ECLI:NL:RBROT:2009:BM9314

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
270228 / HA ZA 06-2791
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in vrijwaring met betrekking tot bijdrageplicht en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 september 2009 uitspraak gedaan in een vrijwaringsprocedure. De eisers in de hoofdzaak, [eiseres 1] en [eiser 2], hebben een minnelijke regeling getroffen met de gedaagde partij, waardoor de hoofdzaak is geroyeerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers zich op grond van artikel 6:14 BW hebben verbonden om hun vordering te verminderen met het bedrag dat zij van de gedaagde als bijdrage hadden kunnen vorderen. Hierdoor is de gedaagde bevrijd van haar eventuele bijdrageplicht jegens de eisers, wat heeft geleid tot de afwijzing van de vordering in conventie.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat, op basis van artikel 237 Rv, de eisers in beginsel als in het ongelijk gestelde partijen in de kosten dienen te worden veroordeeld. De rechtbank heeft echter geen aanleiding gezien om de gedaagde in de proceskosten te veroordelen, aangezien de beslissing in de vrijwaring niet is gebaseerd op een inhoudelijke beoordeling van de rechtsbetrekking tussen partijen, maar op de gevolgen van de getroffen regeling. De rechtbank heeft geconcludeerd dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen, en dat de voorwaardelijke reconventie door de gedaagde geen betekenis heeft, omdat de voorwaarde niet kan worden vervuld.

Het vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans en is openbaar uitgesproken. De rechtbank heeft de vordering in conventie afgewezen en bepaald dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 270228 / HA ZA 06-2791
Uitspraak: 16 september 2009
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
1. [eiseres 1],
gevestigd te Rotterdam,
hierna ook aan te duiden als: [eiseres 1],
2. [eiser 2],
wonende te [woonplaats],
eisers in conventie (in vrijwaring),
verweerders in voorwaardelijke reconventie (in vrijwaring),
advocaat mr. J. Kneppelhout,
- tegen -
[gedaagde],
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
hierna ook aan te duiden als: [gedaagde],
gedaagde in conventie (in vrijwaring),
eiseres in voorwaardelijke reconventie (in vrijwaring),
advocaat mr. P.H.Ch.M. van Swaaij.
1 Het verdere verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het tussenvonnis van 4 juni 2008;
- de akte van [gedaagde], met productie;
- de antwoordakte.
2 De verdere beoordeling, in conventie en in voorwaardelijke reconventie
2.1 Bij voormeld tussenvonnis in deze vrijwaring is de zaak verwezen naar de parkeerrol in afwachting van verdere ontwikkelingen in de hoofdzaak. Op verzoek van [gedaagde] is de zaak weer op de gewone rol geplaatst voor het nemen van een akte. [gedaagde] heeft zich bij akte beroepen op een in de hoofdzaak tussen eisers (in de hoofdzaak) en [gedaagde] (medegedaagde in de hoofdzaak) getroffen schikking. Bij antwoordakte hebben [eiseres 1] en [eiser 2] hierop gereageerd.
2.2 Tussen partijen is niet in discussie dat in de hoofdzaak tussen eisers en [gedaagde] een minnelijke regeling is overeengekomen en dat de (hoofd)zaak tegen [gedaagde] is geroyeerd. Evenmin is in geschil dat eisers in de hoofdzaak zich op de voet van artikel 6:14 BW jegens [eiseres 1] en [eiser 2] hebben verbonden hun vordering op hen te verminderen met het (eventuele) bedrag dat deze van [gedaagde] als bijdrage hadden kunnen vorderen op grond van de artikelen 6:10 en 13 BW. Dienovereenkomstig hebben eisers in de hoofdzaak hun vordering gewijzigd.
2.3 Op grond van artikel 6:14 BW, dat niet vereist dat het bedrag van de bijdrage concreet wordt genoemd, is [gedaagde] hierdoor bevrijd van haar (eventuele) bijdrageplicht jegens [eiseres 1] en [eiser 2], de hoofdelijk medeschuldenaren in de visie van eisers in de hoofdzaak. Nu de vordering in conventie (in de vrijwaring) is gegrond op deze bijdrageplicht, is hieraan de grondslag komen te ontvallen. De vordering in conventie dient derhalve te worden afgewezen.
2.4 Ingevolge artikel 237 Rv dienen [eiseres 1] en [eiser 2] in beginsel als in het ongelijk gestelde partijen in de kosten te worden veroordeeld.
Anders dan zij betogen, bestaat geen grond om (op basis van een inhoudelijke afweging) [gedaagde] in de proceskosten te veroordelen. De beslissing in de vrijwaring is niet gebaseerd op een inhoudelijke beoordeling van de rechtsbetrekking tussen partijen maar op de gevolgen van de in de hoofdzaak getroffen regeling. Deze tussen eisers in de hoofdzaak en [gedaagde] getroffen regeling kan, anders dan [eiseres 1] en [eiser 2] aanvoeren, niet op één lijn worden gesteld met betaling van de regresvordering door [gedaagde] aan [eiseres 1] en [eiser 2], reeds nu de regeling geen betrekking heeft op de omvang van de bijdrageplicht en derhalve denkbaar is dat [gedaagde] van mening is dat haar bijdrageplicht nihil is.
Wel ziet de rechtbank aanleiding de in de vrijwaring door [gedaagde] gemaakte kosten als nodeloos veroorzaakt voor haar rekening te laten, nu is gesteld noch gebleken dat de door [gedaagde] in de hoofdzaak getroffen schikking niet reeds voorafgaand aan het instellen van de onderhavige vrijwaring gerealiseerd had kunnen zijn.
Hieruit volgt dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen.
2.5 Uit de in de hoofdzaak getroffen schikking en het royement jegens [gedaagde] volgt dat [gedaagde] in de hoofdzaak niet meer kan worden veroordeeld, waardoor de voorwaarde voor het instellen van de reconventie (zie het tussenvonnis onder 5) niet meer kan worden vervuld.
Aan een inhoudelijke beoordeling van de in voorwaardelijke reconventie ingestelde regresvordering komt de rechtbank dan ook niet toe, noch aan een proceskostenveroordeling.
[gedaagde] heeft bij akte de voorwaardelijke reconventie "voor zover nodig" nog ingetrokken. Uit het voorgaande volgt dat hieraan geen betekenis toekomt.
3 De beslissing
De rechtbank
wijst de vordering in conventie af;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
stelt vast dat de voorwaarde voor de (voorwaardelijke) reconventie niet kan worden vervuld.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans.
Uitgesproken in het openbaar.
[1694]