” heeft gedaan, die met zich brengen dat bij een opvolgende verzekeraar mogelijk een hogere verzekeringspremie moet worden betaald. Nu Aegon dit niet heeft weersproken, staat dit tussen partijen vast. Los daarvan is het van algemene bekendheid dat het verkrijgen van vervangende dekking op zich al wordt bemoeilijkt (los van eventuele registraties) doordat een vorige verzekering door opzegging door de verzekeraar is beëindigd. Bij het aangaan van een verzekering wordt doorgaans gevraagd of en om welke reden vorige verzekeringen zijn opgezegd en kunnen door de opvolgende verzekeraar aan een (eerlijk) antwoord op deze vraag consequenties worden verbonden voor de dekking en de premie.
De rechtbank acht het derhalve aannemelijk dat [eiseres] door de opzegging van haar verzekeringen bij Aegon en de registratie daarvan in de diverse registers schade lijdt. Aegon zal worden veroordeeld tot vergoeding van de daardoor door [eiseres] geleden schade, op te maken bij staat.
3.14. Ten aanzien van de gevorderde doorhaling van ten onrechte gedane registraties geldt het volgende.
Gedaagden hebben aangevoerd dat CIS geen eigen taak en functie heeft ter zake van de registratie van gegevens. De vastlegging van gegevens ligt in handen van de desbetreffende functionarissen van de deelnemende verzekeringsmaatschappij en CIS heeft zelf geen mogelijkheden om tot verandering of verwijdering van opgenomen gegevens over te gaan, aldus gedaagden.
De rechtbank zal een comparitie van partijen gelasten ter bevordering van de ongedaanmaking van ten onrechte gedane registraties. Het ligt in de rede dat partijen trachten voorafgaand aan de te plannen comparitie hierover tot overeenstemming te komen en hieraan uitvoering te geven. Partijen worden verzocht de comparitierechter vervolgens schriftelijk over het resultaat hiervan te berichten en daarbij gemotiveerd aan te geven of de comparitie al dan niet nog doorgang dient te vinden. Indien partijen tot een definitieve regeling komen, kan de zaak op verzoek van partijen voor doorhaling naar de rol worden verwezen.
Voor het geval een minnelijke oplossing niet kan worden bereikt, dienen partijen zich voor te bereiden op het geven van een nadere toelichting (ter comparitie) op hun standpunten over de vordering tot doorhaling.
Reconventie
3.15. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat geen grondslag bestaat voor toewijzing van de reconventionele vorderingen van Aegon.
Voorts in conventie en in reconventie
3.15. Iedere verdere beslissing wordt thans aangehouden.
4 De beslissing
De rechtbank,
in conventie en in reconventie,
- beveelt partijen te verschijnen in het gebouw van deze rechtbank, voor de rechter mr. R.J.A.M. Cooijmans, op een nader te bepalen dag en tijdstip om een schikking te beproeven en inlichtingen te verstrekken;
- bepaalt dat de advocaten van beide partijen aan de rechtbank - sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E 12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam - opgave zullen doen van de verhinderdata op dinsdag- en donderdagochtenden in de maanden februari, maart en april 2010;
- beveelt dat partijen eventuele nieuwe stukken uiterlijk twee weken vóór de zitting aan de rechtbank - sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam - en aan de wederpartij(en) zullen toezenden;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans.
Uitgesproken in het openbaar.
[1694]