ECLI:NL:RBROT:2009:BL4895

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
316541 / HA ZA 08-2463
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en ontruiming van onroerende zaken na onrechtmatige occupatie

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 december 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en gedaagden, die de erfgenamen zijn van de heer [X]. Eiseres heeft in 1995 twee panden in Rotterdam verworven van [X]. Na het overlijden van [X] hebben de gedaagden, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. R.M.M. Righarts, een procedure aangespannen tegen eiseres, waarin zij betaling van de koopsom of ontbinding van de koopovereenkomst vorderden. De rechtbank heeft in een eerder vonnis van 23 februari 2005 de vorderingen van gedaagden afgewezen, maar hen wel veroordeeld tot schadevergoeding aan eiseres wegens onrechtmatige occupatie van de panden. Eiseres heeft vervolgens in deze procedure schadevergoeding gevorderd van de gedaagden, onder andere wegens gederfde huurinkomsten en schade door vernieling van de panden. Gedaagde 5 heeft betwist dat hij aan de eerdere vonnissen gebonden is, omdat hij nooit opdracht heeft gegeven aan zijn advocaat om hem te vertegenwoordigen. De rechtbank heeft deze stelling verworpen en geoordeeld dat gedaagden in beginsel gehouden zijn om de schade te vergoeden. De rechtbank heeft de vordering van eiseres tot schadevergoeding en ontruiming van de panden beoordeeld, waarbij de status van het eerdere vonnis van 23 februari 2005 cruciaal is voor de uitkomst. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere conclusies van partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 316541 / HA ZA 08-2463
Uitspraak: 9 december 2009
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiseres],
wonende te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. A.W. Dolphijn,
- tegen -
1. [gedaagde 1],
wonende te Rotterdam,
advocaat mr. R.M.M. Righarts,
en,
2. [gedaagde 2],
wonende te Vlissingen,
advocaat mr. M.W.A. Verhaard,
en,
3. [gedaagde 3],
woonplaats gekozen hebbende ten kantore van advocaat mr. R.M.M. Righarts te Rotterdam,
advocaat mr. R.M.M. Righarts
en,
4. [gedaagde 4],
wonende te Rotterdam,
advocaat mr. R.M.M. Righarts,
en,
5. [gedaagde 5],
wonende te Rotterdam,
advocaat mr. E.J. Eijsberg,
en,
6. [gedaagde 6],
woonplaats gekozen hebbende ten kantore van advocaat mr. R.M.M. Righarts te Rotterdam,
advocaat mr. R.M.M. Righarts
gedaagden.
Eiseres wordt hierna aangeduid als “[eiseres]”. Gedaagden zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid als "[gedaagden]”. Gedaagden zullen -waar nodig- ook afzonderlijk worden aangeduid met hun voorletters en achternaam.
1 Het verloop van het geding
1.1 De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaardingen d.d. 26 september 2008 en 1 oktober 2008 en de door [eiseres] overgelegde producties 1-11;
- incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring, tevens houdende conclusie van antwoord in de hoofdzaak van [gedaagde 5];
- conclusie van antwoord in het incident;
- vonnis in het incident d.d. 25 februari 2009;
- conclusie van repliek;
- conclusie van dupliek, met productie, van [gedaagde 5].
1.2 [gedaagde 1], [gedaagde 2], [gedaagde 3], [gedaagde 4] en [gedaagde 6] hebben zich op de eerst dienende dag bij advocaat gesteld. Tegen [gedaagde 5] is verstek verleend. De procedure is vervolgens verwezen naar de rolzitting van 26 november 2008.
[gedaagde 1], [gedaagde 2], [gedaagde 3], [gedaagde 4] en [gedaagde 6] hebben op die datum niet voor antwoord geconcludeerd, waarna jegens hen akte niet dienen is verleend. [gedaagde 5] heeft op 26 november 2008 het jegens hem verleende verstek gezuiverd en heeft vervolgens voortgeprocedeerd.
2 Vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen -voor zover van belang- het volgende vast:
2.1 [eiseres] heeft op of omstreeks 1 december 1995 een tweetal panden, gelegen aan de [adres 1] respectievelijk [adres 2] te Rotterdam (hierna: “de panden”), in eigendom gekregen van de heer [X] (hierna: “[X].”).
2.2 [gedaagden] zijn de kinderen en wettelijke erfgenamen van [X]. Na het overlijden van [X]. heeft de advocaat mr. R.M.M. Righarts op 20 januari 1998 in naam van [gedaagden] een procedure aanhangig gemaakt jegens [eiseres]. [gedaagden] vorderden in rechte betaling van de koopsom van de panden door [eiseres], vermeerderd met rente en kosten, dan wel ontbinding van de koopovereenkomst met teruglevering van de panden. De vorderingen van [gedaagden] zijn bij vonnis van 23 februari 2005 (in conventie) afgewezen.
2.3 In dezelfde procedure heeft [eiseres] in reconventie gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] te veroordelen tot onder meer:
- medewerking aan het doorhalen van de hypotheek;
- ontruiming van de panden [adres 1, 2, 3 en 4] te Rotterdam;
- schadevergoeding, nader op te maken bij staat, vanwege onrechtmatige occupatie en onrechtmatig gebruik van bedoelde panden.
[gedaagden] hebben geen verweer gevoerd tegen deze vorderingen, waarna de vorderingen bij vonnis van 23 februari 2005 (in reconventie) zijn toegewezen. De rechtbank heeft het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.4 Na dit vonnis zijn [gedaagde 1] (in deze procedure gedaagde sub 1) en [gedaagde 3] (in deze procedure gedaagde sub 3) de panden blijven bewonen. [gedaagde 5] (gedaagde sub 5) heeft (in elk geval) na 23 februari 2005 niet in de panden gewoond.
2.5 De voorzieningenrechter heeft op vordering van [eiseres] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, van 16 januari 2006 [gedaagde 1] en [gedaagde 3] (onder meer) veroordeeld om vier maanden na betekening van het vonnis de panden met al de hunnen en het hunne te ontruimen en ter vrije beschikking van [eiseres] te stellen.
2.6 [gedaagde 1] en [gedaagde 3] hebben tegen het vonnis van 16 januari 2006 hoger beroep ingesteld. Deze appelprocedure is nog aanhangig.
2.7 Op vordering van [eiseres] heeft de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, van 18 juli 2008 [eiseres] gemachtigd om op kosten van [gedaagde 3] uitschrijving en/of doorhaling van het recht op hypotheek ten aanzien van het pand aan de [adres 2] uit de openbare registers te doen bewerkstelligen en op kosten van [gedaagden] de conservatoire beslagen van 16 januari 1998 ten aanzien van de onroerende zaken (waarmee de panden zijn bedoeld) door (een van) [gedaagden] gelegd en ingeschreven, door te halen en/of uit te schrijven uit de openbare registers.
3 De vordering
[eiseres] heeft -verkort weergegeven- bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gevorderd [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 127.600,= vermeerderd met (buitengerechtelijke) kosten en rente.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiseres] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1 [gedaagden] hebben onrechtmatig gehandeld, nu zij geen gehoor hebben gegeven aan de rechterlijke bevelen als vervat in het vonnis van 23 februari 2005, waaronder de doorhaling van de kadastrale inschrijvingen en de ontruiming van de panden.
3.2 Ingevolge het vonnis van 23 februari 2005 zijn [gedaagden] gehouden de schade die [eiseres] als gevolg van de onrechtmatige occupatie en het onrechtmatige gebruik van de panden heeft geleden, te vergoeden.
3.3 De onder 3.2 bedoelde schade bestaat uit de huur die [eiseres] maandelijks voor de panden had kunnen ontvangen. Die maandelijkse huur kan “grofweg” worden geschat op een bedrag van € 400,=. [gedaagden] hebben 112 maanden in de panden verbleven. De gemiste huurinkomsten van [eiseres] bedragen daarom in ieder geval (112 maanden x
€ 400,= x 2 panden =) € 89.600,=.
3.4 [gedaagden] hebben door vernieling en verwaarlozing van de panden schade aan de panden toegebracht. Dat blijkt uit het feit dat de gemeente een aanschrijving op grond van de Woningwet heeft gedaan. De omvang van deze schade wordt vooralsnog begroot op een bedrag van € 10.000,=.
3.5 [eiseres] heeft een met de heer [Y] gesloten koopovereenkomst ter zake van het pand aan de [adres] niet kunnen nakomen, doordat [gedaagden] in strijd met het vonnis van 23 februari 2005 hebben geweigerd de op het pand rustende kadastrale inschrijvingen door te halen. [eiseres] heeft als gevolg daarvan een bedrag van € 28.000,00 aan [Y] moeten vergoeden en heeft daardoor schade geleden.
3.6 Naast vergoeding van de hoofdsom ad € 127.600,00 heeft [eiseres] aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten conform het forfaitair stelsel van rapport Voorwerk II, alsmede op nakosten en wettelijke rente.
4 Het verweer
Het verweer van [gedaagde 5] strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, van [eiseres] in de kosten van het geding.
[gedaagde 5] heeft daartoe het volgende aangevoerd:
4.1 [gedaagde 5] heeft advocaat mr. R.M.M. Righarts nimmer opdracht gegeven om namens hem in rechte op te treden. [gedaagde 5] is derhalve nooit bevoegdelijk vertegenwoordigd, zodat de jegens hem gewezen vonnissen tegenover hem geen rechtskracht hebben.
4.2 [gedaagde 5] heeft de panden nooit bewoond en/of gebruikt, zodat hij niet gehouden was huur voor de panden te betalen, dan wel de panden te ontruimen. Hierop stuit de vordering ter zake van de gederfde huurinkomsten ad € 89.600,= af.
4.3 [eiseres] heeft de schade als gevolg van de beweerdelijke vernieling van de panden, noch de betrokkenheid van [gedaagde 5] bij deze vernieling, onderbouwd, zodat het bedrag van
€ 10.000,= aan schadevergoeding eveneens moet worden afgewezen.
4.4 [eiseres] heeft niet aangetoond dat zij door de geweigerde doorhaling van de hypothecaire inschrijving een bedrag van € 28.000,= aan [Y] verschuldigd is geworden. Voorts is niet aangetoond dat [eiseres] dit bedrag ook daadwerkelijk aan [Y] heeft betaald en daardoor schade heeft geleden. Voor zover [eiseres] hierdoor al schade heeft geleden, is [gedaagde 5] daarvoor niet aansprakelijk, omdat alleen [gedaagde] de hypothecaire inschrijving op de panden had kunnen laten doorhalen en [gedaagde] daartoe ook bij vonnis van 18 juli 2008 is veroordeeld. Daarnaast heeft [gedaagde 5] zijn medewerking aan doorhaling van het gelegde conservatoire beslag verleend zodra hij wist dat zulks van hem werd verwacht.
4.5 [gedaagden] zijn bij vonnis van 23 februari 2005 niet hoofdelijk veroordeeld. [gedaagde 5] is dus in elk geval slechts aansprakelijk voor een gelijk deel van de schade.
4.6 [eiseres] procedeert op basis van een toevoeging zodat de door haar gevorderde buitengerechtelijke kosten reeds om die reden niet voor vergoeding in aanmerking komen. Bovendien hebben er door of namens [eiseres] geen buitengerechtelijke werkzaamheden plaatsgevonden, in elk geval niet jegens [gedaagde 5].
4.7 Voor de nakosten geldt dat daarvoor een aparte procedure bestaat en dat die kosten naar vaste rechtspraak nimmer op voorhand worden toegewezen.
5 De beoordeling
5.1 [gedaagde 5] (gedaagde sub 5) heeft onder meer als verweer gevoerd dat hij niet aan de vonnissen van 23 februari 2005 en 18 juli 2008 gebonden is omdat hij mr. R.M.M. Righarts nooit opdracht heeft gegeven om namens hem in rechte op te treden. De rechtbank verwerpt die stelling. Hieraan ligt het navolgende ten grondslag.
5.2 Mr. R.M.M. Righarts heeft zich in de procedures jegens [eiseres] als advocaat van (onder meer) [gedaagde 5] gepresenteerd. Uitgangspunt is dat een advocaat die zich voordoet als procesvertegenwoordiger van een partij geacht wordt over een toereikende volmacht te beschikken, zodat de door deze advocaat verrichte proceshandelingen, alsmede het resultaat daarvan, aan de door hem (beweerdelijk) vertegenwoordigde partij kunnen worden toegerekend. Op dit uitgangspunt is de procesvoering van zaken bij de sector civiel van de rechtbank gebaseerd. Een andere opvatting op dit punt zou bovendien betekenen dat een partij zich op andere wijze dan door middel van hoger beroep of cassatie aan een rechterlijke uitspraak kan onttrekken. Dat is in strijd met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Een en ander betekent dat [gedaagde 5], los van de vraag of mr. R.M.M. Righarts met een deugdelijke volmacht namens [gedaagde 5] heeft opgetreden, gebonden is aan de gerechtelijke beslissingen als vervat in de vonnissen van 23 februari 2005 en 18 juli 2008. [gedaagde 5] is dan ook in beginsel gehouden aan deze gerechtelijke beslissingen te voldoen.
5.3 Bij de beoordeling van de vordering moet verder het volgende worden voorop gesteld. Van [gedaagden] heeft slechts [gedaagde 5] inhoudelijk verweer gevoerd. Naar analogie van de situatie die zich voordoet in geval van meerdere gedaagden van wie één of meer verstek hebben laten gaan, geldt dat door [gedaagde 5] aangevoerde verweren niet in het voordeel werken van de andere gedaagden tenzij sprake is van een rechtsbetrekking tussen partijen die verplicht tot een voor alle gedaagden gelijke beslissing (HR 28 mei 1999, NJ 2000, 290). In het onderhavige geval is van een dergelijke rechtsbetrekking niet gebleken, zodat de beslissing ten aanzien van [gedaagde 5] niet gelijk dient te zijn aan de beslissing ten aanzien van de andere gedaagden dan [gedaagde 5]. Tegen deze achtergrond geldt het volgende.
5.4 Op grond van het vonnis van 23 februari 2005 zijn [gedaagden] in beginsel gehouden medewerking te verlenen aan het doorhalen van de hypotheek op de panden en het ontruimen en leeghalen van deze panden, alsmede tot betaling van schadevergoeding nader op te maken bij staat vanwege de onrechtmatige occupatie en het onrechtmatige gebruik van deze panden. Op schending van deze verplichtingen zijn de gevorderde bedragen van
€ 89.600,= (onrechtmatige occupatie), € 10.000,= (vernieling tijdens onrechtmatig gebruik) en € 28.000,= (niet doorhalen van kadastrale inschrijvingen) gebaseerd.
5.5 [gedaagden] zijn blijkens hetgeen daarover in het kort gedingvonnis van 16 januari 2006 staat vermeld, in hoger beroep gegaan van het vonnis van 23 februari 2005. Het vonnis van 23 februari 2005 is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat het instellen van het hoger beroep opschortende werking heeft. In de onderhavige procedure hebben partijen in het midden gelaten of dit hoger beroep is doorgezet en zo ja, tot welk resultaat dit heeft geleid. Zodoende kan op dit moment niet worden vastgesteld of het vonnis van 23 februari 2005 in kracht van gewijsde is gegaan. Dit betekent dat evenmin kan worden vastgesteld of [gedaagden] schadevergoeding op grond van onrechtmatige occupatie en onrechtmatig gebruik van de panden aan [eiseres] verschuldigd zijn en of [gedaagden] gehouden waren tot doorhaling van de hypotheek. Het vonnis van de voorzieningenrechter van 16 januari 2006 (zie onder 2.5) maakt dit niet anders, nu daarbij slechts de ontruiming van de panden aan de orde was (daargelaten dat dit vonnis slechts is gewezen tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 3] en dus niet tegen ieder van [gedaagden]).
5.6 [eiseres] zal in de gelegenheid worden gesteld zich bij conclusie na tussenvonnis uit te laten over de vraag of het vonnis van 23 februari 2005 inmiddels gezag van gewijsde heeft. [gedaagden] zullen vervolgens in de gelegenheid worden gesteld op deze conclusie na tussenvonnis te reageren. Indien het vonnis van 23 februari 2005 geen gezag van gewijsde heeft, bestaat er (vooralsnog) voor [gedaagden] geen verplichting om het vonnis van 23 februari 2005 na te komen. In dat geval dienen de in 5.4 bedoelde vorderingen van [eiseres] reeds om die reden te worden afgewezen.
5.7 Vooruitlopend op de mogelijkheid dat het vonnis van 23 februari 2005 inmiddels wel gezag van gewijsde heeft, gaat de rechtbank in de overwegingen 5.8-5.12 nader in op de in 5.4 bedoelde vorderingen.
5.8 Op basis van het vonnis van 23 februari 2005 geldt ten aanzien van [gedaagde 5] dat hij
- met de andere in die procedure gedaagde partijen - de schade, als gevolg van de onrechtmatige occupatie en het onrechtmatige gebruik, aan [eiseres] dient te vergoeden. Het verweer van [gedaagde 5] dat hij niet betrokken zou zijn (geweest) bij de onrechtmatige bewoning van de panden, is tardief. Dit verweer had [gedaagde 5] immers in de procedure voorafgaand aan het vonnis van 23 februari 2005, dan wel in het tegen dit vonnis ingestelde hoger beroep moeten voeren. Voor het voeren van dit verweer is in de onderhavige procedure geen plaats, nu zulks neerkomt op een verkapt hoger beroep tegen het vonnis van 23 februari 2005.
5.9 [eiseres] vordert begroting van de schade bedoeld in 5.8. Zij stelt dat die schade
€ 89.600,= bedraagt. Ter onderbouwing voert [eiseres] aan dat de schade kan worden begroot op basis van de maandelijkse “huurinkomsten” die zij gedurende de periode van onrechtmatige occupatie had kunnen ontvangen. Dit uitgangspunt voor de schadebegroting – dat [gedaagden] niet hebben betwist – komt de rechtbank juist voor. [eiseres] heeft onbetwist gesteld dat de panden gedurende 112 maanden onrechtmatig zijn bewoond. [gedaagde 5] heeft wel ter betwisting van deze schadepost aangevoerd dat een “grofweg” schatting van € 400,= onvoldoende betrouwbaar is. Die betwisting slaagt. Dit betekent ten aanzien van [gedaagde 5] dat de fictieve huurprijs moet worden vastgesteld. De vaststelling van de fictieve huurprijs kan plaatsvinden aan de hand van een deskundigenbericht. [eiseres] en [gedaagde 5] worden in de gelegenheid gesteld zich in de conclusies na tussenvonnis als bedoeld onder rechtsoverweging 5.6 uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige en de aan deze voor te leggen vragen. Bij die gelegenheid wordt [eiseres] tevens in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het bij conclusie van dupliek gevoerde verweer van [gedaagde 5] dat het op de weg van [eiseres] had gelegen eerder een kort geding tot ontruiming van de panden in te stellen teneinde haar schade ten gevolge van de gederfde “huurinkomsten” te beperken. Indien komt vast te staan dat [eiseres] haar schade onvoldoende heeft beperkt, kan zulks er immers toe leiden dat in de rechtsverhouding met [gedaagde 5] (een deel van) de schade op grond van “eigen schuld” ex artikel 6:101 van het BW voor rekening van [eiseres] dient te blijven.
[gedaagde 1], [gedaagde 2], [gedaagde 3], [gedaagde 4] en [gedaagde 6] hebben - anders dan [gedaagde 5] - de juistheid van het gevorderde schadebedrag, alsmede de daaraan ten grondslag liggende berekening, niet weersproken. Daaruit volgt dat indien komt vast te staan dat het vonnis van 23 februari 2005 gezag van gewijsde heeft, ten aanzien van [gedaagde 1], [gedaagde 2], [gedaagde 3], [gedaagde 4] en [gedaagde 6] een bedrag van
€ 89.600,= zal worden toegewezen.
5.10 Ter onderbouwing van het gevorderde bedrag van € 28.000,= heeft [eiseres] bij dagvaarding gesteld dat zij het pand aan de [adres 1] in juni 2006 niet kon leveren aan [Y] “gezien de weigering van het gerechtelijke gebod tot medewerking van [gedaagden] aan de doorhaling van de kadastrale inschrijvingen”, als gevolg waarvan zij schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. Bij conclusie van antwoord heeft [gedaagde 5] zowel de hoogte van de schade als het verband met enige gedraging van hem betwist. Op deze betwisting heeft [eiseres] op haar beurt bij conclusie van repliek gereageerd met de stelling dat de schade “evident” is, in verband waarmee zij heeft verwezen naar de door [gedaagden] in 1998 gelegde conservatoire beslagen. Gelet hierop overweegt de rechtbank als volgt.
5.11 [eiseres] heeft haar vordering naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De schade is blijkens de stellingen van [eiseres] immers ontstaan in 2006 toen zij niet kon leveren aan [Y] als gevolg van “kadastrale inschrijvingen”, waarmee zij blijkens haar stellingen bij repliek kennelijk doelt op de conservatoire beslagen. In 2006 rustte op [gedaagden] echter nog niet de verplichting die conservatoire beslagen op te heffen. Die verplichting volgt immers pas uit het vonnis van de voorzieningenrechter van 18 juli 2008. [gedaagden] kunnen niet al in 2006 hebben gehandeld in strijd met een rechterlijk gebod dat pas in 2008 is gegeven. Ten tijde van de gestelde koopovereenkomst met [Y] rustte op [gedaagden] wel al de verplichting tot doorhaling van de hypotheek op grond van het vonnis van 23 februari 2005. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt echter niet in te zien dat de hypotheek de levering aan [Y] zou hebben verhinderd. Een en ander brengt mee dat de vordering op dit punt bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing niet voor toewijzing in aanmerking komt. De status van het vonnis van 23 februari 2005 is voor de hier bedoelde vordering dus niet van belang.
5.12 [eiseres] heeft zich op het standpunt gesteld dat zij (door de onrechtmatige occupatie en het onrechtmatige gebruik van de panden) ook schade heeft geleden als gevolg van vernieling van de panden. [gedaagde 5] heeft gemotiveerd betwist dat er sprake is (geweest) van vernieling van de panden en dat [eiseres] daardoor schade ter hoogte van een bedrag van € 10.000,= heeft geleden. In het licht van deze betwisting heeft [eiseres] haar oorspronkelijke stelling bij conclusie van repliek onvoldoende gehandhaafd. De enkele omstandigheid dat de gemeente ten aanzien van een of alle panden een aanschrijving zou hebben gedaan, is onvoldoende om aan te moeten nemen dat er van schade als gevolg van vernieling sprake is. Uit de door [eiseres] in het geding gebrachte brief van de gemeente blijkt immers niet meer dan dat onderzoek zal plaatsvinden. Daarnaast valt niet in te zien waarom [eiseres] niet in staat zou zijn in ieder geval geconcretiseerd te stellen wat er dan in de panden vernield zou zijn. De vordering die ziet op de schade als gevolg van vernieling ad € 10.000,= zal dan ook jegens [gedaagde 5] worden afgewezen. De andere gedaagden dan [gedaagde 5] hebben niet betwist dat [eiseres] als gevolg van vernieling van de panden schade ter hoogte van
€ 10.000,= heeft geleden, zodat deze vordering jegens de andere gedaagden dan [gedaagde 5] wel voldoende vaststaat. Het schadebedrag ad € 10.000,= zal derhalve wel jegens de andere gedaagden dan [gedaagde 5] worden toegewezen, mits komt vast te staan dat het vonnis van 23 februari 2005 gezag van gewijsde heeft.
5.13 [eiseres] vordert vergoeding van buitengerechtelijke kosten conform de aanbevelingen van het rapport-Voorwerk II. [gedaagde 5] heeft ter betwisting onder meer aangevoerd dat jegens hem nooit van incassowerkzaamheden is gebleken. [eiseres] heeft op deze stelling niet gereageerd. Dat betekent dat zij haar vordering ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten jegens [gedaagde 5] onvoldoende heeft onderbouwd. De vordering zal daarom worden afgewezen.
5.14 Dat geldt niet voor zover [eiseres] van de andere gedaagden vergoeding vordert van buitengerechtelijke incassokosten. Voor vergoeding van buitengerechtelijke incassowerkzaamheden is immers (in de eerste plaats) vereist dat die werkzaamheden gericht waren op de desbetreffende wederpartij. Dat van dergelijke werkzaamheden jegens [gedaagde 5] niet is gebleken, laat onverlet de mogelijkheid dat jegens de andere gedaagden wel dergelijke werkzaamheden zijn verricht. [eiseres] heeft gesteld dat daarvan sprake is. Die stelling is door de andere gedaagden dan [gedaagde 5] onbetwist gebleven. Dat betekent dat bij eindvonnis de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassowerkzaamheden jegens de andere gedaagden dan [gedaagde 5] zal worden toegewezen. Toewijzing is echter niet aan de orde indien na conclusiewisseling blijkt dat het vonnis van 23 februari 2005 nog niet in kracht van gewijsde is gegaan. In dat geval waren de verrichte incassowerkzaamheden immers prematuur, zodat zij niet voor vergoeding in aanmerking komen.
5.15 [eiseres] vordert van [gedaagden] zogenoemde “nakosten”. [gedaagde 5] heeft de verschuldigdheid van nakosten betwist. Nog los van deze betwisting overweegt de rechtbank als volgt. In artikel 32 van de Wet op de Rechtsbijstand is bepaald dat een verleende toevoeging geldig is voor de procedure in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen. Dit betekent dat de door [eiseres] gevorderde nakosten onder de werking van haar toevoeging vallen en derhalve niet voor vergoeding door [gedaagden] in aanmerking komen. De vordering tot betaling van de nakosten wordt daarom jegens [gedaagden] afgewezen.
5.16 Uit het voorgaande volgt dat – afhankelijk van de status van het vonnis van 23 februari 2005 – op drie punten sprake kan zijn van een schadevergoedingsplicht, te weten de vergoeding van schade wegens onrechtmatige occupatie door [gedaagden], de vergoeding van schade als gevolg van vernieling en de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten door de andere gedaagden dan [gedaagde 5]. [eiseres] heeft hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] gevorderd. Zij heeft echter niets aangevoerd ter onderbouwing van die hoofdelijkheid. Die hoofdelijkheid blijkt evenmin uit de in het geding gebrachte stukken. In het genoemde vonnis heeft de rechtbank ten aanzien van [gedaagden] immers geen hoofdelijke veroordeling uitgesproken. Bovendien volgt uit dat vonnis niet dat de rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagden] ieder voor het geheel aansprakelijk zijn voor schade die voortvloeit uit de onrechtmatige occupatie en het onrechtmatige gebruik van de panden. Van hoofdelijkheid op grond van wet, gewoonte of rechtshandeling is (dus) niet gebleken. Voorts gaat het om schadevergoeding in geld, dat wil zeggen dat de prestatie deelbaar is.
5.17 Gelet op het bepaalde in artikel 6:6 BW betekent het voorgaande dat indien [gedaagden] in deze procedure worden veroordeeld tot vergoeding van schade als gevolg van de onrechtmatige occupatie van de panden [gedaagden] ieder voor een gelijk deel (dus 1/6e deel) kunnen worden aangesproken. Dit betekent ten aanzien van de andere gedaagden dan [gedaagde 5] dat zij ieder voor 1/6e deel van € 89.600,= kunnen worden aangesproken en ten aanzien van [gedaagde 5] dat hij voor 1/6e deel van de nog nader door een deskundige als bedoeld in 5.9 vast te stellen schade kan worden aangesproken. Ten aanzien van de schade als gevolg van de vernieling ad € 10.000,= en de buitengerechtelijke incassokosten geldt dat [gedaagde 1], [gedaagde 2], [gedaagde 3], [gedaagde 4] en [gedaagde 6] voor gelijke delen (ieder dus 1/5e deel) kunnen worden aangesproken.
5.18 In afwachting van de hiervoor bedoelde conclusiewisseling zal de rechtbank iedere verdere beslissing aanhouden.
6 De beslissing
De rechtbank,
alvorens verder te beslissen,
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 6 januari 2010 voor het nemen van een conclusie na tussenvonnis door [eiseres] als bedoeld in 5.6 en 5.9, waarna [gedaagden] kunnen reageren.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling.
Uitgesproken in het openbaar.
2021/1980/204